De Gereformeerde Kerk te Sassenheim (1)

De eerste honderd jaar – en daarna.

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Sassenheim werd tussen 7 juli en 14 augustus 1863 vanuit de kerk te Leiden als Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Omdat de eerste kerkenraadsvergadering op 14 augustus gehouden werd kunnen we veilig aannemen dat de kerk vlak voor die datum geïnstitueerd werd.

Kaart: Google.

De instituering vond uiteraard plaats door de bevestiging van de eerste ambtsdragers, onder leiding van ds. J.H. Donner sr. (1824-1903) van Leiden. Het waren de ouderlingen  Leendert van Leeuwen en Hendrik van Zonneveld en de  diakenen Waander J. van der Bruggen en Dirk Roosa. De kerkdiensten werden de eerste jaren gehouden in de woning van W.J. van der Bruggen, die in de Floris Schoutenstraat woonde.

Ds. J.H. Donner sr.  (1824-1903) van Leiden institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Sassenheim.

De eerste predikant: ds. E. Diemer (van 1865 tot 1868).

De in 1861  geïnstitueerde Afgescheiden Gemeente van Noordwijk Binnen  stelde de kerkenraad van Sassenheim in 1864 voor samen een predikant te beroepen. Beide gemeenten waren nog gering van omvang en zo konden de kosten verdeeld worden. Sassenheim ging er mee akkoord. Een beroep werd uitgebracht op kandidaat E. Diemer (1834-1921), die het aannam en op 22 oktober 1865 intrede deed, nadat hij  door ds. J.H. Donner van Leiden in het ambt bevestigd was. Sassenheim en Noordwijk Binnen waren zijn eerste gemeenten.  In 1868 nam hij het beroep naar de kerk van Maasland aan, zodat hij op 19 april afscheid nam van Sassenheim en Noordwijk.

Ds. E. Diemer (1834-1921).

Hoewel de kerkenraad in die tijd, tussen 1863 en 1867, verscheidene keren probeerde een stuk grond te bemachtigen om een eigen kerk te bouwen, wilde dat aanvankelijk maar niet lukken. ‘Baron Van Heemstra is ons niet toegedaan’, zo luiden de notulen, omdat hij de verkoop van een stuk grond geweigerd had. Toch kon men in 1865 verhuizen naar een huurpand aan de Hoofdstraat 139, eigendom van W.J. van der Bruggen en L. van Leeuwen. In 1867 kocht men het pand voor fl. 3.000 en verbouwde het vervolgens voor nog eens fl. 2.500. Zo kreeg de Christelijke Afgescheidene Gemeente haar eerste kerkgebouw!

Dit pand werd in 1865 gehuurd en in 1867 gekocht en verbouwd om de voorkant (op de foto) aan te passen als kosterswoning en de er achter gelegen ruimte geschikt te maken als kerkzaal (zie de foto later in dit verhaal). Foto: ‘Gereformeerde Kerk Sassenheim’.

Erkenning van de overheid.

De kerkenraad had intussen in april 1866 een rekest aan de koning gestuurd waarin gevraagd werd om erkenning als zelfstandige gemeente. In mei is de brief van de Minister van Eeredienst al binnen, waarin de gemeente erkend werd. Het was toen mogelijk het aan de Hoofdstraat gehuurde pand te kopen. Want om een gebouw te kopen had je rechtspersoonlijkheid nodig. En door die overheidserkenning was dat in orde.

Ds. L. van Dellen (van 1868 tot 1871).

Na het vertrek van ds. Diemer ging de kerkenraad – nu zonder combinatie met Noordwijk Binnen – op zoek naar een opvolger. Deze werd gevonden in  kandidaat L. van Dellen (1842-1919). Hij nam het beroep aan en op de 25ste oktober werd hij door ds. J. Holster (1826-1905) van Leiden in het ambt bevestigd met een preek naar aanleiding van 1 Timotheüs 4 vers 16: ‘Heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij én uzelven behouden, én die u horen’.

Ds. J. Holster (1826-1905) bevestigde ds. Van Dellen in het ambt.

Daarna deed ds. Van Dellen intrede met een preek over 1 Cor. 2 vers 2: ‘Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd’. Drie jaar heeft hij in deze gemeente gewerkt. Sassenheim  was toen een kleine, jonge gemeente  ‘die als eene familie was. Veel goeds heeft God haar in hem geschonken’.

Een nieuwe pastorie (1869).

Toen ds. Van Dellen in Sassenheim aankwam was er nog geen pastorie. Ook was hij nog niet gehuwd, zodat hij zolang in het dorp een kamer huurde bij ouderling Van Leeuwen. Daarvoor kreeg hij fl. 100 toeslag op zijn traktement. Hij kreeg op eigen verzoek elk jaar vijf weken vrij ‘om zich wat te verfrisschen en zijn betrekkingen te gaan bezoeken’.

Maar een kamer huren was niks voor Lubbert van Dellen en hij deelde de kerkenraad mee dat ‘een pastorie toch wel spoedig nodig zal zijn’ – hij had intussen namelijk kennis gemaakt met een lieftallige dame die zijn echtgenote zou worden. De kerkenraad nam contact op met de plaatselijke Baron Schelto van Heemstra om te vragen ‘om een stuk grond aan de andere kant van het dorp tegen behoorlijke betaling’. De Baron zei nee. Voor een pastorie vond de kerkenraad vast en zeker wel een andere oplossing. De kerkenraad kocht toen voor fl. 3.000 een stuk grond-met-huis aan de Hoofdstraat 137, naast  het toenmalige kerkje dus. Het huis zou deels worden gebruikt als kosterswoning en de rest werd in gebruik genomen als kerkenraadskamer; bovendien werd besloten op die grond een nieuwe pastorie te bouwen. De predikantswoning werd rond juli 1869 opgeleverd, zodat de dominee er met zijn echtgenote kon gaan wonen; de predikant was namelijk inmiddels  getrouwd.

Ds. L. van Dellen (1842-1919).

In september 1869 bleek ds. Van Dellen ziek te zijn. Hij verhuisde tijdelijk naar zijn ouders in het Friese Kollum ’teneinde wat te rusten en aan te sterken’.  In januari schreef hij de kerkenraad ‘weer ongehuwd’ te zijn (zijn echtgenote was overleden) en voegde er aan toe dat hij niet meer in zijn eentje in de pastorie wilde wonen maar op kamers wilde. In mei 1870 vestigde hij zich echter toch weer in de pastorie .

Het kerkelijk leven.

In Sassenheim wilde ds. Van Dellen de resultaten van het catechisatieonderwijs gunstig beïnvloeden door de catechisanten ‘geschiedkundige- en opschrijfboekjes te geven teneinde kennis en leerlust daardoor op te wekken’. De luisterlust in de kerkzaal werd ondertussen in die tijd echter flink op de proef gesteld: ‘De verlichting in de kerkruimte geeft problemen. Het is bijna ondraaglijk voor de spreker en de hoorders door de lucht die het verspreidt. Er wordt besloten aan den koster te zeggen dat de lampen niet te vroeg, maar ineens op hoogte moeten gedraaid worden, in de hoop dat zulks tot veel verbetering mede zal werken’.

De kerkgangers hadden trouwens niet alleen last van de geur van de lampen, maar ook van het gesnuif, gehinnik en geschop van de bij de kerk gestalde paarden (een aantal kerkgangers kwam met paard en wagen naar de kerk); de paardenstal stond echter te dicht bij de kerk, zo bleek nu. Bovendien was de paardenstal te klein; dus werd een nieuwe gebouwd, en uiteraard iets verder van de kerk vandaan!

Ds. L. van Dellen (1842-1919) op latere leeftijd.

“Christelijke Gereformeerde Gemeente” (1869).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van Dellen veranderde in juni 1869 de naam van de kerkelijke gemeente van Sassenheim.  Ongeveer dertig jaar eerder, rond 1838, had binnen de Christelijke Afgescheidene Kerk namelijk een  kerkscheuring plaats gehad, waardoor een nieuw kerkgenootschap was ontstaan, de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Men was het oneens met de opvatting van een aantal Afgescheiden Gemeenten dat men bij de overheid wel vrijheid van godsdienstoefening kon  aanvragen om verlost te zijn van de vervolgingen door de overheid. In de eerste jaren na de Afscheiding van1834 was het de Afgescheiden Gemeenten namelijk verboden zonder toestemming van de overheid godsdienstoefeningen te houden met meer dan twintig personen. Vroeg men erkenning, dan mocht men de naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruiken. Overtreding van het verbod leverde boetes, gevangenisstraffen of inkwartiering van dragonders op.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Ook wilden de ’Kruisgezinden’ handhaving van de ‘Dordtse Kerkorde’, die in 1618-1619 door de eerwaarde Synode van Dordrecht  was opgesteld en als leidraad voor de kerkregering was aanvaard. Een aantal Afgescheiden Gemeenten had echter een ‘kerkorde van eigen maaksel’ aangenomen, zoals die van ds. H.P. Scholte (1805-1868), één van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Verder waren er ook verschillen van inzicht over verscheidene punten van de leer.

De onenigheid leidde dus tot een kerkscheuring. Maar in de jaren ’50 van de negentiende eeuw begonnen al, zij het mondjesmaat, samensprekingen c.q. briefwisselingen, die ten doel hadden tot hereniging te komen. Dat kon in juni 1869 gerealiseerd worden. Beide kerkgenootschappen besloten toen als naam voor de verenigde kerk ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ aan te nemen. De naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Sassenheim veranderde toen dus in Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Ds. S.A. van den Hoorn (van 1872 tot 1874).

Ds. S.A. van den Hoorn (1851-1890).

Ds. Van Dellen had na zijn terugkeer uit Kollum al snel een beroep gekregen van de kerk van het Groningse Hoogkerk. Dit nam hij aan, zodat hij op 15 oktober 1871 afscheid van Sassenheim nam.  Na vier vergeefse beroepen op andere predikanten te hebben uitgebracht werd in september 1872 kandidaat S.A. van den Hoorn (1851-1890) beroepen. Hij nam de roeping aan en deed op 24 november 1872 intrede in Sassenheim. Hij was slechts kort aan de kerk verbonden, want al iets meer dan twee jaar later nam hij op 24 december 1874 afscheid wegens het aangenomen beroep naar de kerk van Breukelen.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van den Hoorn werd het evangelisatiewerk ter hand genomen. In december 1873 besloot de kerkenraad namelijk uit te zien naar een ‘gelegenheid’ in De Kaag, van waaruit het werk ter hand genomen kon worden.  Hetzelfde gold voor Voorhout; in beide plaatsen werd een zondagsschool opgericht. We lezen niets over de eventuele bouw of aankoop van evangelisatielokalen, zodat we mogen vermoeden dat het werk in ieder geval aanvankelijk plaatsvond vanuit een particuliere woning van een of ander gemeentelid, zoals dat in die tijd vaker gebeurde.

Hoe dan ook, in december 1874 was ds. Van den Hoorn  ‘met veel smart [over zijn vertrek uit Sassenheim] vertrokken’.

Ds. S.T. Goslinga (van 1875 tot 1878).

Ds. S.T. Goslinga (1852-1922) stond van 1875 tot 1878 in Sassenheim.

Na het afscheid van ds. Van den Hoorn ging de kerkenraad op zoek naar een opvolger. Allerlei predikanten, dienstdoend of nog kandidaat, gingen in de kerk ‘op proef’ voor, maar ‘de gemeente is niet regt voldaan met de leeraars die gepreekt hadden‘. Men besloot rustig te wachten ’tot een kandidaat beschikbaar zou komen’. Dat lukte, want uit de drie kandidaten die er in 1875 gepreekt hadden werd kandidaat S.T. Goslinga (1852-1922) gekozen. Het in augustus dat jaar  op hem uitgebrachte beroep nam hij aan, zodat hij op 7 november intrede deed. Wel had de kandidaat het eerst nog voor elkaar gekregen dat de kerkenraad op de zolder van de pastorie enkele kamertjes aftimmerde.

Een nieuwe kerk (1876).

Het in  1865 gehuurde en twee jaar later gekochte en verbouwde kerkje werd in de jaren ’70 te klein. De boogramen van het kerkje zijn hier nog duidelijk te zien. Daarachter de  kosterswoning (foto: ‘Gereformeerde Kerk Sassenheim’).

Hoewel de ambtsperiode van ds. Goslinga in Sassenheim nog geen drie jaar duurde werd in die tijd toch een al langer  levende wens werkelijkheid. Het kerkje aan de Hoofdstraat 139 werd namelijk te klein! Vandaar dat de kerkenraad in 1876 besloot tot de bouw van een nieuwe kerk op bijna dezelfde plaats, namelijk aan de Hoofdstraat 137a. Deze kerk telde ongeveer tweehonderd zitplaatsen. Meester-timmerman Guldemond uit Sassenheim was de laagste inschrijver en mocht de kerk dus bouwen. In oktober kon de eerste kerkdienst gehouden worden. De oude kerk en de bijbehorende pastorie werden voor fl. 2.600 verkocht. Mooi meegenomen!

De kerk moest natuurlijk wel ingericht worden. Geconstateerd was echter dat  de oude preekstoel bouwvallig geworden was en dat de stoelen uit het oude kerkje ook ‘af’ waren. Maar in Noordwijk was een preekstoel te koop; die ging men bekijken. Mocht die geschikt zijn, dan zou de kansel gekocht worden, en anders zou men de eigen preekstoel opknappen. Verder werden veertig stoelen besteld en verversbaas Giliam kreeg opdracht voor fl. 80 de preekstoel en de banken te verven.

Op 5 november 1876 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen. Men had ook een regeling gemaakt voor de zitplaatsenverhuring (het geld moest ergens vandaan komen!). De stoelen op de beste plaatsen kostten vier gulden per jaar, de plaatsen van de ‘tweede klasse’ drie gulden en de nog wat mindere plaatsen van de ‘derde klasse’ waren voor fl. 2,50 per jaar te huur. De banken werden ook op die manier verdeeld. Deze kostten per ‘klasse’ achtereenvolgens fl. 5, fl. 4,50 en fl. 3,50 per jaar.

De nieuwe kerk die in 1876 in gebruik genomen werd met de pastorie die in 1869 – in de tijd van ds. Van Dellen – gebouwd werd.

Behalve dat de kerkenraad uiteraard toezicht hield op leer en leven van de gemeenteleden, en daarmee in verband zo nu en dan ook berispend moest optreden (zo kreeg ook de koster de wind van voren: hij moest ‘de vuile boel in de consistorie’ beter opruimen), kwamen met de regelmaat van de klok ook personen zich als lid van de gemeente aanmeldden.

De predikant kreeg na betrekkelijk korte tijd een beroep van de kerk van Bolsward, nam dat aan en nam  op 1 september 1878 afscheid van zijn gemeente.

Ds. J. Thijs (van 1878 tot 1919).

Na het vertrek van ds. Goslinga nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand. In augustus 1878 werd een beroep uitgebracht op kandidaat J. Thijs (1854-1926) uit het Friese Sint Anna Parochie. Van hem is helaas geen foto bekend.

Opzicht en tucht.

Zoals gezegd was  het ook de taak van kerkenraad en predikant toe te zien op leer en leven  van elkander en van de gemeenteleden. Toen in 1882 een jong echtpaar zich bij de kerk van Sassenheim als lid aanmeldde, stond in de attestatie dat de vrouw zwanger was al voordat het huwelijk had plaatsgevonden. Men had – zo gezegd –  ’vooruit gegrepen op het huwelijk’. Dat kon niet zonder gevolgen blijven. Omdat het een openbare zonde was moest de man te midden van zijn nieuwe gemeente schuldbelijdenis afleggen. Dat gebeurde op zondag 30 juli 1882 (de kerk zat vol). Maar ‘hij antwoordde zeer onverschillig met ja’ op de hem gestelde vragen en ‘verliet daarna terstond en zeer oneerbiedig’ het kerkgebouw. ‘De gemeente was onthutst, ja verschrikt’.

Een stukje Sassenheim, lang geleden.

De kerkenraad nodigde hem de volgende dag uit op de vergadering, maar de jongeman vond dat niet nodig. Hij had immers al schuld beleden? Dus toog een afvaardiging van de kerkenraad naar z’n woning. De broeder wist echter van ‘geen bukken en buigen en schuldenaar te worden voor God en de Gemeente’. Opnieuw wendde de kerkenraadsafvaardiging de steven naar de woning van de jonge broeder. De volgende dag vroeg hij echter schriftelijk om vergiffenis. Hoewel de kerkenraad het daarbij wilde laten eiste een groot aantal gemeenteleden opnieuw openbare belijdenis van schuld. Daar peinsde  de jongeman niet over. Het waren volgens hem toch maar een paar gemeenteleden die hem opnieuw voor de preekstoel wilden zien, vond hij. Maar daarover hielp de kerkenraad hem uit de droom:  zo dacht ’bijna de gansche gemeente’ over het feit dat hij na zijn eerdere schuldbelijdenis zo oneerbiedig de kerk uitgelopen was.

De jongeman onthulde toen dat hij tijdens die openbare schuldbelijdenis weliswaar met ‘ja’ geantwoord had, maar eigenlijk ‘nee’ had moeten zeggen. Hij kende immers helemaal geen berouw. Pas een kwartaal later boog de jongeman deemoedig z’n  hoofd en liet zijn kind dopen nadat hij vooraf opnieuw schuldbelijdenis voor de gemeente had afgelegd.

De gemeente groeit, ook door de Doleantie.

Ondertussen groeide de kerk van Sassenheim rustig door. Dat bleek ook duidelijk toen het tekort aan zitplaatsen steeds nijpender werd. Vandaar dat de kerkenraad eind 1889 het besluit nam voor fl. 275 door J. Zuilhoff een galerij in de kerk te laten aanleggen. Zodoende konden eind maart 1890 vijftig nieuwe zitplaatsen worden gerealiseerd. Dat jaar werd trouwens ook een nieuw orgel in de kerk geplaatst.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Intussen was in ons land de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk op gang gekomen, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Een van de belangrijkste leiders van de Doleantie was dr. A. Kuyper (837-1920) te Amsterdam, die in 1880 de Vrije Universiteit had opgericht. Overal in het land werden Dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerken geïnstitueerd. Hoewel in Sassenheim geen Dolerende Kerk werd opgericht was er toch ook in de hervormde gemeente van Sassenheim onrust over de vrijzinnige prediking en over de grote macht van de hervormde synode, die aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten ernstig tekort deed; zozeer zelfs, dat van ‘synodale hiërarchie’ gesproken werd. Zowel het een als het ander werd geweten aan het in 1816 door de overheid (!) in de kerk ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’. Verontruste hervormde gemeenteleden in Sassenheim meldden zich als lid aan bij de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente en werden als zodanig toegelaten.

Ook Baron Schelto van Heemstra werd lid van de Chr. Geref. Gemeente van Sassenheim.

Ook Baron Schelto van Heemstra (1842-1911) – van 1903 tot aan zijn overlijden in 1911 burgemeester van Sassenheim – en zijn echtgenote, meldden zich in 1891 aan als lid van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.   In 1893 schonk hij zelfs elf flessen avondmaalswijn aan de kerk! Van hem kon nu niet meer gezegd worden dat hij ‘ons niet is toegedaan’…

“De Gereformeerde Kerk te Sassenheim” (1892).

In 1892 veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Sassenheim. Dat kwam door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Hoewel de verhoudingen tussen beide kerkgenootschappen eigenlijk helemaal niet zo goed waren, bereikte men uiteindelijk na veel onderhandelen in 1892 toch overeenstemming over samengaan. Op 17 juni dat jaar kwamen beide synodes in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk bijeen, waar de vereniging van beide kerken beklonken werd. De verenigde kerken zouden in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland heten. Daarmee had de kerkenraad van Sassenheim – toen zijn mening over de Vereniging gevraagd werd – al in oktober 1891 ingestemd.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) was tegen de Vereniging van 1892.

Niet iedereen was blij met de Vereniging van 1892. Vooral in de Christelijke Gereformeerde Kerk waren nogal wat tegenstanders. Landelijk hadden de christelijke gereformeerde predikanten ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) op de synode van 1892 een bezwaarschrift tegen de kerkenfusie ingediend. Ze vonden dat de theologie van dr. Kuyper en diens Dolerende kerken op sommige punten een heel andere was dan die van de Christelijke Gereformeerde Kerk en bovendien vroegen ze zich af waarom de plaatselijke gemeenten niet geraadpleegd waren en waarom uit de nieuwe kerknaam de naam van Christus verdwijnen moest. En wat zou er van de geliefde ‘School der Kerk’ in Kampen overblijven als de Dolerende Vrije Universiteit de overhand zou krijgen?! Zo ontstond een kerkscheuring, waaruit de ‘voortgezette’  Christelijke Gereformeerde Kerk (met plaatselijke gemeenten) voortkwam.

Ook ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) was het niet eens met de Vereniging van 1892.

Hoe dan ook, aanvankelijk roerden zich in Sassenheim slechts weinige tegenstanders van ‘de Vereniging’, en die er wél waren voegden zich bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente in het nabijgelegen Lisse, waar al in september 1897 een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd was. Maar het groepje bezwaarden in Sassenheim groeide na verloop van jaren toch enigszins, zodat op 30 april 1924 ook daar een Christelijke Gereformeerde Gemeente gesticht werd met een  eigen Havenkerk aan de Bijweglaan, die in hetzelfde jaar in gebruik genomen werd.

Het kerkelijk leven.

De Leidse studenten hadden de gewoonte jaarlijks een maskerade-optocht te houden. Dat was in gereformeerde kring not done. Toen gemeenteleden dan ook ontdekten dat ds. Thijs in 1904 in Leiden naar die optocht had staan kijken, riep dat verontwaardiging op. Vooral bij die vader die, samen met zijn zoon, op de kerkenraad kwam en vroeg de predikant daarover spijt te laten betuigen. De kerkenraad deelde mee dat ds. Thijs dat in de kerkenraad al had gedaan, maar de broeder eiste publieke spijtbetuiging, tijdens de kerkdienst. Uiteindelijk werd afgesproken dat ‘de leeraar in de prediking door laat vloeien wat ook al in de kerkeraad door hem is beleden. Zijn Eerwaarde belooft dit te zullen doen’. Kwestie opgelost.

Enkele jaren later, in 1908, had een van de gemeenteleden kritiek op de prediking van ds. Thijs. De dominee preekte, vond hij,  ‘wel van troost maar niet van rechtvaardigheid, wel van  geloof en niet van werken’.  Maar in het schrijven aan de kerkenraad legde hij dat niet duidelijk uit en voerde er geen bewijzen voor aan.  Toen de kerkenraad hem opriep dat alsnog te doen deed hij dat niet; hij kon het niet, maar nam van zijn woorden ook niets terug. Daarbij bleef het.

De Oude Postbrug te Sassenheim, lang geleden…

Een bruiloftsfeest…

En toen kwam dat bruiloftsfeest in 1909. Een gemeentelid had zich op een zondag aan  de prediking van de dominee gestoord; maar toen de man, na het onderzoek door de kerkenraad, daarover zijn gelijk niet kon halen, bracht hij het bruiloftsfeest van een van de gemeenteleden in herinnering. Daar was een toneelstuk opgevoerd ‘dat een smet wierp op de leden der gemeente’, zo vond hij. Afgezien van het opvoeren van een toneelstuk (dat was al zozo) had “daarin een meisje ‘met loshangende haren’ (!) een op een rots geplant kruis omklemd, en had  een ander meisje vastgegrepen om haar uit de golven op de rots te trekken”. Ja hoor nou ‘es, dat kon natuurlijk helemaal niet! En toen kwam het ergste: ‘De leeraar heeft er in een wit kleed rondgelopen’. Dat was op z’n minst onbehoorlijk.

Nu waren er ook verscheidene ambtsdragers bij het feest aanwezig geweest en dezen ontkenden ten stelligste dat de predikant zich onbehoorlijk zou hebben gedragen. En hij had er ook niet in een wit kleed rondgelopen. Dat waren lasterpraatjes. Maar… zoals het vaker gaat, de klager wist niet van ophouden, ook niet toen nog andere gemeenteleden alles ontkenden wat hij ten nadele van de predikant naar voren bracht. De dominee had de feestelijkheden bovendien zelf met gebed afgesloten, voegden  ze er aan toe. Dat zei toch genoeg?! Het werd ds. Thijs nu allemaal soms even teveel, reden waarom hij dan van de vergadering wegbleef – met instemming van de kerkenraad.

De kerk wordt te klein…

Nadat er in 1896 ook al uitvoerig over gesproken was, kwam  een eventuele uitbreiding van de kerk, dan wel nieuwbouw, in januari 1897 opnieuw aan de orde. In 1896 hadden tegenstanders van nieuwbouw gedreigd bij verkoop van de oude kerk die te zullen kopen en daar diensten te gaan houden. Ze hadden in feite dus gedreigd met een kerkscheuring! Anderen vroegen de kerkenraad in een schriftelijke petitie het plan om de kerk slechts te vergroten, nog eens onder de loep te nemen. Kortom, de meningen waren  verdeeld.

De uitbreiding van 1897 (foto: ‘Gereformeerde Kerk Sassenheim’).

Ook omdat sommige vergaderingen over dit onderwerp onordelijk verliepen hield de kerkenraad het er in april 1897 voorlopig op  om de kerk slechts te vergroten en vooralsnog van nieuwbouw af te zien. Er werden tekeningen gemaakt en de aanbouw bij de kerk werd gerealiseerd overeenkomstig de plannen van de architecten/timmerlui Moolenaar en Zuilhoff.

Maar ook daarmee was de kous  niet af. Veel gemeenteleden klaagden daarna over de houding van de tegenstanders van nieuwbouw, die ze als ‘onbetamelijk’ kwalificeerden. Al met al werd de uitbreiding eind 1897 ondanks alles in gebruik genomen.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info