De Gereformeerde Kerk te Olst (Ov.) – 1

De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse Olst werd op 19 november 1890 geïnstitueerd als Christelijke Gereformeerde Gemeente. Bij de Vereniging van de kerken uit de Afscheiding en de Doleantie, op 17 juni 1892, trad de kerk toe tot De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Van school en evangelisatiegebouw naar kerk.

In 1864 ging ds. L.W. Eilerts de Haan, hervormd predikant te Olst, met emeritaat. Om die vacature te vervullen beriep de kerkenraad een vrijzinnige predikant, ds. H.E. Stenfert Kroese (1820-1879) uit Zwartsluis. Dat beroep zorgde voor grote onenigheid tussen de kerkenraad en een aantal plaatselijke grondbezitters, die het recht hadden een predikant te benoemen. Deze ‘collatoren’ legden zich weliswaar bij de wil van de kerkenraad neer, maar ze richtten meteen na de bevestiging van ds. Kroeze een evangelisatievereniging op, die ze ‘Vrienden van het Evangelie’ noemden. Daar wilden zij rechtzinnige predikanten en evangelisten laten voorgaan om zo het orthodoxe deel van de gemeente van dienst te zijn.

Aanvankelijk werden de bijeenkomsten van de evangelisatievereniging gehouden in de woningen van de ‘Vrienden’. De bezoekers van deze conventikels lieten hun kinderen niet meer in de hervormde kerk van Olst, maar in die van Veessen, Nijbroek of Oene dopen, omdat de predikant van Olst slechts doopte ‘in de naam van geloof, hoop en liefde’. Dorpsgenoten moesten van deze ‘dwarskijkers’ echter niet veel hebben en verstoorden hun bijeenkomsten geregeld.

Olst, lang geleden…

Een christelijke school.

Niet alleen de dominee, ook het onderwijs op de openbare school kon de goedkeuring van het rechtzinnige deel van de gemeente niet wegdragen. Zij besloten daarom hun kinderen niet meer aan dat onderwijs toe te vertrouwen. Vandaar dat half februari 1866 met hulp van evangelist Kieviet uit Deventer de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Olst werd opgericht met het oogmerk t.z.t. een School met den Bijbel te stichten. Het bestuur bestond uit voorzitter G.H. Ansink (secretaris), kapper C. Bruins en penningmeester G. Nijland, in wiens woning het besluit genomen werd.

In Olst kon al snel voor fl. 100 een stuk grond aan de toenmalige Domstraat (na de Tweede Wereldoorlog H. Drostststraat geheten) gekocht worden, waarop een lokaal werd gebouwd dat als school zou gaan fungeren. Omdat de door de aannemers geëiste borg niet betaald kon worden, bouwden de leden van de schoolvereniging het lokaal met hun eigen blote handen! Toen het lokaal in gebruik genomen werd, besloot de evangelisatievereniging haar diensten daar ook te houden. De besturen van de school en de evangelisatievereniging bestonden uit vrijwel dezelfde personen. Het bestuur moest echter de bescherming van de burgemeester inroepen, omdat op zondagavond door wat wij tegenwoordig hangjongeren zouden noemen overlast veroorzaakt werd.

De school (achteraan) werd een kerkje en de onderwijzerswoning (vooraan) werd de pastorie… (foto: ‘Gereformeerden in Olst’).

Op 26 januari 1867 werd de Rotterdamse ondermeester Jacob Groeneweg gevraagd in Olst niet alleen hoofdonderwijzer te worden, maar daar tegelijk ook als hulppredikant te werken. Daarvoor kreeg hij een jaarlijkse vergoeding van fl. 600. De 34-jarige onderwijzer beloofde te komen, en om hem onderdak te kunnen verlenen werd door het bestuur voor fl. 1.640 een onderwijzerswoning gebouwd: direct aangebouwd tegen de muur van ‘het lokaal’, dat zo achter de schoolwoning kwam te staan.

Kennelijk had de School met den Bijbel echter geen leerlingen genoeg om de financiën van de schoolvereniging op orde te krijgen. Dit werd geweten aan ‘onkunde of onverschilligheid’ van de hervormde gemeenteleden  van Olst. De openbare school was voor hun kinderen voldoende, vonden ze.

De school wordt kerk (1874).

Toen meester Groeneweg op 16 juli 1874 stierf kon door gebrek aan geld geen nieuwe onderwijzer benoemd worden en besloot men op 2 augustus de school te sluiten. Het leegstaande schoolgebouw werd toen verbouwd en aangepast om als kerkzaaltje te dienen.

De landelijke vereniging, waarbij de evangelisatie van Olst was aangesloten, de Nederlandse Evangelische Protestantse Vereniging (NEPV), raadde het bestuur aan één van haar evangelisten, F.H. Plomp uit Beverwijk, te vragen als evangelist in Olst te komen werken. Dat wilde Plomp wel, want in Beverwijk had hij weinig te doen, en dat beviel hem niks. Hij bleef acht jaar lang in Olst werkzaam, van 1874 tot 1883. Na zijn komst werd besloten de zitplaatsen in het lokaal  te verhuren (het geld moest ergens vandaan komen). Maar dat beviel een deel van de leden niet, zodat die maatregel pas enkele jaren later kon worden ingevoerd. Wel kon in 1878 een ‘nette en sierlijke predikstoel’ in de kerk geplaatst worden, al was deze afkomstig uit een roomse kerk…!

Eben Haëzer aan de H. Droststraat te Olst (foto: Reliwiki, Andre. van Dijk).

Drie jaar later werden vier nieuwe ramen in het gebouw aangebracht en werd het lokaal gewit. Voor de catechisaties werd bovendien een apart lokaaltje bijgebouwd, dat fl. 1.000 kostte. Verder had men een harmonium in het lokaal gesleept om de kerkzang te begeleiden. Het orgeltje was voorzien van een nepfront van houten orgelpijpjes (de timmerman, die niet voor orgelbouwer gestudeerd had, timmerde ze per ongeluk omgekeerd vast – een kniesoor die daarop lette). Het lokaal zag er nu zo prachtig uit dat op voorstel van evangelist Plomp op de voorgevel de tekst: Ps. 118 : 23 – Eben Haëzer werd aangebracht.

De evangelisatievereniging huurt ‘het lokaal’ van de Schoolvereniging.

Toen evangelist Plomp in 1883 afscheid nam werd hij opgevolgd door evangelist C. van Lindonk, ook in dienst van de NEPV. In 1883 kwam hij vanuit Neede naar Olst, waar hij tot 1887 bleef. Lindonk woonde in de pastorie (de voormalige schoolwoning), voor de kerkzaal. Na enige tijd vertelde het bestuur van de evangelisatievereniging hem dat zijn betrokkenheid bij de gemeenschap ‘te gering’ geacht werd. Of hij daarom in 1887 vertrok is onbekend, maar in ieder geval kwam er een andere evangelist in het dorp, Van Wijk genaamd.

Deze bracht onder meer structuur in het verenigingsleven. Er kwamen een jongelingsvereniging, een zangvereniging en een vrouwenvereniging; er werden bidstonden en Bijbelbesprekingen gehouden, maar desondanks vond het bestuur dat hij te weinig betrokken was bij het huisbezoek aan de leden en bovendien verlangde men van hem ‘een diepere prediking’. Ook ontdekte het bestuur dat evangelist Van Wijk Luthers was! Dat kon natuurlijk helemaal niet! Vandaar dat men hem verzocht elders werk te zoeken. Dat deed hij en hij vertrok in maart 1890.

Ondertussen in Wijhe…

Ds. W.J. de Haas (1853-1899) van Hattem ging met ds. Hessels naar Wijhe om een onderzoek in te stellen.

Ook in het nabijgelegen dorp Wijhe werd sinds 1880 geëvangeliseerd, en wel in een ‘doelmatig lokaal’ dat eigendom was van de familie E. Nijland. De diensten voorzagen in een grote behoefte, omdat de prediking in de plaatselijke hervormde gemeente velen niet bevredigde. Dirk Felix (1842-1921) was een van de evangelisten die door de al eerder genoemde NEPV naar Wijhe gestuurd waren.

In zijn tijd, eind jaren ’80, ‘ontwaakte bij velen de behoefte aan gezond kerkelijk leven’. Vandaar dat verscheidene personen naar ds. J. Hessels (1836-1907) van Zwolle togen om hem te vragen te helpen bij de instituering van een Christelijke Gereformeerde Gemeente, waarbij men zich wilde aansluiten. ‘Op herhaald en dringend verzoek’ kwam ds. Hessels, samen met ds. W.J. de Haas (1853-1899) van Hattem, naar Wijhe om de zaak te onderzoeken. Dat onderzoek verliep gunstig.

Uiteindelijk werd onder leiding van een classicale commissie op 12 december 1889 een kerkenraad gekozen en door de predikanten ds. J. Bavinck (1826-1909), emeritus van Kampen, en ds. J. Hessels in het ambt bevestigd. Zo ontstond in Wijhe de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Ook een ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ te Olst (1890).

Prof. Lucas Lindeboom (1845-1933).

Na het vertrek van evangelist Van Wijk – in maart 1890 – vroeg men zich in Olst natuurlijk af hoe het nu verder moest. Ze hoorden van de instituering van een kerkelijke gemeente in Wijhe en wilden ook in Olst overgaan tot de stichting van een Christelijke Gereformeerde Gemeente. Men nam contact op met prof. L. Lindeboom (1845-1933) van de Theologische School in Kampen. Deze raadde de broeders aan contact op te nemen met de classis Zwolle. Zo gezegd zo gedaan. Het resultaat was dat de classis een Commissie van Bijstand benoemde, bestaande uit ds. J. Bavinck van Kampen, ds. J. Hessels van Hattem  en twee ouderlingen, H. Klinkert en J. van der Wal uit Kampen.

Ds. J. Bavinck (1826-1909), lid van de Commissie van Bijstand.

De commissie toog dus naar Olst en ondervroeg de aanwezigen daar op 30 oktober of het inderdaad hun wens was een gemeente te institueren. Toen daarop instemmend geantwoord werd en de aanwezige volwassenen die instemming bevestigden door ondertekening van de belijdenisgeschriften, verklaarde ds. Hessels: ‘In den naam van Jezus Christus, den Kooning der Kerk, is te Olst een Christelijke Gereformeerde Gemeente gesticht’. Officieel was dat echter pas ruim veertien dagen later, toen hij op 19 november 1890 de verkozen ambtsdragers  in het ambt bevestigde.

Ds. J. Hessels (1836-1907) institueerde de gemeente in Olst.

Inmiddels had de Schoolvereniging een week eerder, tijdens een algemene ledenvergadering, besloten ‘het lokaal met tuin, huis en schulden’ over te dragen aan de Christelijke Gereformeerde Gemeente. De leden zouden hun attestatie bij de hervormde gemeente opvragen, omdat ze daarvan nu immers geen lid meer waren!

Allerlei predikanten en oefenaars (van 1890 tot 1895).

Tot 1895 had de gemeente in Olst geen predikant. Gelukkig konden predikanten van elders zo nu en dan in de dienst in het kerkje voorgaan. Ds. W. Diemer (1837-1926) van Wijhe, die daar op 5 april 1891 intrede gedaan had, steunde de kerkenraad van Olst enige tijd als consulent, maar ook prof. Lindeboom uit Kampen en ds. Hessels uit Zwolle stonden af en toe op de preekstoel in Eben Haëzer. En om zich te kunnen bekwamen in het leiden van een dienst en het houden van preken kwamen ook studenten van de Theologische School in Kampen naar Olst. Volgens Dr. Mink kwam ook voormalig evangelist C. Vleesch uit Wageningen  met toestemming van de classis Hoogeveen als oefenaar naar Olst, al noemt Mink de gemeente in Olst ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk‘ (afkomstig uit de Doleantie), wat natuurlijk niet juist is. Geregeld werden preken gelezen, waarvoor vooral J. van Rechteren uit Welsum zich verdienstelijk maakte.

Ds. W. Diemer (1837-1926) van Wijhe was enige tijd consulent van de gemeente te Olst.

Gereformeerde Kerk te Olst” (1892).

In 1886 was ondertussen de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk begonnen, die we de Doleantie zijn gaan noemen. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Amsterdam was weliswaar niet de eerste gemeente (dat was die van Kootwijk) waar de kerkstrijd, die ten diepste handelde over de handhaving van de belijdenis, op een scheuring uitliep. Maar al snel zochten de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken toenadering tot elkaar om te spreken over eenwording. De gesprekken verliepen weliswaar lang niet altijd vlotjes, maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de Vereniging tussen de kerken uit de Afscheiding en de Doleantie getekend worden; daar reikten de ‘kopstukken’ van beide kerken – ds. S. van Velzen (1809-1896) en dr. A. Kuyper (1837-1920) elkander ten teken van verzoening de broederhand. Afgesproken was dat de verenigde kerken in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ genoemd zouden worden. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Olst heette vanaf die dag dus ‘Gereformeerde Kerk te Olst’.

Ds. W.J. Thijssen (van 1895 tot 1898).

Ds. W.J. Thijssen (1835-1917).

De komst van de eerste predikant, ds. W.J. Thijssen (1835-1917) van Spijkenisse, werd enigszins vertraagd omdat de pastorie, de vroegere onderwijzerswoning, nog verhuurd werd aan een weduwe. Toen zij elders woonruimte gevonden had kon de predikant in de pastorie zijn intrek nemen. Op 10 februari 1895 deed hij  intrede in Olst, na door ds. W. Diemer van Wijhe in het ambt bevestigd te zijn.

De gemeente van Olst leerde zijn humoristische en gulle natuur al snel kennen: “Binnen heel korten tijd kende men hem geheel en al. Met sommige karakters kan men jarenlang omgang hebben zonder nog te weten, wie men voor zich heeft. Dat was bij Thijssen juist omgekeerd, en hierom was lang op dezelfde plaats te blijven niet in zijn voordeel. Ook was het niet in zijn voordeel dat hij, zoo pas van de School komende, vanwege zijn kanselgaven aanstonds beroepen werd in groote gemeenten als Smilde, Veendam en Dordrecht, waar te weinig tijd voor studie overbleef”. Vandaar dat de beroepen naar zijn laatste twee gemeenten, het kleine Olst en het ook niet grote Siddeburen, als geroepen kwamen.

Ondertussen bracht scriba-organist H. Sondorp zaterdag aan zaterdag zijn harmonium op een kruiwagen naar de kerk en hobbelde hij het instrument ‘s maandags weer naar zijn woning terug (want ‘de zevende dag is de rustdag…’).

Toen het Groningse Siddeburen de predikant begin 1898 beriep, nam hij het beroep aan en preekte op 26 juni dat jaar afscheid. De kerk van Olst bleef vervolgens ongeveer zeven jaar vacant. Maar dat wilde niet zeggen dat er in die tijd niks gebeurde. In 1902 werd een zangvereniging voor jongeren opgericht, die toestemming kreeg om in de kerk te zingen, als ze maar zorgden dat ‘geen verkeerde liederen’ ten gehore gebracht zouden worden!

Ds. H. Cramer (1831-1917).

De vacante periode duurde lang. Weliswaar kwam in de tussentijd emeritus-predikant ds. H. Cramer (1831-1917) van Waarder hulpdiensten verrichten, die  daarom van juli 1901 tot oktober 1902 op zondag – tegen een vergoeding van fl. 7 per keer – in de kerkdiensten voorging. De predikant vertrok, na op 26 oktober 1902 voor het laatst in Eben Haezer gepreekt te hebben.

Omdat het jaar daarop in Wijhe ds. J.J. Steinhart (1858-1917) vertrok, stelde Wijhes  kerkenraad aan de kerkenraad van Olst voor samen één predikant te beroepen; dat scheelde in de kosten! Maar de broeders in Olst wilden dat niet, waardoor de vacante periode zich tot 1909 zou voortslepen.

Ds. N.J. Trenning (van 1909 tot 1919).

Uiteindelijk werd een beroep op kandidaat Trenning (1870-1947) uitgebracht die, net afgestudeerd op ‘de School der Kerk’ in Kampen, dit aannam en op 7 november 1909 intrede deed. Het duurde niet lang of er kwamen klachten over zijn preekwerk. Het gebeurde nogal eens dat hij twee keer op één zondag een catechismuspreek hield (de gewoonte was dat die alleen in de middagdienst zou worden gehouden) en ook vond men dat de predikant zich er met een Jantje van Leiden van af maakte. ‘Het gebeurde zelfs dat hij na de tussenzang (die halverwege de preek gezongen werd) opnieuw dezelfde preek hield’.

Ds. N.J. Trenning (1870-1947) op latere leeftijd.

Zijn collega ds. R. Hamming (1876-1959) schreef in een In Memoriam over hem dat ds. Trenning eigenlijk een wat zielige figuur was:  “Nadat hij reeds diaken was geweest [in zijn geboorteplaats Bellingwolde], studeerde hij op al gevorderde leeftijd nog voor predikant. Die studie is hem kennelijk zeer moeilijk gevallen, want toen hij in 1940 – bij het 50-jarig bestaan van de kerk van Olst – een toespraak hield, zei hij telkens weer: ‘Na die lange, zware studie vond ik hier mijn eerste gemeente’. Ook op catechisatie had hij het moeilijk. De jongens deden soms de olie uit de lamp en vulden water bij. Na korte tijd ging de lamp uit. De dominee schudde deze en zei: ‘Er zit toch ook wel olie in!’ Vervolgens haalde hij dan uit de pastorie een nachtpitje waarbij de catechisatie werd voortgezet”.

“Het gebeurde, dat hij ’s zaterdagsavonds niet wist, waarover hij ’s zondags moest preken. Ook zag hij er altijd erg tegenop de kansel te moeten beklimmen. De predikant werd door de kerkenraad vermaand om intensief te studeren en niet met Pasen, wat eens gebeurde, dezelfde preek te houden als een jaar tevoren. En tevens sprak de kerkenraad uit, dat hij meer mensen moest bezoeken”.

Fruitveiling IJsselstreek; werd jaarlijks op de woensdag voor de derde zaterdag in september in Olst gehouden.

De jeugd.

Nog maar net predikant in Olst bleek dat, zonder dat hij er in gekend was, een kerkelijke jongelingsvereniging opgericht was. Tijdens de kerkenraadsvergadering bleek dat enkele ouderlingen daarvoor op eigen houtje toestemming gegeven hadden, omdat dat ze het eigenlijk geen kerkenraadswaardige gebeurtenis vonden. De discussie hield daar echter niet op, want toen men zich eens over de leden van die vereniging boog bleek, ‘dat er ook niet één jongeling bij was, die de leiding van de JV-vergadering op zich zou kunnen nemen’. Afgesproken werd dat de ouderlingen bij toerbeurt de bijeenkomsten zouden bijwonen om toezicht te houden.

Ook in Olst bleek de toverlantaarn – de antieke versie van de nu ook al weer ouderwetse diaprojector – een heikel punt te zijn. Want toen een paar leden van de JV toestemming vroegen om ‘lichtbeelden’ te mogen vertonen over Bijbelse verhalen, wilde de kerkenraad daar niets van weten. De kerk was tenslotte geen bioscoop!

De jongelui werd echter meteen gevraagd of ze in het vervolg wel elke maand met een collectebus bij de gemeenteleden wilden rondgaan om geld in te zamelen voor een nieuw kerkorgel. Het heen-en-weer gesleep van het orgeltje van br. Sondorp had veel van het instrument gevergd. Bovendien had dominee ook nog gevraagd of het harmonium door de week in zijn woonkamer mocht staan, zodat ene mej. Van de Grampel er op kon leren orgelspelen. Dat vonden de broeders kerkenraadsleden goed. Veel zou er niet meer aan het orgeltje bedorven kunnen worden.

Al met al was het in 1913 inmiddels duidelijk geworden dat het Seraphim-orgeltje het niet lang meer zou volhouden. Daarom waren niet alleen de jongens er op uitgestuurd met een collectebus, maar werden ook in de kerk enkele collecten gehouden voor het aanschaffen van een nieuw instrument. Dat lukte al binnen enkele maanden! Want toen werd bij de bekende orgel- en pianofirma Ganzevoort voor fl. 190 een ander orgel gekocht (dat het tot 1943 uithield).

De plattegrond van het kerkje tussen 1881 en 1969 (tekening: ‘Gereformeerden in Olst’).

Ook enkele lampenglazen in de consistorie waren aan vernieuwing toe. Deze hadden – vast en zeker per ongeluk – tijdens het repeteren van de zangvereniging het loodje gelegd. De zangers mochten in het voorjaar van 1914 wel een uitvoering in de kerk geven, mits die glazen vergoed zouden worden. Dat zullen ze vast en zeker wel gedaan hebben.

De lampenglazen waren het jaar daarop trouwens al niet eens meer nodig. Want in 1915 werd in de kerk elektrische verlichting aangebracht; zes in de kerkzaal, eentje in de consistorie, nog een bij het orgel en een op de preekstoel.

In het In Memoriam over ds. Trenning schreef vriend en collega Hamming in 1948 ook nog: “Gedurende de tien jaar, dat [ds. Trenning] in Olst stond, werd het kerkbezoek minder en ging de gemeente achteruit”. Was het daardoor dat in 1918, een jaar voordat ds. Trenning naar de kerk van Heteren en Randwijk vertrok, een hervormde evangelisatie opgericht werd? Waren de bezwaarde hervormden, die zich daar groepeerden, anders misschien wel naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente overgestapt? Dat is koffiedik kijken.

Maar Hamming schreef ook: “Zijn hart ging uit naar de Heere en Zijn dienst, en het Woord bracht hij gaarne, ook in zijn ouderdom. In den oorlogstijd preekte hij in schuren en lokalen en velen hoorden hem gaarne”. Hoe dan ook, ds. Trenning preekte op 22 juni 1919 afscheid.

Naar deel 2 >

©  2019. GereformeerdeKerken.info