Afscheiding en Doleantie te Delft – en daarna (4)

5. Van GKN naar PKN (slot).

( < Naar deel 3 )  – Nu de gang van zaken betreffende Afscheiding, Doleantie en Vereniging te Delft beschreven is, rest ons – in vogelvlucht en als toegift – in  dit laatste artikel nog een aantal andere zaken te vermelden betreffende de verdere loop van de Gereformeerde Kerk in Delft.

Het interieur van de Oosterkerk.

a. Algemeen overzicht.

Nadat de Gereformeerde Kerk na 1900 een flinke groei had doorgemaakt – van ongeveer 2.600 leden in 1900 naar 6.200  in het midden van de jaren ’60 (het hoogtepunt van het ledental was 6.240 in 1966) – volgde halverwege de jaren ’60 van de vorige eeuw een ‘snelle afloop der wateren’. In minder dan de helft van de voor de genoemde groei benodigde tijd daalde het ledental met nog iets meer dan de groei in de voorgaande vijfenzestig jaar: van 6.200 leden in 1966 naar ongeveer 2.150 in 1990. Daarna volgde nog een groei van zo’n 1.000 leden tussen 1990 en 2000, waarna weer een daling inzette (zie de grafiek onderaan dit verhaal). De daling van het ledental had uiteraard grote gevolgen voor zowel de inzet van predikanten als voor het gebruik van kerkgebouwen.

De predikanten.

De kerkenraad en ds. Wielenga in 1905 (foto: ‘Delft naar die verborgen schat’).

Bij de plaatselijke vereniging van de Delftse Kerken A en B in 1897 waren – zoals al eerder opgemerkt – twee predikanten aan de Gereformeerde Kerk te Delft verbonden: ds. A.H. Gezelle Meerburg (1845-1905) van 1893 tot 1899, die in het jaar van zijn vertrek werd opgevolgd door ds. G. Wielenga (1872-1924) van Katwijk aan den Rijn. De tweede predikant was ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940), die van 1889 tot 1909 aan de kerk van Delft verbonden was en in het jaar van zijn vertrek werd opgevolgd door ds. L. Kuiper (1868-1935) van Enkhuizen.

Ds. L. Kuiper (1868-1935).

De voortdurende groei van de Gereformeerde Kerk te Delft had tot gevolg dat de kerkenraad in 1921 de derde predikantsplaats instelde. Deze werd het jaar daarop voor het eerst vervuld door dr. K. Schilder (1890-1952), later bekend als de leider van de Vrijmaking van 1944. De vierde predikantsplaats werd in 1942 ingesteld, die nog in hetzelfde jaar voor het eerst vervuld werd door ds. P.H. de Kleer (1909-2007) van Overschild (Gr.).

De groei van de kerk zette door, zodat de kerkenraad in 1953 de vijfde predikantsplaats instelde. Deze werd in hetzelfde jaar voor het eerst vervuld door ds. E. de Vries (1916-2006) van Dwingeloo. De instelling van de zesde predikantsplaats volgde in 1963, die in dat jaar voor het eerst vervuld werd door ds. G. Oppedijk (1927-1989) van Dokkum.

Ds. G. Oppedijk (1927-1989).

Inmiddels zette halverwege de jaren ’60 de daling van het ledental in. Daardoor werd het aantal predikantsplaatsen in de daarop volgende jaren weer verminderd door ontstane vacatures niet te vervullen.

Predikanten voor bijzondere werkzaamheden.

Ook aan de kerk van Delft waren ‘predikanten voor bijzondere werkzaamheden’ verbonden. Hiervan noemen we eerst het werk van de predikanten die werkzaam waren op het zendingsveld. Behalve Soemba was ook Midden-Java een zendingsgebied van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Missionaire predikanten van de Gereformeerde Kerk te Delft waren werkzaam in Wonosobo en in Solo (onderdeel deel van Surakarta), beide op Midden-Java, in ‘de gordel van smaragd’, Nederlands-Indië.

Kaart van Java. Rood: Wonosobo, groen: Solo.

1. De zending in Wonosobo.

In de bergachtige streek rond Wonosobo werd het evangelie voor het eerst gebracht door een inlander genaamd Sadrach (1835-1924), die later door sommigen beschuldigd werd van het verkondigen van dwalingen. Na de Generale Synode van Middelburg (1896) – die de zendingszaken reorganiseerde – werd het zendingsterrein rond Wonosobo – oorspronkelijk verzorgd door de Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging – overgenomen door de Gereformeerde Kerk te Delft, in samenwerking met de Gereformeerde Kerken van Zuid-Holland (Noordelijk Gedeelte). Ds. L. Netelenbos (1876-1955) was hier van 1903 tot 1918 als eerste missionair predikant werkzaam. Hij vond er ‘een zeer moeilijk zendingsterrein; in 1913 was er slechts één Javaan gedoopt’. Wel waren er inmiddels een zendingshulpziekenhuis en een school gekomen. De predikant vertrok in 1913 naar een ander zendingsveld ‘na 13 jaar te Wonosobo op de rotsen geploegd te hebben’. Omdat het zendingsterrein dat door de kerk te Amsterdam c.a. verzorgd werd te groot was, werd na jarenlange onderhandelingen het zendingsgebied te Solo in 1923 door de kerk van Delft overgenomen.

Dr. J.H. Bavinck (1895-1964).

Ook ds. J.H. Bavinck (1895-1964) was van 1929 tot 1939 als missionair predikant verbonden aan de Gereformeerde Kerk te Delft c.a. Daarna werd hij hoogleraar in Kampen.

2. De zending in Solo.

Lang is Solo voor de evangelieprediking gesloten geweest. Men durfde in dit ‘brandpunt van het Mohammedanisme’, in het rijk van de Soesoehoenan, het hoofd van de Mohammedaanse godsdienst op Java, de prediking niet toelaten. Desondanks werd sinds 1890 herhaaldelijk aan de gouverneur-generaal van Indië om openstelling gevraagd. De resident van Solo adviseerde echter negatief, zodat het er niet van kwam.

Dr. J.G. Scheurer (1864-1928).

Toen zendingsarts dr. J.G. Scheurer (1864-1928) na enkele jaren van voorbereiding en studie zich op Java vestigde, koos hij voor Solo; ‘daar klopte het hart van het Javaanse volk’. In zijn eenvoudige kamponghuis diende zijn eettafel als operatietafel. Maar toen hij in zijn woning de Javanen over het evangelie vertelde eiste de resident zijn vertrek. Hij vertrok weliswaar naar Djokja, maar telkens trachtte hij toch – om gezondheidsredenen vergeefs – in Solo terug te komen.

Het kerkje in Solo, in de wijk Manahan (bron: ’25 jaren Solo-zending’).

Wel opende ds. D. Bakker sr. (1865-1932) in 1909 een schooltje in Solo. In januari 1910 gaf de resident hem echter opdracht het godsdienstonderwijs niet gedurende de officiële schooltijden te geven maar uitsluitend ‘s middags, en dan alleen aan de kinderen van de christenen. De door hem gehouden godsdienstoefeningen mocht hij alleen openstellen voor Inlandse christenen.

Daartegen bracht ds. Bakker bezwaren in bij de Anti-Revolutionaire gouverneur-generaal van Indië, A.W.F. Idenburg (1861-1935). De predikant berichtte hem dat hij ‘als dienstknecht van Christus langs wettige weg geroepen’ was en dat hij ‘ontrouw zou zijn aan de Hemelschen Zender’ als hij met de eis van de resident zou instemmen. Idenburg schreef de resident dat het zijn wens was dat ‘de vrije loop van het Evangelie in uw gewest (…) niet worde belemmerd en dat u van uw zijde alles in het werk zult stellen, om ook zelfs een begin van belemmering te voorkomen’.

Gouverneur-generaal A.W.F. Idenburg (1861-1935).

Zo werd Solo voor het evangelie opengesteld en konden zendingswerkers dat zendingsveld betreden, niet alleen voor de prediking, maar ook de ‘Schooldienst’ en de medische dienst. Solo bleek ‘een zeer vruchtbare zendingsakker’. In 1912 werd ds. H.A. van Andel (1875-1945) van Baarn door de Gereformeerde Kerk te Amsterdam beroepen als missionair predikant voor Solo. Want aanvankelijk nam de kerk van Amsterdam – die het zendingsveld van Jogja als terrein had – ook Solo onder haar hoede. Onder leiding van ds. Van Andel werd Solo de grootste zendingspost op Midden-Java.

Na langdurige onderhandelingen werd het zendingsterrein te Solo in 1923 overgedragen aan de Gereformeerde Kerk te Delft, die deze arbeid verrichtte in samenwerking met de classes Gouda, ‘s-Gravenhage, Leiden en Woerden; het Amsterdamse zendingsterrein werd te omvangrijk gevonden. Vandaar dat ds. Van Andel in 1922 door de Gereformeerde Kerk te Delft c.a. beroepen werd als missionair predikant voor het werk in Solo. Hij was daar als zodanig tot 1942 werkzaam. In de Gereformeerde Kerkbode van Delft werden geregeld brieven van hem uit Solo gepubliceerd.

Gereformeerde Kerkbode (van Delft), 22 november 1924. Ds. K. van Anken (1881-1951) deelt mee dat kandidaat Van Eijk het beroep als missionair predikant aangenomen heeft.

Ook waren de predikanten ds. P.H. van Eijk (1899-1960) van 1925 tot 1941, ds. G.D. Kuiper (1903-1974) van 1933 tot 1959 en ds. S.U. Zuidema (1906-1975) van 1936 tot 1948, daar namens de kerk van Delft c.a. werkzaam. Als missionaire predikanten waren ook ds. S. de Jong (*1933) en van ds. J.L.H. Krans  aan de Kerk van Delft verbonden.

Behalve de missionaire predikanten waren aan de Gereformeerde Kerk te Delft ook predikanten voor de arbeid onder studerenden verbonden. Ds. J.L. Koole (1910-1997) was de eerste, die van 1943 tot 1945 aan de kerk van Delft verbonden was. Verder waren predikanten aangesteld als geestelijk verzorger in de ziekenhuizen.

b. Ambtsdragersverkiezingen in 1904 en 1905.

De beide kerken A en B mochten dan in 1897 uiteindelijk samen als verenigde Gereformeerde Kerk te Delft verdergaan, dat wilde echter niet zeggen dat men ineens van de ‘bloedgroepen’ A en B verlost was. Net als in vroegere jaren waren het ook na de vereniging van 1897 de ambtsdragersverkiezingen die zo nu en dan twist en tweedracht zaaiden, maar nu met de nadruk op de twee bloedgroepen. Af en toe werd geprobeerd vooral de eigen bloedgroep bij de talstelling te bevoordelen. Hoe meer gemeenteleden van de ‘eigen‘ bloedgroep op dubbeltal kwamen en na de talstelling door de kerkenraad aan de gemeenteleden ter verkiezing werden voorgesteld, hoe beter het was.

Dat gebeurde ook in de jaren 1904 en 1905, toen beschuldigingen werden ingebracht tegen de manier waarop een deel van de kerkenraadsleden (van de B-richting) aan de talstelling had meegedaan. Daaraan was te zien dat ook in de verenigde kerk de bloedgroepen A (de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente) en B (de vroegere Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), zo nu en dan om de hoek kwamen kijken.

In dit boekje wordt de gang van zaken bij de ambtsdragersverkiezingen nauwkeurig beschreven.

Een 62 pagina’s tellend gedrukt geschrift werd toegezonden aan alle gereformeerde kerkenraden in de classis ’s-Gravenhage en gleed ook bij de leden van de Gereformeerde Kerk te Delft in de bus. Het boekje heette (men hield in die tijd van lange titels): ‘De beide protesten tegen de verkiezing van kerkeraadsleden in de Gereformeerde Kerk te Delft, in de jaren 1904 en 1905 aan critiek onderworpen en de daarmee verband houdende gebeurtenissen toegelicht’.

“Wat is geschied? Een B-ouderling heeft, in overleg met andere B-ouderlingen, bij het opmaken der dubbeltallen gewerkt en daartoe bij een deel zijner ambtsbroeders een lijstje afgegeven, waarop de namen hunner verkorenen in zulk een volgorde voorkwamen dat, indien één dergenen wier namen er op gemeld waren, mocht bedanken, degene wiens naam daarop volgde, gestemd moest worden. Mede werd verzocht, zoo men andere vertrouwde broeders wist, ook dezen op te wekken eveneens naar deze volgorde op B-broeders te stemmen”.

Toen de namen van de dubbeltallen voor de ambtsdragersverkiezingen op zondag 5 november 1905 van de preekstoel werden afgekondigd, was inmiddels aan anderen ter ore gekomen ‘op welke wijze in den boezem des kerkeraads gekuipt was. Deze doorslepen handelingen van B-kerkenraadsleden hadden haar invloed op de samenstelling der dubbeltallen niet gemist. Ten einde nu dien ongeoorloofden invloed zoveel mogelijk te keeren, besloten [enige anderen van de vroegere Kerk A] een lijstje met de namen der candidaten te doen drukken en het halve aantal dier namen te doen doorhalen, om op die manier duidelijk te maken welke mannen, in de gegeven omstandigheden, de meest geschikte geacht konden worden”.

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940).

Ook de toenmalige predikanten, ds. G. Wielenga en ds. C.W.J. van Lummel, werden van de gebeurtenissen op de hoogte  gesteld. Ds. Van Lummel belegde ogenblikkelijk een kerkenraadsvergadering en vertelde daar over de briefjes ‘met de doorhalingen’. Een van de al genoemde B-ouderlingen, die zélf een lijstje had rondgestuurd om ervan verzekerd te zijn dat zijn geestverwanten gekozen zouden worden, schudde het hoofd onder de uitroep: ‘Treurig, treurig’. Daarop reageerde een van de A-ouderlingen, die van de hoed en de rand wist, met de opmerking: “Wat praat u van ‘treurig’? Wat u gedaan hebt is nog veel treuriger. Gij hebt een briefje gebruikt om te bewerken dat de namen van broeders op de dubbeltallen zouden komen, die u en andere broeders er gaarne op wilden hebben”. Een en ander maakte in de kerkenraad  ‘een verpletterende indruk’.

Ook de gemeenteleden werden bij de ‘onregelmatigheden’ betrokken, want verscheidene bezwaarschriften over de gang van zaken werden ondertekend door soms bijna tweehonderd leden.

“… Die moet je niet kiezen … “

Het eerste bezwaar werd eind november 1905 ingediend, waarop de kerkenraad overigens antwoordde ‘geen termen aanwezig te zien de verkiezingen ongeldig te verklaren’. De bezwaarden beriepen zich toen op de classis, wat hun door de kerkenraad half december 1905 afgeraden werd, omdat ‘door een optreden als het uwe de spanning voortdurend zal toenemen’. Ook achtte de kerkenraad het niet dienstig in het vervolg een door de bezwaarden voorgestelde wijze van verkiezing over te nemen. Hij herhaalde ‘dat de kerkeraad bij het stellen van dubbeltallen voor ouderlingen en diakenen met geen partijen mag rekenen’.

Alles kwam uiteindelijk goed, maar voorzichtigheid bleef dus geboden als het om de bloedgroepen ging…

Het orgel van de Oosterkerk (foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

c. De Vrijmaking (1944).

In de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen ontstaan over verscheidene punten betreffende de leer. Onderwerp van de discussie waren onder meer de pluriformiteit van de kerk (‘Bestaat naast en buiten de Gereformeerde Kerken nog een ware Kerk?’), over hoe men dacht over de betekenis van de doop en het Verbond, over de ‘algemene genade’, de onsterfelijkheid van de ziel en de vereniging van de beide naturen (‘God en mensch’) in Christus.

Voor- en tegenstanders bestookten elkaar daarover in de kerkelijke pers, waarbij het er niet altijd zachtjes aan toe ging. Door een aantal kerken en ook door de synode werd gewaarschuwd tegen die felle polemiek. Uiteindelijk benoemde de Generale Synode van 1936 deputaten met de opdracht om de opvattingen waarover onzekerheid was ontstaan, ‘naar hun zakelijke betekenis te onderzoeken en te toetsen aan Schrift en belijdenis’.

Dr. Abraham Kuyper (1837-1920).

Vooral dr. A. Kuypers leerstuk van ’de veronderstelde wedergeboorte’ was meteen al na de ‘Vereniging van 1892’ dominant aan de orde. Kuyper leerde dat je er bij de doop van een kind vanuit moest gaan dat God het geloof in hen had ingeplant. Dat ze ‘het nieuwe leven’ in zich hadden. Ze waren geboren én wedergeboren. Je moest ze dus voor wedergeboren houden totdat bleek dat het niet waar kon zijn. De andere zienswijze was dat alle kinderen van gelovigen bij Gods Verbond horen. Maar ze werden wel opgeroepen ook zelf te geloven en op Gods beloften te vertrouwen. Sloegen ze die bij het opgroeien in de wind, ‘gooiden ze die achteloos weg’, dan kwam over hen Gods toorn. Het waren Verbondsbrekers.

Nu had de Generale Synode van Leeuwarden-1905 al een compromis weten te bereiken waardoor beide zienswijzen in de kerk werden toegelaten. De klacht in de tijd van de Vrijmaking was nu, dat de synode dat compromis uit 1905 in feite ongedaan gemaakt zou hebben en door de publicatie van een Toelichting op de leerbeslissingen, de leer van Kuyper als bindend had verklaard.

In Delft.

Dr. K. Schilder (1890-1952).

Ook in Delft deed men ijverig aan de discussie mee, waarover in het kort het volgende. Enkele gemeenteleden tekenden bezwaar aan tegen de schorsing van dr. K. Schilder (1890-1952), hoogleraar in Kampen en van 1922 tot 1925  predikant van Delft. Dr. Schilder keerde zich namelijk tegen de beslissing die de synode over de leergeschillen genomen had. Op 15 april 1944 stuurden P. van Gurp en P. Lok een bezwaarschrift aan de kerkenraad waarin ze erop aandrongen de schorsing van dr. Schilder ‘niet voor vast en bondig te houden’, een term uit de Kerk Orde, waarmee de kerkenraad zich dan zou onttrekken aan de beslissing van de synode, omdat de beslissing niet overeenkomstig de bijbel en de belijdenis zou zijn. De kerkenraad ging daar echter niet op in.

Prof. dr. K. Schilder (1890-1952) op de Vrijmakingsvergadering in Den Haag (11 augustus 1944).

Toen in Den Haag op 11 augustus 1944 de druk bezochte ‘Vrijmakingsvergadering’ plaatsvond, waar de inmiddels als predikant en hoogleraar afgezette dr. Schilder de Akte van Vrijmaking voorlas, zich daarmee losmaakte van de synode (‘de derde hiërarchie’ genoemd), en velen het document tekenden, was de scheur in de kerk getrokken. Ook de Delftse ouderlingen M.P. Goudzwaard en H.A. Herstel hadden de Akte van Vrijmaking getekend, evenals diaken R. van Rij. Daarover vergaderde de kerkenraad van Delft samen met die van de genabuurde kerk te Rijswijk op 2 september 1944. De drie ondertekenaars werden geschorst terwijl ook ouderling C. van Vliet in die vergadering hetzelfde lot onderging, omdat hij een ‘voorlichtingsvergadering’ had bijgewoond waar onder anderen prof. Schilder gesproken had, die daar had opgeroepen zich vrij te maken.

Deze mededeling kregen de Delftse ondertekenaars van de ‘Acte van Vrijmaking’ op de mat. De preses is ds. W.H. Gispen (1900-1986).

Ongeveer 270 gemeenteleden waren het met de ‘bezwaarden’ eens, onttrokken zich aan de Gereformeerde Kerk te Delft en stichtten er  op 2 september 1944 de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt).

Een in 1947 gevoerde correspondentie tussen beide kerkenraden, om te trachten tot eenheid te komen, leverde niets op.

d. De kerkgebouwen.

Bij de plaatselijke vereniging van de beide Delftse Gereformeerde Kerken, in 1897, waren twee kerkgebouwen in gebruik: de in 1883 in gebruik genomen Oosterkerk aan de Vlamingstraat, en de Geerkerk (later ‘Zuiderkerk’ genoemd) aan het Achterom, waar in 1888 de eerste dienst  gehouden werd. De Zuiderkerk werd overigens in 1965  verkocht.

De Geerkerk c.q. Zuiderkerk na de renovatie (foto: ‘Delft naar die verborgen schat’).

In 1911 stond het onderwerp van de kerkbouw regelmatig op het agendum van de kerkenraad. Ten gevolge van de mobilisatie in verband met de dreigende ‘Grote Oorlog’ (1914-1918) kwamen ook veel militairen in de kerkgebouwen, waardoor het zitplaatsentekort steeds nijpender werd. Vandaar dat men de gymnastiekzaal van de school aan de Nieuwe Langendijk voor een extra morgendienst in gebruik genomen had. Ook na de mobilisatie was het aantal beschikbare zitplaatsen door de groei van de gemeente echter te laag en werd het probleem steeds groter. Dat was de reden dat de Zuiderkerk met een zijvleugel vergroot werd. Maar dat bleek niet voldoende. Opnieuw werd toen de gymzaal van de school voor de ochtenddiensten in gebruik genomen. Hoe langer hoe meer werd duidelijk dat er een derde kerk moest komen.

De Westerkerk: ‘de eerste gereformeerde kerk’ (1924-1981).

De Westerkerk, die in 1924 in gebruik genomen werd (foto: met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam).

“Het leek tijdens de voorbereiding nog wel even, alsof er een kink in de kabel zou komen. Het bouwen was nog zoo duur, en de maatschappelijke welvaart verminderde; en die feiten deden ons nog wel eens ernstig afvragen of we wel dadelijk zouden voortgaan. Maar tenslotte werden alle bezwaren overwonnen en werd besloten om tot aanbesteding over te gaan, waarna al spoedig op 17 september 1923  de eerste steen kon worden gelegd”.

Ds. T.J. Hagen (1877-1949).

Op 13 november 1924 kon de grote Westerkerk aan de Hugo de Grootstraat met ruim 900 zitplaatsen in gebruik genomen worden. In deze derde kerk (die ‘de eerste gereformeerde kerk’ genoemd werd na de plaatselijke vereniging in 1897)  zou ds. K. Schilder zijn vaste preekplaats krijgen, ‘zodat het voor hem een dubbele feestdag’ is. Ds. T.J. Hagen (1877-1949), die van 1921 tot 1941 predikant in Delft was, opende de ingebruiknemingsbijeenkomst op die 13de november, nadat de aanvangspsalm 98 vers 3 uit volle borst gezongen was. Hij heette ‘met bijzondere groet’ ook de oud-predikanten J. van Lummel (1856-1940), G. Wielenga (1872-1924), L. Kuiper (1868-1935) en C.W.E. Ploos van Amstel (1864-1938) welkom, ‘want wij, tegenwoordige predikanten, plukken nu de vruchten van uw arbeid’.

Het interieur van de Westerkerk (foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Natuurlijk werd architect Tj. Kuipers verwelkomd en bedankt ‘voor uw monumentaal en prachtig kunstwerk. We wilden u niet zo gauw ons vertrouwen schenken. Maar gij hebt het veroverd. En ons niet beschaamd daarin. Het interieur is een, ik zou bijna zeggen, volkomen schoonheid. En het uitwendige, waaraan sommigen eerst moesten wennen, voldoet al meer en gaat ons boeien’. Ook aannemer Van Genderen viel loftuitingen ten deel: ‘Uw soliditeit is gebleken. Ge hebt goed werk geleverd. (…) Als ge nog eens, voor een vierde kerk, de laagste inschrijver wordt, zullen we u het werk met blijdschap gunnen’. Ook de orgelbouwer, de ‘zeer geachte mijnheer Van der Burg’, kreeg ‘niets dan lof. Uw instrument heeft een prachtige klank, is keurig gebouwd en heeft nu reeds een goeden naam gemaakt in onze stad en daarbuiten’.

Vervolgens gaf ds. Hagen een kort overzicht van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Delft.

Gereformeerde Kerkbode (van Delft), 1 november 1924. Er moest van alles geregeld worden…

Maar toen was dan het woord dan aan ds. K. Schilder, die de preek hield. Deze werd later apart uitgegeven en telde maar liefst 21 pagina’s. De preek, getiteld ‘Christus verzocht om den tempel’, had als tekst Mattheus 4 de verzen 5, 6 en 7. Hij zei onder (véél) meer: ‘Deze Christus zal hier gepredikt worden: een Heiland die niet op de tinnen van de tempel blinkt in zonlicht, maar die als de Hoeksteen onder dien tempel gelegd wordt; een Hoeksteen van de bouwlieden verworpen, maar bij God uitverkoren en duur. En dienovereenkomstig hebben wij geen ceremoniën gebruikt om dezen dag op te sieren, doch met het Woord, het Woord alleen, hebben wij dit gebouw God en den Vader overgegeven, neen, het uit Zijn hand ontvangen. Maar dat geldt alleen dezen avond. Zal het ook in de toekomst zo zijn?’

Het liturgisch centrum van de Westerkerk (foto: met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam).

Natuurlijk werden ook nog toespraken door anderen gehouden: Ds. Van Lummel sprak zijn blijdschap uit over ‘den zegen die God in Zijn gemeente hier geeft’ en dat, ‘zolang God hem het leven spaart Delfts blijdschap zijn blijdschap zal zijn’. Ook ds. Wielenga, die van 1899 tot 1909 aan de kerk van Delft verbonden was, was van het kerkelijk leven in Delft op de hoogte gehouden doordat hem al die jaren de Gereformeerde Kerkbode van Delft was toegezonden. ‘Sinds zijn vertrek heeft hij zegen gezien, en bidt evenals de vorige spreker de gemeente haar getrouwheid toe om bij het eeuwige Woord Gods te blijven’.

Ook ds. Kuiper (van 1909 tot 1920 als predikant aan Delft verbonden) was aanwezig, maar het viel hem niet mee hier te komen, sinds hij de laatste keer in Delft was ‘toen hij een lieven zoon grafwaarts moest dragen’; maar ‘omdat het afslaan van de uitnodiging uitgelegd kon worden alsof hij niet hartelijk blij was met Delfts gereformeerde volk’, was hij toch gekomen en hij sprak de verwachting uit dat het ‘aan de zuivere prediking naar de aloude belijdenis hier niet zal ontbreken’.

Ds. C.W.E. Ploos van Amstel (1864-1938).

Ds. Ploos van Amstel, die van 1910 tot 1920 aan de kerk van Delft verbonden was, had een tijd gehad ‘toen hij de ongelooflijke dingen hoorde die te Delft geschiedden, dat hij weemoedig gestemd was. Met collega Kuiper had hij zoo gaarne gewenscht dat zij ook iets van de vruchten hadden mogen zien. Maar zij hadden in lentetijd gearbeid. (…) Het scheen zoo of Delft met de uitbreking tot kloeke daden gewacht had op ’t vertrek van ds. Kuiper en Ploos van Amstel’. Maar gelukkig was ook hij nu ‘allerhartelijkst verheugd over de dingen die gebeuren’.

Tenslotte maakten ds. W.S. Pontier (1886-1964) van Maasdijk namens de classis en ds. P. Deddens (1891-1958) van Rijswijk  namens de genabuurde kerken, en ook burgemeester mr. G. van Baren van de gelegenheid gebruik de Gereformeerde Kerk te Delft van harte te feliciteren.

De Immanuëlkerk: van gereformeerd (1960) naar vrijgemaakt (2012).

De Immanuëlkerk aan de Schoemakerstraat werd in 1960 in gebruik genomen.

Het eerste plan voor de Immanuëlkerk aan de Schoemakerstraat werd in 1958 door architect Frits Eschauzier sr. – hoogleraar aan de toenmalige Technische Hogeschool in Delft – gemaakt. Daarbij besteedde hij veel aandacht aan het interieur en aan de wensen van de kerkgangers. De wijk Wippolder, waar de kerk gebouwd zou worden, was nog in aanbouw. Eschauzier ontwierp een vrijstaande, lage achthoekige kerkzaal, zonder vensters in de muren, maar wel met een groot daklicht. Behalve de kerkzaal was een aantal zalen in het plan opgenomen, bestemd voor verenigingswerk, catechisaties etc. Na Eschauziers  overlijden ging zijn zoon in de geest van het bestaande ontwerp verder, maar moest vanwege de veranderde bouwplannen van de burgerlijke gemeente de plannen aanpassen. De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk wilde intussen bovendien een flinke vergroting van de de bouwen kerk.

Het orgel van de Immanuëlkerk, dat in 1962 gebouwd werd.

De achthoekige vorm verdween uit de plannen, maar werd vervangen door een vrijwel vierkante kerkzaal met afgeronde hoeken, zodat er meer zitplaatsen in konden worden opgenomen. In plaats van het geplande daklicht werd een aantal hoog geplaatste grote glas-in-loodramen in de muren aangebracht. Aan de entreekant kwam een groot glas-in-loodraam dat ‘de storm op het meer‘ voorstelde, terwijl aan de oostkant het (overigens pas in 1968 aangebrachte) raam de voorstelling van de ‘bruiloft te Kana’ weergaf. De vloer van de kerkzaal werd aflopend geconstrueerd om een beter zicht op de kansel te geven.

‘De storm op het meer’… (foto: GKV Delft).

Het orgel werd op het balkon geplaatst, waar ook ruimte werd vrijgehouden voor een koor. De akoestiek kreeg veel aandacht. Zo werden onder meer in bepaalde muurvlakken de koppen van de bakstenen uitgemetseld, zodat sommige stenen voor de helft uit de muur staken, om het geluid beter te verspreiden. Boven de preekstoel werd een klankkaatser geplaatst die het geluid zo direct mogelijk de kerkzaal in stuurde. Boven de ingang van de kerk werd het chi-rho teken geplaatst en op het dak ‘de vis’.

De Immanuëlkerk werd in 1960 in gebruik genomen. Vanaf 2007 kerkten ook de vrijgemaakten in dit gebouw, dat in 2012 door die kerk gekocht werd, al werd tot begin 2013  ook door de Protestantse Gemeente nog van deze kerk gebruik gemaakt. Met ingang van voorjaar 2013 verhuisde deze wijkgemeente van de PKN naar het wijkgebouw De Wipmolen.

Het  Open Hof (1966-1998).

Het Open Hof werd in 1966 in gebruik genomen (foto: Reliwiki).

Terwijl in 1965 de Zuiderkerk (de vroegere Dolerende Geerkerk aan het Achterom) verkocht was, werd het jaar daarop de gereformeerde kerk Het Open Hof aan de Storklaan in gebruik genomen.

Het Open Hof (foto: Reliwiki).

De kerk werd in 1997 buiten gebruik gesteld, toen deze gemeente samenging met de nabijgelegen Nederlands Hervormde Sionskerk, die in het vervolg voor de eredienst gebruikt werd en sindsdien Hofkerk genoemd wordt. De gereformeerde kerk Het Open Hof werd in 1998 gesloopt.

Van Oosterkerk naar Hart van Delft (1972-1987).

De oude Oosterkerk is afgebroken, het nieuwe ‘Hart van Delft’ staat er! (Foto: met dank aan ir. G.K. Kok te Delft).

In 1971 werd de Oosterkerk uit 1883 op de voorgevel na (die intact bleef) afgebroken en vervangen door een kleinere kerkzaal, sindsdien Hart van Delft genoemd. Deze nieuwe kerkzaal werd in 1972 in gebruik genomen. De toen 26-jarige architect ir. G.K. Kok te Delft ontwierp een nieuwe, veel kleinere (kerk-) zaal. Het was de bedoeling van de bouwcommissie in de binnenstad van Delft een gebouw te hebben dat afgestemd werd op veelvormig gebruik. Dat was des te meer nodig, omdat alle andere kerken in de binnenstad eigenlijk alleen geschikt waren voor de zondagse kerkdiensten.

Een zeldzame blik op de buitengevel op het binnenterrein (foto: met dank aan ir. G.K. Kok te Delft).

Het nieuwe gebouw moest – zoals de architect in de kerkbode uitlegde – “ruimte scheppen voor nieuwe vormen van gemeente-zijn: experimentele diensten, het leerhuis, gemeenteberaad over vragen en mogelijkheden van een nieuwe wereld, de gastvrijheid voor en dienstbaarheid aan die wereld, waar wij allemaal bij horen, ontmoetingspunt voor bejaarden, trouwen en rouwen en het oefenen van de broederschap in feest en geest”.

Het kleurige interieur van de nieuwe kerkzaal (foto: met dank aan ir. G.K. Kok te Delft).

De doorgang op de begane grond tussen het front van het gebouw en de erachter gebouwde nieuwe zaal bleef behouden, hetzelfde gold voor de kosterswoning en de vergaderzalen.

Het Hart van Delft is tot 1987 als kerk in gebruik gebleven, en toen verkocht aan het Leger des Heils. Die hebben het in 2010 verkocht waarna er op de beschikbare grond achter de voorgevel één nieuw huis gebouwd werd.

Het liturgisch centrum van de nieuwe kerkzaal (foto: met dank aan ir. G.K. Kok te Delft).

Van Goede Herderkerk  naar Vierhovenkerk (1972-heden).

In september 1972 werd de gereformeerde Goede Herderkerk aan de Obrechtstraat in gebruik genomen. De kerk, die een bedrag van fl. 1.400.000 aan bouwkosten vergde, werd gebouwd naar een ontwerp van architektenbureau T.C. Bos te Rotterdam. De kerkzaal bevatte bij de bouw 450 zitplaatsen, welk aantal kon worden uitgebreid met 145 plaatsen door een nevenzaal bij de kerkzaal te trekken. Rond de kerk werd een aantal vergaderzalen gebouwd. De bouw werd uitgevoerd door het aannemersbedrijf Van den Berg en Van der Klist te Delft.

De Goede Herderkerk werd later omgedoopt tot Vierhovenkerk en doet nog steeds dienst als protestants kerkgebouw te Delft (foto: Reliwiki).

De gereformeerde wijkgemeente Abtswoude, die de Goede Herderkerk gebruikte, sloot zich aan bij het Samen-op-Wegproces. Samen met de toenmalige hervormde wijkgemeente van de Marcuskerk werd gewerkt aan een nieuwe kerkelijke gemeente. In 1997 verenigden beide gemeenten zich, waarbij de Goede Herderkerk hernoemd werd tot Vierhovenkerk.

De Vierhovenkerk.

Na de samensmelting van beide wijkgemeenten werd het liturgisch centrum vernieuwd en werd in 1999 een nieuw orgel geplaatst. Het instrument dateert uit 1910 en werd destijds gebouwd door de firma Norman & Beard te Norwich en werd oorspronkelijk geplaatst in de St. Andrew’s Church in Alexandria, Schotland. In 1999 werd het instrument gerestaureerd en met enkele stemmen uitgebreid, waarna het naar de Vierhovenkerk werd overgebracht.

De Ontmoetingskerk (1983-2011).

De Westerkerk werd te groot, mede  omdat de ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Delft sinds halverwege de jaren ’60 een duidelijke daling lieten zien, waardoor het aantal zitplaatsen in de beschikbare kerken te groot werd. Maar bouwkundigen die een grondig onderzoek naar het kerkgebouw hadden ingesteld, vonden het niet verantwoord de Westerkerk te restaureren. Men besloot een kleinere ontmoetingsruimte daarvoor in de plaats te bouwen.

De Ontmoetingskerk.

Vandaar dat de Westerkerk in 1981 gesloopt werd en daarvoor in de plaats op bijna dezelfde plaats, maar aan de Cornelis de Wittstraat, een veel kleinere kerk gebouwd werd, die Ontmoetingskerk genoemd werd. De kerk werd begin 1983 in gebruik genomen. Het orgel in de Ontmoetingskerk werd in 1983 gebouwd door fa. Louis J. Kramer te Boskoop, met gebruikmaking van enig pijpwerk uit het vroegere Walckerorgel van de Westerkerk te Delft, dat in 1952 door orgelbouwer Leeflang gerestaureerd was. De Ontmoetingskerk ‘was een zeer bruikbaar gebouw, dat haar naam eer aandeed’.

Door de voortgaande daling van het ledental werd in 2008 ‘voorlopig besloten’ de Ontmoetingskerk in 2011 te sluiten. Dat besluit werd – nadat onderzoek had uitgewezen dat er zich geen belemmerende ontwikkelingen hadden voorgedaan – uiteindelijk uitgevoerd.

e. Protestantse Gemeente (2010).

De Protestantse Gemeente te Delft is in september 2010 tot stand gekomen door de vereniging van de Hervormde Gemeente en de Gereformeerde Kerk te Delft. Van de van oorsprong gereformeerde kerkgebouwen is alleen de voormalig gereformeerde Goede Herderkerk, later Vierhovenkerk genoemd, bij de Protestantse Gemeente te Delft nog als kerkgebouw in gebruik.

f. De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Delft.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Delft van 1900  tot 2010 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

K. van Anken, red., Gereformeerde Kerkbode. Officieel Orgaan van de Gereformeerde Kerk te Delft. Jrg. 1922 tot en met 1925

K. van Anken, 25 jaren Solo-Zending 1912-1937, uitgaande van de Gereformeerde Kerk van Delft en de saamwerkende Classes Gouda, ’s-Gravenhage, Leiden en Woerden. Delft, 1937

C.D. Goudappel, De Doleantie in Delft. In: De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven, 8 februari 1986

G.H. Duijst, Immanuëlkerk Delft. In: Kerkruimten beleven, Amsterdam 2012.

T.J. Hagen, e.a., Ter gedachtenis aan het in gebruik nemen der Westerkerk, derde kerkgebouw der Gereformeerde Kerk van Delft op 13 november 1924. Delft, 1924

A.C. Hofland, Delft naar die verborgen schat. 150 jaar Gereformeerde Kerk van Delft. Amsterdam, 1992

J. de Hoog, e.a., De beide protesten tegen de verkiezing van kerkeraadsleden in de Gereformeerde Kerk te Delft, in de jaren 1904 en 1905 aan critiek onderworpen (…). Delft, 1906

Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

F. Kalsbeek, e.a., Van Strijd en Zegen. Gedenkboek van het Christelijk Onderwijs. 1854-1904. Amsterdam, 1904

Dr. C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zevende deel, Classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986

© 2019. GereformeerdeKerken.info