Hoe de Friese “Commissie voor Binnenlandsche Zending” ontstond (1)

Inleiding.

In dit verhaal geven we een overzicht van het ontstaan van het provinciaal georganiseerde evangelisatiewerk van de Christelijke Afgescheidene Kerk in de provincie Friesland.

Deze Christelijke Afgescheidene Gemeenten waren op de eerste Friese provinciale vergadering (op 1 januari 1836) aanwezig (kaart: Google).

In de eerste tijd waren de kleine en financieel zwakke Afgescheiden Gemeenten nauwelijks in staat zelf het hoofd boven water te houden, zodat slechts langzamerhand andere taken ter hand genomen konden worden.

Het ontstaan van de Particuliere Synode Friesland.

Op 1 januari 1836 kwamen vertegenwoordigers van de eerste Afgescheiden  gemeenten in de provincie Friesland voor het eerst bijeen in Leeuwarden. De vergadering vond plaats op initiatief van br. J. Meijering, ouderling van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Leeuwarden.

De bedoeling was een predikant te kiezen ‘voor de gezamentlijke gemeenten in de provincie Vriesland’. Ze waren er gauw uit, want ds. S. van Velzen (1809-1896) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Drogeham was degene die men op het oog had. ‘Met eenparige stemmen’ ging men met het voorstel akkoord. Ook het jaartraktement van fl. 850 met vrij wonen (in Leeuwarden, “als zijnde de meest geschikte plaats voor de gemeentes’) vond genade in de ogen van de bijeenvergaderde broeders. Stante pede werd de predikant de reeds geschreven beroepsbrief aangeboden, waarop deze ‘zijn gevoel uitdrukte van het vereerende vertrouwen, maar tevens van de groote moeijelijkheid en van het gewigt dat in dit aanbod lag opgesloten, [en] hij zich in den gebede wendde tot God, en vervolgens verklaarde de noodzakelijkheid te zien om dit beroep aan te nemen”. Alle Afgescheiden Gemeenten in Friesland hadden nu een predikant. Maar ze moesten hem wel samen delen…

Ds. S. van Velzen (1809-1896) was van 1836 tot 1839  predikant van de Friese Afgescheiden Gemeenten.

Het aantal Friese Afgescheiden gemeenten was zo kort na de Afscheiding, die op 14 oktober 1834 in Ulrum begon, nog betrekkelijk gering. Vertegenwoordigd waren de gemeenten te Burum (geïnstitueerd op 21 juni 1835), Bolsward (27 november 1835), Sneek (27 november 1835), Harlingen (1 december 1835), Minnertsga (1 december 1835), Blija  (3 december 1835), Ferwerd  (3 december 1835), Marrum (4 december 1835), Leeuwarden (8 december 1835), Drogeham (11 december 1835), Boornbergum (22 december 1835) en Wanswerd (dat pas enkele dagen na de vergadering geïnstitueerd werd, namelijk op 6 januari 1836)

Op diezelfde vergadering werden ds. Van Velzen en de a.s. ouderling P.S. van der Woude uit Wanswerd gekozen om namens de gemeenten zitting te nemen in de ‘Algemeene Sijnodale vergadering’, de landelijke synode van de Afgescheiden Kerken, die op 2 maart en volgende dagen  te Amsterdam gehouden werd. Gelezen en gezongen werd nog psalm 126, waarna de vergadering gesloten werd.

Ds. Van Velzen ging meteen aan de slag en schreef in het eerste notulenboek het verhaal van ‘de wederoprigting der chr. geref. kerk in Vriesland‘. In de jaren daarna schreef de predikant trouwens ook jaarverslagen over het wel en wee van de Afgescheiden Gemeenten in de provincie Friesland, en  wel over de jaren 1836, 1837 en 1838.

De groei ging door, ondanks tegenslagen.

De volgende provinciale vergaderingen werden al snel daarna bijeengeroepen: in april, juni en november 1836 zaten de broeders in steeds groter getale om de tafel als vertegenwoordigers van een gestaag groeiend aantal gemeenten. De vervolgingen die de Afgescheidenen werden aangedaan hadden slechts tot gevolg dat het aantal gemeenten toenam, en zelfs inkwartiering maakte daaraan geen eind.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) was een van de eerste Afgescheiden predikanten.

Ondertussen hadden veel gemeenten wel problemen om het kerkelijk leven draaiende te houden. Zo  waren in de gemeente van Sneek onenigheden ontstaan tussen enkele leden, waarvoor in de vergadering van 6 november (waarbij trouwens ook ds. A.C. van Raalte (1811-1876) van Genemuiden en Mastenbroek aanwezig was) een commissie van onderzoek werd gevormd, om te proberen de troebelen op te lossen.

Maar vooral hadden veel gemeenten te maken met het tekort aan predikanten. Besproken werd daarom de vraag of die kerkenraden oefenaars mochten vragen in hun diensten voor te gaan? Ds. Van Velzen was daar niet voor, hij wilde liever gestudeerde predikanten op de preekstoel. Op de provinciale vergadering van augustus 1837 werd besloten deze zaak op de Nationale Sijnode van de Christelijke Afgescheidene Kerk te brengen, die op 27 september 1837 in Utrecht gehouden zou worden. Tot die tijd zouden de Friese kerkenraden niet aan die verleiding toegeven, zo werd afgesproken.

Maar… het vraagstuk van de oefenaars was al in maart 1836 door de landelijke synode van de Afgescheiden Kerken uitgebreid besproken (in 1837 hooguit tussen neus en lippen door bevestigd). Toen werd namelijk onder veel meer (met grote meerderheid van stemmen) besloten: “(…) indien de bekwaamheid bij een of ander lid mogt zijn om, naar de begeerte der Gemeente, Gods Woord eenvoudiglijk en bekwamelijk uit te leggen, zal hij zich schuldig achten deze gave tot stichting der Gemeente op woeker te leggen”. Hem mocht echter geen  vaste aanstelling gegeven worden en ook mocht voor zo iemand geen geld ingezameld worden.

Het eerste kerkje van de Afgescheidenen in Leeuwarden (1842-1858).

Indeling in vijf classes.

Hoe dan ook, tijdens de provinciale vergadering van 29 november 1837 besloten de afgevaardigden ‘alle de gemeenten in deze provincie in classes op te deelen zodat, eenige naastbij gelegen gemeenten [in een classis] vereenigd wordende, deszelver opzieners van tijd tot tijd zouden te samen komen, en op malkanderen en gezamenlijk op alle de gemeenten waarover zij gesteld zijn, zouden acht geven’; ziehier, het ontstaan van de Friese classes. Het waren er vooralsnog vijf: Leeuwarden, Drogeham, Wanswerd, Sexbierum en Sneek, later vermeerderde het aantal en veranderden bovendien van sommige de naam. In ieder geval kwamen deze classicale vergaderingen in het vervolg met de regelmaat van de klok bijeen om over de kerkelijke zaken in hun ressort te spreken.

Ds. Van Velzen naar Amsterdam (1839).

In juni 1839 vertrok ds. Van Velzen naar de Christelijke Afgescheidene gemeente te Amsterdam, hoewel hij zich aanvankelijk nog enige tijd zo nu en dan ook in Friesland bleef vertonen, waar zijn invloed echter langzaam maar zeker taande.

Van ds. R.W. Duin (1797-1843) is weliswaar geen foto bekend, maar wel zijn meerdere preken van hem gedrukt.

Enkele maanden voor zijn vertrek naar Amsterdam had Van Velzen op 22 januari 1839 zijn opvolger ’in ons  gewoon kerkgebouw in de Schrans onder Huizum’ al in het ambt bevestigd, namelijk ds. R.W. Duin (1797-1843), net als Van Velzen als predikant van alle Afgescheiden Gemeenten in de provincie (maar bijna een jaar later werd hij al geschorst). Na ds. Duin werd ds. T.F. de Haan (1791-1868) ‘algemeen predikant’ van de Friese Gemeenten, waar hij zich  ook bezighield met het opleiden van aanstaande predikanten. Dit deed hij van 1841 tot 1843 en vertrok toen naar Groningen, waar hij ook predikanten voor de Afgescheiden Gemeenten opleidde.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868) leidde predikanten op en werd in 1854 docent aan de toen opgerichte  Theologische School te Kampen.

De evangelisatiearbeid door buitenstaanders.

De eerste aandacht die naar het evangelisatiewerk uitging was de evangelisatie door buitenstaanders. Rondreizende evangelisten die met de Christelijke Afgescheidene Gemeenten niets van doen hadden, liepen sommige Afgescheiden kerkenraden voor de voeten. Zo besloot de classis Leeuwarden bijvoorbeeld op haar vergadering van 22 maart 1853 aan de provinciale vergadering te vragen of leden van Afgescheiden Gemeenten lid mochten worden van de ook in Friesland werkzame ‘Vereeniging der Evangelisatie’, door niet-Afgescheidenen opgericht. Ook de classis Sexbierum had met diezelfde vereniging te maken. Diaken F. Hofstra was er zelfs lid van geworden! Maar ondanks bestraffing door zijn kerkenraad trok hij zich daar niets van aan. En dan was daar ds. K.J. Pieters (1821-1879) van Franeker, die meedeelde dat die bewuste Vereeniging ontstaan was uit een gelijknamige vereniging in het dorp Vrouwen Parochie, ‘die steeds de Gemeente des Heeren tegenwerkt’ en die connecties had in het daar in de buurt gelegen kleine dorpje Oude Leije.

Ds. K.J. Pieters (1821-1879).

De provinciale vergadering oordeelde op 16 november ten eerste dat het lidmaatschap van zo’n evangelisatievereniging “onverenigbaar geoordeeld is met het lidmaatschap der Kerk; ten tweeden een ouderling of diaken mag volstrekt géén lid der genoemde vereeniging zijn; ten derden, dat géén lidmaat der Kerk lid dier vereeniging mag zijn en na langmoedige vermaning zonder terugkeering dien het Heilig Avondmaal te ontzeggen”. Dat was tenminste duidelijke taal.

De kerkelijke evangelisatie.

Op 3 mei 1854 oordeelde de provinciale vergadering dat het “door de tegenwoordige tijdsomstandigheden” nog niet uitvoerbaar was om een speciale kerkelijke Kas in te stellen voor het betalen van ‘van plaats tot plaats rondreizende’ Afgescheiden evangelisten (c.q. colporteurs), al vonden de broeders het rondgaan van eigen evangelisten wel degelijk aanbevelenswaardig. Maar voorlopig moest het ‘particulier geschieden’, dus niet door de kerk maar bijvoorbeeld door particuliere verenigingen van Afgescheiden broeders.

Nadat het onderwerp enige jaren niet meer op de provinciale agenda verschenen was, vestigde de classis Sneek er in 1860 opnieuw de aandacht op. De kerken in deze classis wilden niet alleen zendelingen naar ‘onze West- en Oost-Indische bezittingen sturen, alwaar zovele millioenen zielen zijn vervreemd van den waren God en de leer der Zaligheid’, maar oordeelden ook ‘dat het hoog tijd werd om rondreizende predikanten in ons land te zenden, dienende tot inwendige zending, om daar waar de waarheid Gods niet is, dezelve te verkondigen’. De provinciale synode besloot het eerste punt op de landelijke synode aan de orde te stellen, maar de vraag over de inwendige zending bleef nog onbeantwoord.

Evangelist J.H. Maatjes.

Oefenaar, later dominee J.H. Maatjes (1815-1870).

De classis Leeuwarden behandelde op 15 januari 1862 de vraag van de Leeuwarder kerkenraad of de leden van een evangelisatievereniging in Britsum als leden van de Christelijke Afgescheidene Kerk konden worden opgenomen. “Br. J.H. Maatjes [1815-1870], gereformeerd godsdienstonderwijzer en evangelist te Britsum, geeft te dien einde een kort verslag van zijn geschiedenis, en geeft de gronden aan, die hem er toe geleid hebben zich met ons te verenigen. De diep gevoelde behoefte aan een gemeenschap waarin, benevens de zuivere prediking des Woords, de sacramenten worden bediend overeenkomstig de instelling van Christus, sprak zich uit in al zijn woorden. Nadat een en ander met blijdschap door de vergadering was aangehoord, bracht de heer Maatjes de voorwaarden ter tafel waaronder hij zou wenschen aangenomen te worden”.

De voorwaarden die Maatjes aanvoerde waren dat de Friese Afgescheiden Kerken “alle prediking en evangelisatiearbeid, gegrond op de gereformeerde leer, van wélk genootschap of wélke vereeniging ook uitgaande, zou eerbiedigen, indien de personen bekwaam en eerbaar bevonden werden; dat hijzelf even vrij en onbelemmerd als vroeger zijn evangelisatiearbeid moest kunnen voortzetten; dat hij zich evenwel gaarne onderwierp aan alles wat met Gods instellingen en onze gereformeerde kerkinrichting overeenkwam, terwijl hij het zelfs wenschelijk en plichtmatig achtte dat alle evangelisatie- en zendingsarbeid in gewone tijden van de Kerk uitga”.

De uitkomst van de bespreking was dat ‘na lange en breedvoerige discussies met het oog op den exceptioneelen toestand van de heer Maatjes en zijn vrienden’, zij met blijdschap welkom geheten werden. Een en ander resulteerde op 31 augustus 1862 in de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Britsum, waar Maatjes oefenaar werd en vanaf 26 juli 1863 zelfs predikant.

Lastige colporteur De Man.

Ds. L.J. Hulst (1825-1922) op latere leeftijd.

Ds. L.J. Hulst (1825-1922) van Ferwerd  deelde op 29 oktober 1863 in de classis Dokkum mee dat “in zijn gemeente en omstreken een man met boeken heeft gecolporteerd die zich De Man noemt en voornemens was gindsch en elders in nog meer gemeenten te colporteeren, en die zich bij hem in zijn gemeente heeft geopenbaard als een man met groote leugens en bedrog”. De classis besloot in het kerkelijk weekblad De Bazuin de zaak bekend te maken zodat men voor hem gewaarschuwd was. Dat vond meneer De Man niet leuk, zo bleek later. Hij werd na de publicatie in De Bazuin bij de deuren van de Afgescheidenen ledig heengezonden. De Man vroeg ds. Hulst het artikel in De Bazuin te herroepen. Dat gebeurde echter niet en we horen verder ook niets meer over hem.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info