Iets over prof. Maarten Noordtzij (1840-1915)

* De bekende theoloog en pedagoog dr. J. Waterink (1890-1966) schreef onderstaand artikel in 1963. Daarin beschreef hij enkele  ervaringen die hij als student had met ds. Maarten Noordtzij (1840-1915), hoogleraar aan de Theologische School in Kampen.

Ds. Maarten Noordtzij (1840-1915) op latere leeftijd, zoals J. Waterink hem kende.

‘Oude Noort’: een impulsief mens – een van ‘De Grote Vier’.

door dr. J. Waterink

De Grote Vier in Kampen, dat waren de vier professoren aan de Theologische School. Deze vier grote mannen, die in de kerk van Kampen en in de gereformeerde gemeenschap een eigen plaats innamen, waren de vier professoren, M. Noordtzij, L. Lindeboom [1845-1933], A.G. Honig [1864-1940] en H. Bouwman [1863-1933]. Er waren aan de school ook nog twee lectoren verbonden, dr. J.J. Esser en dr. A. Noordtzij [1871-1944] – de latere professor in Utrecht. Maar hun glorie reikte bij lange na niet tot de hoogte van ‘de vier grote mannen’.

Lector J.J. Esser.

Sprekend tot de verbeelding.

Ditmaal wil ik enige herinneringen ophalen aan de oude Noordtzij. Noordtzij was geboren in 1840, werd op zevenentwintigjarige leeftijd predikant in St. Anna Parochie, twee jaar later in Heerenveen, drie jaar later in Schiedam en weer drie jaar later werd hij hoogleraar in Kampen. Hij doceerde daar dus van 1875 af, werd in 1912 emeritus en overleed in 1915.

Noordtzij was een man die uitermate sprak tot de verbeelding. Een forse, breed geschouderde figuur, een prachtige kop, witte baard die in twee punten naar beneden hing. Hij was reeds in de oude tijd, dat is voor 1900, iemand die op zeer breed terrein meeleefde. De politiek had zijn warme belangstelling. Hij was een van de mensen in die tijd die het contact met het wetenschappelijk leven in de meest brede zin onderhield. Reeds voor 1900 bezocht hij wetenschappelijke congressen in het buitenland. Zijn wetenschappelijke aanleg en zijn kennis werden vrij algemeen erkend. Als een bijzonder voorbeeld van zijn wetenschappelijk vermogen moge zijn studie over ‘De 68e en 16e Psalm’ gelden.

In zijn volle kracht heb ik hem niet gekend. In 1909, toen ik aankwam als student, was er al veel van zijn oorspronkelijke fleur verloren gegaan. Toch kon soms iets van de oude Noordtzij, zoals hij vroeger geweest moest zijn, plotseling doorbreken. Ik herinner mij een college over het lied van Hanna, Samuels moeder. Halverwege het college werd Noordtzij enigszins bewogen. Hij begon sneller te spreken (er werd toen nog woord voor woord gedicteerd). Hij ging dieper in op de gevoelswaarde van de Hebreeuwse woorden, door Hanna gebruikt. Wij legden onze pen neer en luisterden.

Hoogleraar Noordtzij was een van de oprichters van het Noordelijk Evangelisch  Zendingsfeest, dat bedoeld was  om dit soort Zendingsbijeenkomsten ook voor noorderlingen toegankelijker te maken. Deze zendingsfeesten werden tussen 1871 en 1930 jaarlijks in diverse plaatsen georganiseerd.

Toen werd zijn college een lied. En toen hij schilderde wat het was dat de Here in de Hemel donderde over hen, die met Hem twistten, kwam bij hem de herinnering boven aan een zware donderbui, die hij als oud zeeman had meegemaakt. Zijn gezicht liep rood aan, zijn witte baard stak er scherp tegen af, zijn lippen gingen trillen. ‘Jahweh zal richten’, riep hij uit en er kwam een perspectief zo machtig als wij het nog nooit van hem hadden gehoord.

Opeens zweeg hij, hij pakte zijn Hebreeuwse bijbel en zijn aantekeningen en met die merkwaardige stap, die al enigszins gemarkeerd werd door de verkalking aan welke hij leed, ging hij heen en wij zagen de tranen op zijn wangen. Dat was ‘Oude Noordt’, zoals ik hem nooit zal vergeten en zoals men hem kennen moet.

‘De deur gewezen’.

Oude Noordtzij was de man, die ons op de goede wijze kritiek leerde lezen. Het was in de tijd van de triomf van de theorie van de bronnenscheiding van de bijbel. Hij was niet bang om ook daarover uitvoerig te vertellen. Hij bond ook altijd de strijd aan tegen de mechanische inspiratie, welke opvatting toenmaals in de Gereformeerde Kerken nog wel nawerkte  [in deze gedachte heeft God de Bijbelschrijver gedicteerd wat er geschreven moest worden. Hierbij wordt wel de metafoor gebruikt dat de Bijbelschrijvers door God als typemachine zijn gebruikt – zegt Wikipedia]

Hoogleraar Lucas Lindeboom (1845-1933).

Ik herinner mij een keer een bijzonder geestig samenvatten van de gebeurtenissen. Noordtzij behandelde een bepaalde tekst en sprak in verband met die tekst het probleem van de organische of mechanische inspiratie. Nu liep zo’n college wel eens over de grens van de vastgestelde tijd. Zoals ik zei, werden de colleges gedicteerd, woord voor woord. En terwijl Noordtzij bezig was een flinke afrekening te houden met de mechanische inspiratie (alsof de bijbel geïnspireerd zou zijn zonder dat schrijvers wisten wat ze schreven), kwam prof. Lindeboom, die Noordtzij even spreken moest en een poosje op hem gewacht had, de collegezaal binnen. Noordtzij keek verstoord: Lindeboom zei: ‘Ben je nog niet klaar?’ ‘Nee’, zei Noordtzij, ‘wat heb je?’

Wat Lindeboom had weet ik niet meer, maar toen Noordtzij hem geantwoord had, zei hij: ‘en schiet nou maar op, want ik moet nog een slot maken’. Professor Lindeboom verdween weer in de gang, waarna Noordtzij verder ging met zijn dictaat: ‘En hiermede meen ik dat wij de mechanische inspiratie de deur gewezen hebben’.

Toen wij bulderden van de lach, zei Noordtzij: ‘Ja, ja, het staat er precies zo op mijn papier, hier, kom kijken, anders leuteren jullie daar weer over, dat ik een hatelijkheid op Lucas heb gezegd’. Iedereen begrijpt dat toen het gelach overging in gebrul.

Flap-uit.

Bijzonder goed was der verhouding tussen beide oude heren niet altijd. (…) Op de leeszaal was er eens een flink conflict tussen die twee. Noordtzij die, ondanks het feit dat hij een heer was, toch altijd een tikje de oude schipper bleef, zei een paar onvriendelijke woorden. Hij wond zich nogal gemakkelijk op. Lindeboom werd dan bleek, maar bleef kalm en hij zei tegen Noordtzij: ’Nou vriend, je wenst me ook niet veel goeds, geloof ik’. Waarop Noordtzij driftig inviel: ‘Niet veel goeds? Man, ik wens je de hemel, maar liever vandaag dan morgen’.

Dr. A. Noordtzij (1871-1944), zoon van hoogleraar M. Noordtzij, was van 1903 tot 1912 docent aan de Theologische Hogeschool te Kampen.

Nu kan men natuurlijk de indruk krijgen dat het altijd ruzie was in Kampen. Het tegendeel is waar. Maar Noordtzij was zichzelf gebleven en hij was het type gebleven van de mens, die er uitflapte wat hij voelde.

Gemeen middel.

Mede omdat hij zo’n gewoon mens was, mocht de burgerij van Kampen hem in het algemeen graag. In de politiek had hij dan ook stellig behoorlijke invloed. Meermalen was hij de kandidaat voor raden en staten, ook eens voor de Tweede Kamer.

Nu was Kampen een rechts district en men maakte met Noordtzij dan een behoorlijke kans. Maar ik heb toen als jongen ter gelegenheid van een Statenverkiezing mij al verbaasd over de gemeenzaamheid waarmee men in de politiek soms werkte.

Zoals ik al zei, leed Noordtzij al betrekkelijk jong aan aderverkalking [zoals men dat toen noemde]. Daarbij had hij in zijn gelaat en vooral op de punt van zijn neus eigenaardige, blauw-rode, door de huid schijnende adertjes. En in verband daarmee begon toen in de politieke strijd iets heel gemeens. Hij werd door de ‘liberalen’ (dat waren toen eigenlijk nog de enige tegenstanders in die streek) beschuldigd een stille drinker te zijn. Zijn toen al beginnende, ietwat onvaste loop en zijn neus moesten het bewijs leveren. En voordat iemand wist waar het vandaan kwam, zong de Kamper jeugd:

En Noordtzij lust wel bitterties / hi ha ho / En Noordtzij lust wel bitterties / Bij hun gaat alles zo.

Uit: ‘De Heraut’. 14 februari 1915.

Het middel was gemeen, maar klaarblijkelijk deugdelijk: Noordtzij werd niet gekozen. Hij miste de steun van allerlei goed orthodoxe mensen die. onder het motto ‘je kunt toch ook eigenlijk wel zien dat hij drinkt’, niet op hem stemden.

Dit heeft Noordtzij, ik weet dit uit persoonlijke gesprekken met hemzelf, met zijn vrouw en met [zijn zoon] Arie, uitermate groot verdriet gedaan. Hij troostte zich uiteindelijk met deze gedachten: ‘Gelukkig dat God tenslotte beslist of je een kroon op je hoofd krijgt of niet’.

Bron:

J. Waterink, ‘Oude Noordt’: impulsief mens, in de serie De Grote Vier. In: Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. 11e jrg. nr. 10, 9 maart 1963. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties en [tussen vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens toe.