Tussen twee vuren

door J.S. v.d. Weg

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zat Nederland tussen twee vuren! Een gevaarlijke situatie! Leger en vloot werden met spoed op oorlogssterkte gebracht. Dat was mogelijk dankzij alle mobilisatievoorbereidingen die vóór 1914 waren gemaakt.

Een bericht voor de soldaten in Breda die in de Eerste Wereldoorlog werden opgeroepen.

Ze bleken zeer doeltreffend: de opgekomen militairen vonden alles, wat zij nodig hadden. Alles, behalve een goede geestelijke verzorging. Er was wel over gedacht, dat die ook voorbereid moest worden, maar het was er nooit van gekomen.

Geschiedenis.

In de jaren 1840 tot 1914 was er geen sprake van een geestelijke verzorging van de strijdkrachten. Tot 1840 waren er wel veldpredikers, maar daarna niet meer. Wel had de Militaire Bond, die de Militaire Tehuizen verzorgde, één- en andermaal én de regering én de kerken op dit manco gewezen. De Nederlandse Christen Officieren Vereniging had zelfs de regering een concreet voorstel gedaan: deze vereniging zou een vlootpredikant benoemen, die dan door de regering bezoldigd zou worden. Maar er gebeurde niets.

Tót augustus 1914, toen daar ineens een leger van een 100.000 man onder de wapenen werd geroepen. Een zeer groot deel ervan werd in het zuiden van ons land gelegerd, waar protestantse kerken schaars waren.

Gelukkig werden met een voortvarendheid, die men niet zou verwachten, reeds bij Koninklijk Besluit van 28 augustus 1914 acht veldpredikers en vier aalmoezeniers benoemd. Het duurde tot 27 juni 1916 voordat er bovendien 24 reserve-veldpredikers werden aangewezen. Dezen kwamen echter niet permanent in werkelijke dienst, maar werden bij gelegenheid ingeschakeld. Zonder bezoldiging!

Nederland bleef in de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) neutraal.

Na 1918 bleef een aantal van acht veldpredikers in werkelijke dienst, waaraan een leger- en vlootpredikant in algemene dienst werd toegevoegd.

Zo bleef het tot 1939. Beter dan vóór 1914 was de voorbereiding van de geestelijke verzorging van de strijdkrachten in oorlogstijd vóór 1939. Mét de troepen kwamen tegelijkertijd de van tevoren aangewezen reserve-veldpredikers op. Mei 1940 gingen zij tegelijkertijd met de troepen weer naar huis.

In 1943 kwamen enkelen hunner weer in werkelijke dienst om de inmiddels in krijgsgevangenschap gevoerde officieren en onderofficieren geestelijk te verzorgen.

Dadelijk na de bevrijding van Zuid-Nederland werden voor de nieuwgevormde legeronderdelen predikanten en aalmoezeniers gezocht. Dat gebeurde in versneld tempo, toen de grote contingenten militairen naar Indonesië werden gezonden. Tientallen predikanten gingen met die troepen mee (1945-1951).

Na 1951 werd een organisatie voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht in het leven geroepen, die een behoorlijke geestelijke verzorging van de strijdkrachten mogelijk maakte. Meer dan honderd predikanten zijn permanent in werkelijke dienst!

Gereformeerden tussen twee vuren!

Wat was het aandeel van de Afgescheidenen, Dolerenden en later Gereformeerden in die geestelijke verzorging? Vanzelfsprekend moet het antwoord voor de Afgescheidenen zijn: niets. Er was immers in de jaren 1840 tot 1914 helemaal geen sprake van geestelijke verzorging. En voor de jaren 1834 tot 1940 kan alleen maar de ondeugende vraag gesteld worden: hoe zouden in die jaren de veldpredikers de dragonders die bij de Afgescheidenen werden ingekwartierd, ‘pastoraal’ hebben begeleid?

In 1914 deed zich dadelijk de vraag voor, hoe een verdeelde protestantse kerk kon worden ingeschakeld bij de geestelijke verzorging van legeronderdelen, die uiteraard niet kerksgewijs waren georganiseerd.

Ds. T.J. Hagen (1877-1949).

De knoop werd doorgehakt door de bepaling dat er vier rechtzinnige en vier vrijzinnige predikanten zouden worden aangewezen. Van de vier rechtzinnigen moest er één behoren tot een Gereformeerde Kerk. Zo werd in 1914 ds. T.J. Hagen [1877-1949] de eerste veldprediker uit de Gereformeerde Kerken. Van de 24 reserve-predikers die in 1916 werden benoemd, behoorden drie tot de Gereformeerde Kerken: dr. W.G. Harrenstein [1886-1959], die tot aan zijn overlijden in 1959 nauw bij de geestelijke verzorging van de strijdkrachten, eerst als reserve-veldprediker, daarna als leger- en vlootpredikant in algemene dienst en tenslotte als Deputaat, betrokken zou blijven; ds. F.G. Petersen [1866-1953], die na 1918 ‘de’ Gereformeerde veldprediker werd, en ds. J.G. Geelkerken [1879-1960].

Ds. W.G. Harrenstein (1886-1949).

Voor de gereformeerden betekende dat, dat zij de geestelijke verzorging van de militairen, die tot hun kerken behoorden, voor een zeer groot deel moesten overlaten aan predikanten uit die kerken, die ze nog betrekkelijk kort geleden het vertrouwen hadden opgezegd! Goed, de algemene leiding van deze zorg was wel toevertrouwd aan de christelijke gereformeerde ds. H. Jansen, maar minstens de helft van het aantal veldpredikers behoorde tot de vrijzinnige richting! Aan zulke predikanten kon je toch het zielenheil van je jonge leden niet toevertrouwen!

Met alle nadruk werd dan ook van gereformeerde zijde gesteld, dat een veldprediker niet meer was dan verbindingsman tussen de legeronderdelen en de garnizoenskerken. Een veldprediker moest zich vooral niet meer bevoegdheden aanmeten. Natuurlijk – als in voorkomende gevallen die veldprediker gereformeerd bleek te zijn…

Aan dit beginsel was al moeilijk vast te houden in het zuiden van ons land, waar de garnizoenen soms tientallen kilometers van de dichtstbijzijnde gereformeerde kerk verwijderd waren, maar in de zogenaamde Indonesië-periode was dat totaal onmogelijk. Goedbedoelde formules trachtten dan nog wel iets van dit beginsel te redden. Ds. J.H. Sillevis Smitt [1897-1975], die dadelijk na de Tweede Wereldoorlog hoofdvlootpredikant werd, probeerde bijvoorbeeld verontruste ouders gerust te stellen met de verzekering dat hij aan iedere aspirant-vlootpredikant de vraag voorlegde of hij wel wérkelijk een evangelische boodschap te brengen had. Maar nuchtere gereformeerden – en gereformeerden kunnen erg nuchter zijn – prikten daar doorheen met: stel je voor dat een predikant zei geen evangelische boodschap te hebben! Dat kon je als predikant toch niet maken!

Alhoewel… in de periode van de zogenaamde ‘God-is-dood-theologie’ was er wel een, die zei ‘geen boodschap’ te hebben.

Ds. F.G. Petersen (1866-1953).

De kerken tussen twee vuren.

Tot vele jaren na de Tweede Wereldoorlog werd in  gereformeerde kringen het geloof in de Here Jezus en het deelnemen aan de krijgsmacht niet als totaal onverenigbaar met elkaar gezien. Niet dat daarover niet gedacht en gesproken werd. Een van de kinderen van ds. Petersen vertelde mij dat een van de vragen, die de militairen zijn vader regelmatig stelden, de vraag was hoe geloof in de Here Jezus en het militaire handwerk konden samengaan. Maar tot ver in de jaren zestig hadden gereformeerde predikanten veel bezwaren om legerpredikant te worden, maar niet dat zij principiële bezwaren hadden tegen de krijgsmacht. Mede daardoor was in die jaren het aantal legerpredikanten die tot een Gereformeerde Kerk behoorden, verhoudingsgewijs zeer groot. Een andere oorzaak was de goede organisatie van gereformeerd-kerkelijke zijde van de geestelijke verzorging van de gereformeerde militairen.

Ds. W.M. le Cointre (1894-1980).

Ds. W.M. le Cointre [1894-1980], die daarvoor in volle dienst van de desbetreffende deputaten stond, reisde stad en land af om predikanten te bewegen zich voor dit werk beschikbaar te stellen; zijn bureau trachtte iedere gereformeerde militair administratief te volgen; bij iedere opkomst van rekruten werden rekrutendagen gehouden; enz. enz.

In de jaren zeventig verdwenen veel van deze activiteiten. Bovendien konden steeds meer gereformeerden – en gereformeerde predikanten zeker niet in de laatste plaats – het militaire handwerk niet meer in overeenstemming brengen met hun geloof in de Here Jezus.

Ds. A. Schippers (1879-1962) krijgt hier een eremedaille voor betoonde moed uit handen van Prins Bernhard (Deventer, 1948).

Zij lagen onder vuur.

Voor de gereformeerden is daarmee het tijdperk afgesloten, waarin zij zich onderscheidden in hun zeer grote inzet voor de geestelijke verzorging van de strijdkrachten. Een inzet die ook publiekelijk erkend werd, onder meer toen op 20 mei 1946 door Z.K.H. Prins Bernhard het Bronzen Kruis aan ds. A. Schippers [1879-1962] voor betoonde moed werd uitgereikt; ds. Schippers was onder hevig vijandelijk vuur letterlijk naar gewonden en stervenden gekropen.

Ds. C. van Breugel (1911-1949).

Een inzet met in één geval dodelijke afloop: ds. C. van Breugel [1911-1949] sneuvelde op 7 juli 1949 bij gevechtshandelingen in Indonesië. Een inzet, waarvan een enkele predikant misschien achteraf spijt heeft, maar waaraan de meesten met grote dankbaarheid terugdenken, dankbaar dat zij dit hebben mogen doen.

Bron:

Tussen twee vuren, door J.S. v.d. Weg, gepubliceerd in deel 9 (Noord-Brabant en Limburg) van Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, uitgegeven door uitgeverij Kok in Kampen, 1985. Dit artikel werd met toestemming van uitgeverij Kok overgenomen. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde [tussen vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens toe.