Gebrek aan wijsheid…

door dr. J. Waterink

Naar mijn vaste overtuiging moeten we niet vergeten dat de ontwikkeling van ons kerkelijk leven tussen de jaren 1930 en 1945, de ontwikkeling dus van de Vrijmaking, niet los te denken is van wat er zich sinds 1892 heeft afgespeeld.

Voor de financiële realisering van de Medische Faculteit van de VU stond bij veel gereformeerden een collectebusje op de schoorsteenmantel.

Terugziende op de Vereniging van 1892 – thans [in 1963, toen dit verhaal geschreven werd – red.] zeventig jaar geleden, moeten we erkennen dat wijsheid en tact veel mensen in onze kerken stellig herhaaldelijk heeft ontbroken.

Fouten en misverstanden.

En nu is er in die tijd een wonderlijk samenspel tussen grote en kleine domheden, en allerlei schijnbare kleinigheden hebben een funeste invloed uitgeoefend (terwijl sommige kleinigheden een gezegende invloed hadden).

Deze kleinigheden speelden een rol in de reeks van de grote fouten en daardoor werden de kleinigheden soms iets van groot gewicht. Dit kon ook gebeuren doordat tenslotte iedere groep [de kerkverbanden uit de Afscheiding en Doleantie] gerepresenteerd werd door sommige markante figuren.

Mijn lezers zullen dus moeten begrijpen, dat ik het zo zie: er werden grote fouten gemaakt in het kerkelijk leven in de meest brede zin. Die fouten kregen dikwijls gestalte in het optreden van bepaalde individuen. In de verhoudingen van de mensen onderling werden eveneens fouten gemaakt. Soms ten gevolge van de algemene foute verhouding; soms vanuit de persoonlijke verhouding. Maar het kwam ook voor, dat twee mensen persoonlijk met elkaar in conflict leefden, terwijl dit conflict ten slotte berustte op een misverstand. Ook daarvan hoop ik voorbeelden te kunnen geven. Maar intussen werkte dat misverstaan dan toch maar heel sterk in de verkeerde richting.

Ontactische Dolerenden.

Als wij achterom zien over de zeventig jaar die ons [in 1963] scheiden van 1892, het jaar van de vereniging tussen de vroegere Afgescheidenen en de vroegere Dolerenden, dan treft het ons al dadelijk, dat de aandrang, de haast, bijna had ik gezegd de overrompeling, waardoor men poogde de Kamper school op te heffen, of onmogelijk te maken, wel een sterk staaltje is van een volkomen gebrek aan tact en inzicht bij enige leidende figuren uit de oude B-kerk [de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ van de Dolerenden – red.]

Wat is tien jaar in het kerkelijk leven? En als men nu weet, hoezeer de oude A-mensen [die van de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding – red.] gebonden waren aan de Kamper school, dan vraag je je af wat toch wel de leidende figuren voor en op de Synode van Arnhem in 1902 bezield heeft om, nota bene tien jaar na de Vereniging, te pogen de Theologische School te Kampen om hals te brengen.

Prof. dr. H. Bavinck (1854-1921): van 1882 tot 1902 hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in Kampen; van 1902 tot zijn overlijden in 1921 hoogleraar aan de Vrije Universiteit.

Ik heb als twaalfjarige jongen daarover allerlei gesprekken meegemaakt. Mijn vader [oefenaar H. Waterink (1855-1927)] en vele van zijn vrienden kwamen uit de kring van de Doleantie. Ze waren niet gewoon om heel sterke woorden te gebruiken. Maar ze hebben wel sterke woorden gezegd over de domheid, het gebrek aan tact en de dwaze doordrijverij die voor, rond en op de Synode van Arnhem (1902) zich demonstreerde. Als wij er nu achter staan, dan moeten we erkennen, dat daar van de oude B-zijde een spel gespeeld is dat onverantwoordelijk was. De benoeming van de Kamper professoren dr. H. Bavinck (1854-1921) en P. Biesterveld [1863-1908] aan de VU, als aansluiting aan die synode, was naar mijn overtuiging bovendien zeer beslist een onbroederlijke daad tegenover Kampen. En daarbij ook niet geheel in het belang van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Men gebruikte in die tijd de VU alsof die kerkelijk gebonden was, als een verlengstuk van de politiek, die men in de Gereformeerde Kerken speelde.

Bovendien, als we eerlijk willen zijn, zullen we moeten erkennen dat professor Biesterveld, hoe een voortreffelijk mens hij ook was, nooit van zijn leven aan de VU benoemd zou zijn als hij niet min of meer een verlengstuk van Bavinck was geweest. Toen de dogmaticus dr. A. Kuyper (1837-1920) in de landelijke politiek was opgegaan, was de grote dogmaticus Bavinck een zeer begeerde figuur voor de VU. Als er niets bijzonders geweest was, zou het begrijpelijk geweest zijn, dat men hem zou uitgenodigd hebben om vanuit Kampen naar de VU te komen. Dat men het onder deze omstandigheden deed, moge voor Bavinck tot op zekere hoogte prettig geweest zijn, het was gezien de onderlinge verhoudingen en gezien de situatie in het kerkelijk leven, in hoge mate ontactisch.

Dr. Abraham Kuyper (1837-1920).

Dat men Biesterveld daarbij benoemde, maakte de zaak alleen maar erger. Temeer omdat min of meer openlijk werd toegegeven, dat men Biesterveld waarschijnlijk nooit aan de VU benoemd zou hebben, ware het niet dat de situatie meebracht, dat ook hij moest worden benoemd. Dat dit alles in sterke mate kwaad bloed zette, behoeft niet te verwonderen.

Bekrompenheid?

De manier waarop sommige leidende figuren aan de VU praatten over ‘Kampen’ en over de leiding aldaar, was niet bevorderlijk voor de goede verhouding. Maar nu moeten wij ook anderzijds weer niet vergeten, dat er inderdaad een groot verschil was in sfeer tussen Kampen en de VU. Ik ben altijd nog dankbaar dat ik ze beide heb meegemaakt en ik zou ze geen van beide graag in mijn leven hebben gemist.

Later hoop ik nog wel eens terug te komen op de vraag wat nu het wezenlijke verschil was tussen die twee milieus. Nu wil ik alvast zeggen, dat ik weet, dat het uiterst moeilijk is om daarover te praten. In de eerste plaats omdat die verschillende dingen betreffen, die zich moeilijk exact laten omschrijven. Daar is een stuk in van het heel verschillende culturele milieu; en daar is iets in van het grote onderscheid tussen het dagelijks leven in een provinciestadje en dat in een stad, die zich toen al ontwikkelde tot een wereldstad.

Daar is ook een verschil in heel ander opzicht. De gereformeerde kring in Kampen was tamelijk homogeen, maar ze was wel anders dan die in Amsterdam. Als iemand nu zou zeggen: ze was natuurlijk veel bekrompener, dan zou ik onmiddellijk zeggen: nee zo is het niet. Ik heb ook in de gereformeerde kring in Amsterdam én in mijn studententijd én later, ook bij mensen die tot de goede burgerstand gerekend werden, bekrompenheid aangetroffen die ik in Kampen geloof ik in die vorm niet was tegenkomen.

Het zegel van de Vrije Universiteit.

Dat was het niet. Maar de gereformeerde kring in Amsterdam leefde op een breder variatievlak. Reeds in mijn studententijd rond 1910 waren er daar in de gereformeerde kring, die met een gerust hart naar de schouwburg gingen om een opera te beluisteren. Maar er waren in Amsterdam ook meelevende gereformeerden, ook onder de academisch gevormden, die er bezwaar tegen hadden om naar het Concertgebouw te gaan om de Mattheus Passion te horen, ook al werd die uitgevoerd door de christelijke oratoriumvereniging.

In Kampen was veel meer adat. Je zou dus kunnen zeggen: de jonge mensen in Kampen werden als het ware opgenomen in een bepaalde (niet bekrompen) sfeer, in een sfeer waarin je deed en dacht over culturele dingen wat iedereen deed en dacht. In Amsterdam werd je meer voor de keus geplaatst; ofschoon natuurlijk voor jonge mensen de verleiding groot was om het maar aan de ruime kant te nemen. Maar wie een overtuiging had in Amsterdam werd meer geconfronteerd met de noodzaak om die overtuiging te verdedigen en bewust te beleven.

Nu werd echter over en weer, zowel door de kringen van school en universiteit, als in de kringen van het publiek achter deze twee richtingen, dit onderscheid in situatie uitgespeeld en dat niet altijd op even faire wijze.

De Theologische School te Kampen in die tijd.

Gebrek aan wijsheid.

Dit alles zou nu niet zo erg geweest zijn, ware het niet dat er vooral in de eerste jaren van de twintigste eeuw allerlei bitterheid kwam die geweten moest worden aan een gebrek aan tact en aan wijsheid waarover ik reeds sprak. Er was veel meer dat de onderlinge eenheid verhinderde. Daarover echter in een volgend artikel.

Bron:

J. Waterink, Gebrek aan wijsheid. (Serie: Van Toen). In: Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. 11e jrg. nr. 42, 19 oktober 1963

De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties toe en [tussen vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens.