Kerk en Israël in Den Haag

door J. Dijk en A. Holvast.

Onder alle Gereformeerde Kerken in Nederland komt aan Den Haag de eer toe, de eerste predikant voor Kerk en Israël in haar midden te hebben gehad. Eigenlijk is dat een beetje vreemd.

Ds. Jac. van Nes (1886-1949), Zendeling onder de Joden.

Wanneer je zoekt naar de plaats, die het meest in aanmerking komt voor een predikantsplaats speciaal voor Kerk en Israël, dan ligt het voor de hand het eerst aan Amsterdam te denken, waar van oudsher de meeste Joden woonden.

En dat is dan ook precies wat de Generale Synode, toen ze tweemaal het besluit genomen had zo’n predikantsplaats te vestigen, gedaan heeft. Ze wendde zich het eerst tot de kerk van Amsterdam. Maar de toenmalige kerkenraad durfde het avontuur niet aan. Vervolgens werd de kerkenraad van Den Haag benaderd, en die zag er wel wat in. Ze hadden daar al jaren een actieve commissie, die zich met de vragen van Kerk en Israël bezighield. Reeds in 1902 was er een breischool voor Joodse meisjes’, en enkele jaren later groeide daaruit de Moederclub ‘Mirjam’ [die ook daarna vele jaren lang actief bleef bestaan].

En nu nog een geschikte predikant.

Toen de toestemming van de Haagse kerkenraad eenmaal verkregen was, gingen de Deputaten van de Generale Synode op zoek naar een geschikte kandidaat door deze tak van arbeid. Men vond hem tenslotte in… Groningen, en hij was inderdaad nog kandidaat tot de heilige dienst. Als hulpprediker diende Jac. van Nes Czn. [1886-1949] de kerk aldaar. En hij bemoeide zich ook daar al met de ‘Jodenzending’, zoals dat in de volksmond heette [in het Archief van de Gereformeerde  Kerk van Groningen en in dat van Groningen-Zuid bevindt zich een archief betreffende de Zending onder de Joden].

Een gedeelte van de archiefinventaris  van de Gereformeerde Kerk te Groningen-Zuid betreffende ‘Kerk en Israël’.

Het was in die jaren stellig ongebruikelijk om iemand, die nog maar kerkelijk kandidaat was, en dus nog geen gemeente gediend had, onmiddellijk in een grote stad te roepen. Maar in dit geval gebeurde het toch, en men heeft er in Den Haag nooit spijt van gehad.

Want ‘Zjak van Nes’, zoals de mensen hem noemden, was een beminnelijk mens en voor het werk, waartoe hij geroepen werd, bijzonder geschikt. Hij was voor een ‘grote-stads predikant’ rijkelijk jong: nog geen dertig jaar. Geboren in het Zuid-Hollandse Rijsoord, in het jaar van de Doleantie (op 3 oktober 1886), voelde hij zich in de residentie goed thuis, en hij bleef er gedurende zijn gehele ambtsperiode, 33 jaar lang. Op woensdag 17 mei 1916 werd kandidaat Van Nes bevestigd als ‘missionair predikant voor de Zending onder Joden’ te Den Haag; in dezelfde dienst deed hij zijn intrede met een preek over Romeinen 11 : 23: ‘Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten’.

Taakomschrijving.

Ds. Van Nes deed in 1916 zijn intrede in de gereformeerde Oosterkerk te Den Haag.

[De kerkenraad van Den Haag had de volgende taakomschrijving opgesteld]. “Pogingen in het werk te stellen de Joden, woonachtig te ‘s-Gravenhage, onder het bereik des Evangelies te brengen. Middelen daartoe zijn: eene Bijbelklasse voor Joodsche kinderen; eene  handwerkschool voor grootere Joodsche meisjes; eene Bijbelklasse voor grootere Joodsche jongens; eenvoudige Bijbeloefeningen voor volwassen Joden; huisbezoek in de Joodsche gezinnen; verspreiding van Gods Woord, tractaten en andere geschriften ten dienste van de Jodenzending;  openbare samenkomsten,  waarin bepaalde onderwerpen voor de Joden behandeld worden;  eene leeszaal voor onderzoekende Joden;  en wat verder blijken mocht bevorderlijk te kunnen zijn  aan de komst van Gods Koninkrijk onder de Joden.”

Een missionair mens.

Deze tekstkeuze voor zijn intreepreek in de Oosterkerk stempelt hem als een missionair bewogen mens. Ongetwijfeld was hij binnen de Gereformeerde Kerken de eerste officiële ‘zendeling onder de Joden’, zoals ook in de periode tussen de beide wereldoorlogen van hem en van al zijn latere collega’s verwacht werd. De nadere bezinning op de vraag, of men wel van ‘zending onder de Joden’ spreken mag, is pas lang na zijn heengaan [op 25 juli 1949], in de jaren zestig, op gang gekomen.

Uit de ‘Amsterdamsche Kerkbode’, 3 december 1922.

Toch heeft Van Nes – misschien zijns ondanks – zijn bijdrage aan die latere discussie geleverd. Hij ging immers het ‘gesprek met de Joden’ niet uit de weg, zij het dan dat hij dit ‘gesprek’ voerde in de toen gebruikelijke vorm van het openbaar debat.

Vooral in Amsterdam, waar destijds 70.000 Joden woonden, zijn in ‘Frascati’ of in het gebouw voor de ‘werkende stand’ tal van debatavonden gehouden, waar het vaak heet toeging. Aanvankelijk vroeg men zich af of de Joden, die per advertentie tot deze avonden werden uitgenodigd, wel in voldoende mate belangstelling zouden tonen. Maar ze kwamen, in groten getale. En ze debatteerden dat de stukken er af vlogen. Verschillende malen moest de hulp van een politie-escorte worden ingeroepen om ds. Van Nes na afloop van het debat weer naar de trein te brengen. Van Nes kende het terrein dat hem was toegewezen terdege.

‘Het Jodendom’.

Het boek over ‘Het Jodendom’ van ds. Van Nes.

Daarvan legt vooral zijn standaardwerk ‘Het Jodendom‘  getuigenis af. Het werk, dat de omvang had van een flinke dissertatie, verscheen in 1933, en is sedert lange tijd uitverkocht. Het is een document van zijn belezenheid op dit terrein. Tegelijkertijd draagt het alle kenmerken van zijn missionaire bewogenheid. Elk hoofdstuk eindigt met een vergelijking tussen de Joodse en de christelijke opvatting over een bepaald onderwerp. En het is doortrokken van de smeekbede: ‘Laat U met God verzoenen’.

Hetzelfde kan gezegd worden van het maandblad ‘De Messiasbode’, dat reeds een jaar na zijn ambtsaanvaarding, in 1917, begon te verschijnen. Het was bestemd om te worden toegezonden aan alle Joodse adressen, waarover Van Nes beschikte. En hij droeg er zorg voor, dat die adressen in zijn bezit kwamen. Daartoe werd zelfs de hulp in geroepen van de Burgerlijke Stand in de grote steden, die hem de ’strookjes’ uit het Bevolkingsregister ter beschikking stelden: verhuisberichten, waarop ook de godsdienst van de betrokkene werd vermeld.

De kop van ‘De Messiasbode’.

Bij de Joden zelf viel deze methode van werken heel vaak niet in goede aarde, wat wij tegenwoordig [in 1984] heel begrijpelijk vinden [en het zou nu, in 2019, zelfs niet eens meer zijn toegestaan op grond van de privacy wetgeving]. We deden het later dan ook niet meer zo. Maar we moeten, bij alle wijziging van inzicht, niet vergeten, dat ook de ‘Jodenzendelingen’ van toen gedreven werden door een brandende liefde voor het Joodse volk, en door de begeerte hen tot Christus te leiden. Dat zagen ze als hun hoge roeping. Dat blijkt wel uit de eerste bijdrage die Van Nes voor ‘De ‘Messiasbode’ schreef, en die tot titel droeg: ‘Bereid U voor in het Portaal’. Daarbij zinspeelde hij op een passage in de ‘Spreuken der Vaderen’, een ouds Joods geschrift, waarin het aardse leven wordt vergeleken met het voorportaal van de toekomstige wereld.

Het land in.

Ds. E. Kropveld (1840-1920), deputaat sinds 1875 voor de Zending onder de Joden, was onder andere predikant te Waddinxveen en Rijswijk. Hij schreef: ‘Uit duisternis tot licht. Gods leidingen met Eliëzer Kropveld’.

Ds. Van Nes heeft zijn werkzaamheden niet beperkt tot het contact zoeken met de Joden. Ook de gemeente had zijn aandacht. In Den Haag zelf werd, in prediking en zowel mondelinge als schriftelijke toelichting, de gemeente regelmatig met het werk van de ‘Jodenzending’ geconfronteerd. En met zijn ouderwetse (en dus loodzware) ‘toverlantaren’ reisde hij stad en land af om op gemeenteavonden of voor plaatselijke zendingscommissies aan de hand van ‘lichtbeelden’ de mensen te vertellen over het Jodendom en over zijn werk onder en voor de Joden. Ook in dat opzicht heeft hij de tegenwoordige ‘Kerk-en-Israël-werkers’ beïnvloed, want aan ‘gemeentetoerusting’ besteden zij tot op de dag van vandaag [1984] nog een groot deel van hun tijd.

Van Nes deed alles nog per trein en per bus; de spoorwegen moeten in die tijd schatten aan hem hebben verdiend.

Ds. C. Kapteyn Dzn. (1895-1965).

En behalve voor de gemeente was hij ook de aangewezen toeruster voor zijn medewerkers. Hen instrueerde hij over zaken als lectuurverspreiding en huisbezoek bij Joodse mensen. In Amsterdam leidde hij zij nieuwe collega, ds. C. Kapteyn Dzn. [1895-1965], persoonlijk tot dit werk in, door met hem samen enkele huisbezoeken bij Joodse adressen af te leggen. Dat was in 1929. Behalve in Amsterdam had ds. Van Nes ook vele contacten in Rotterdam, waar later ds. R. Bakker [1902-1977] zijn collega werd. Zelfs buiten de grenzen van Nederland strekte zijn werkterrein zich uit. De arbeid in België (met name Brussel en Antwerpen) is door hem opgezet. In internationale organisaties, die zich met Kerk en Israël bezighielden, was hij een graag geziene gast; aan enkele ervan gaf hij mede leiding.

Ds. R. Bakker (1902-1977).

Organisator en pionier.

Bij al deze arbeid leed ds. Van Nes beslist niet aan ‘bedrijfsblindheid’. Hij bewoog zich op meer dan één terrein. In Den Haag maakte hij vanzelfsprekend deel uit van de kerkenraad: hij ijverde er voor de Gereformeerde Scholenbond en voor het Militair Tehuis. Voor de Generale Synode was hij deputaat voor de verzorging van radiokerkdiensten. Maar zijn grote kracht lag toch in de organisatie van het werk waarvoor hij speciaal was beroepen. Enerzijds bezat hij de gave om zich gemakkelijk aan te sluiten bij reeds bestaande organisatieverbanden. Zo had in Den Haag de reeds genoemde Moederclub ‘Mirjam’ de liefde van zijn hart. Hij was het (ook organisatorische) middelpunt van hun jaarlijkse uitstapjes, en hij genoot daarvan. Die liefde was trouwens wederkerig: in het clublokaal van ‘Mirjam’ hangt nog altijd [in 1984] zijn portret.

Maar hij wist ook nieuwe wegen in te slaan. Het Zendingsblad voor de Zending onder de Joden, later voortgezet in ‘Evangelie en Israël’, is een van zijn initiatieven. Het richtte zich niet, zoals ‘De Messiasbode’, tot de Joden, maar tot de gemeenten. Zijn pastorie in Den Haag werd als vanzelf ook het eerste ‘Bureau’ voor Kerk en Israël, dat later naar Baarn  werd verplaatst in het toenmalige Zendingscentrum, en dat sinds 1975 onderdak vond in het landelijk Dienstencentrum van de Gereformeerde Kerken in Leusden.

Vaak stonden deze aankondigingen in ‘De Messiasbode’.

De administrateur van dat bureau, de heer A. Holvast, is zijn carrière in dezelfde pastorie begonnen. In februari 1948 kwam hij als Haagse jongeman in dienst van deputaten, als opvolger van de heer Veldhuis Kroeze, die reeds voor de Tweede Wereldoorlog een dergelijke functie ten huize van ds. Van Nes vervulde. Zijn werk bestond onder meer uit de administratie rond het ‘Jodenzendingsblad’ en later uit het catalogiseren van de ‘Bibliotheca Judaica’ die door ds. Van Nes was aangelegd. Ook deze bibliotheek, intussen tot volwassenheid gerijpt, bevond zich in het Dienstencentrum te Leusden.

Dr. C. Bouma (1884-1950).

Dat Van Nes ook zijn Haagse collega’s voor het werk wist te interesseren, spreekt in dit verband wel vanzelf. Zeker drie van hen hebben in de loop der jaren deel uitgemaakt van het Generale Deputaatschap: dr. C. Bouma [1884-1950] en dr. J. Hoek [1894-1955], en in latere jaren drs. P. de Bruin.

Oorlog en bezetting.

Zoals voor al zijn collega’s in deze tak van arbeid, zijn ook voor ds. Van Nes de jaren 1940 tot 1945 ongetwijfeld de moeilijkste geweest. De beruchte Jodenvervolgingen hebben aan zijn ziel geknaagd en aan zijn lichaam waarschijnlijk ook. Hij heeft er wat voor afgesjouwd, om ondergedoken Joden aan voedsel en waardepapieren te helpen. Hij startte daarvoor zelfs een ‘bloembollenactie’, en bedelde om voedselbonnen.

En intussen ging het eigenlijke werk onverdroten door. Toen de jonge Holvast in 1948 bij hem in dienst kwam, bevatte het kaartsysteem niet minder dan 300 adressen van Messias-belijdende Joden. Uiteraard klopte na de oorlog van dit adressenmateriaal niet meer zo heel veel…

Heel vaak verscheen deze mededeling in de uitgaven van ‘De Messiasbode’.

De stichting van de Staat Israël in 1948 zei hem weinig. Evenals de meeste gereformeerden in die dagen beschouwde hij dit als een puur zionistische, en dat betekende voor hem een puur politieke, aangelegenheid. In zijn laatste bijdrage aan ‘De Messiasbode’ wijdde hij er een waarschuwend artikel aan, een meditatie over Jesaja 8 vers 20: ‘Tot de wet en tot de getuigenis. Voor wie niet spreekt naar dit woord is er geen dageraad’.

Voor Van Nes zelf kwam de grote dageraad korte tijd later. Op 25 juli 1949 ging deze trouwe dienstknecht in tot de vreugde van zijn Heer, die hij, ten dienste van Zijn volk Israël, zijn leven lang had gediend. Te vroeg naar het gevoelen van velen die hem kenden en liefhadden. Maar niet te vroeg om toch zijn blijvende sporen te hebben nagelaten in Den Haag, en in het land.

Ds. E.I.F. Nawijn (1901-1972).

Wat Den Haag betreft: daar was zijn arbeid zo verankerd in de gemeente, dat hij als vanzelf een opvolger kreeg in de persoon van ds. E.I.F. Nawijn [1901-1972]. Nog later werd ds. Joh. Snoek [1920-2012] aan de kerk van Den Haag verbonden, om te worden uitgezonden naar Tiberias.

En wat het land aangaat: voor al zijn collega’s en hun opvolgers bleef hij de pionier, die dit werk gestalte heeft gegeven. In opzet en methode moge er in latere jaren veel veranderd zijn. Allerlei principiële en praktische bezwaren tegen het begrip ‘Jodenzending’ begonnen langzamerhand gemeengoed te worden. Allerlei vormen van contact, die in de tijd van ds. Van Nes eenvoudig niet denkbaar waren, werden later mogelijk. Denk daarbij aan activiteiten van leerhuizen, gezamenlijk met de Joden. En niet minder aan de christelijke presentie in de Staat Israël. Wat gebleven is dat zijn de brandende liefde voor Gods bondsvolk, die ook het leven van Jac. van Nes kenmerkte, en de bereidheid om ook ten overstaan van hen levende getuigen te zijn van de God van Israël en van de Messias Jezus.

Bron:

J.  Dijk en A. Holvast, Kerk en Israel in Den Haag. In: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel 6, Zuid-Holland Noord, Kampen, 1984.

* Dit artikel werd met toestemming van Uitgeverij Kok overgenomen. Het werd geschreven in 1984, zodat door de redactie van GereformeerdeKerken.info hier en daar [tussen vierkante haakjes]  enige aanvullingen zijn toegevoegd. Deze redactie plaatste ook de illustraties.