De Gereformeerde Kerk te Monnickendam (1)

1. De Doleantie.

De Gereformeerde Kerk te Monnickendam werd op 18 augustus 1889 geïnstitueerd als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.

Kaart: Google.

‘De brief is zoek!’ (1885).

Geregeld kwam ook bij de hervormde kerkenraad te Monnickendam vanuit Amsterdam een verzoek binnen om financiële steun te verlenen aan de in 1880 door dr. A. Kuyper (1837-1920)  opgerichte Vrije Universiteit. Op 9 november 1885 was de kerkenraad onder leiding van ds. H.J. Hartgerink (een half jaar eerder had hij in Monnickendam intrede gedaan) bijna afgelopen, toen ouderling J. Kater Kzn. vroeg waarom de volgens hem ook in Monnickendam binnengekomen brief uit Amsterdam niet aan de orde geweest was. Scriba ds. D.J.M. Wüstenhoff (een maand eerder  de tweede hervormde predikant van Monnickendam geworden) zei niets te hebben ontvangen. Ds. Hartgerink bevestigde echter dat inderdaad een schrijven uit de hoofdstad ontvangen was, maar dat die brief was zoekgeraakt! Hij herinnerde zich echter wél waar de brief over ging: zoals gewoonlijk was het weer een verzoek om financiële steun voor de VU, waar hij echter niets voor voelde. Hartgerink moest van Kuyper en zijn Doleantiebeweging niets hebben.

Ds. D.J.M. Wüstenhoff.

Ds. Wüstenhoff was wat dat betreft minder zeker van zijn zaak: hij wist niet of hij de VU nog kon steunen omdat er aangaande de VU volgens hem zoveel zaken waren ‘die tegen de Schrift en zijne heiligste overtuiging’ ingingen. Maar omdat het al laat op de avond was werd besloten de beslissing daarover uit te stellen tot de volgende vergadering. Op 30 november 1885 kwam ‘de zoekgeraakte brief’ opnieuw aan de orde. De kerkenraad besloot toen met één stem verschil geen collecte voor de Vrije Universiteit te houden.

Het verzoek van prof. Hoedemaker afgewezen (1886).

Op 4 januari 1886 – toen het kerkelijk conflict in Amsterdam flink op stoom kwam – behandelde de kerkenraad van Monnickendam een schriftelijk verzoek van VU-professor Ph.J. Hoedemaker (1839-1910).

Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910).

Deze vroeg de kerkenraad via de classis een sympathiebetuiging aan de ‘benauwde broederen’ in ’s lands hoofdstad te sturen (de tachtig predikanten en ambtsdragers die door de kerkelijke besturen geschorst waren). En ook verzocht hij de kerkenraad om de generale synode te vragen het Amsterdamse kerkelijk conflict – de Doleantie  genoemd – in een extra synodevergadering te behandelen. Ook deze verzoeken werden met meerderheid van stemmen afgewezen; slechts drie kerkenraadsleden stonden aan de kant van de Dolerenden in Amsterdam: ouderling Kater en de diakenen J. Oosterveld Gzn. en P.J. Verdam.

Ongeveer een jaar later, het was toen 7 januari 1887, vroeg ouderling Kater of de kerkenraad van plan was te blijven leven onder ‘het juk van de synodale hiërarchie’ of niet? Kennelijk waren de kerkenraadsleden de voortdurende bespreking van de kerkelijke troebelen zat, want besloten werd de vraag van ouderling Kater niet in behandeling te nemen. De door Kater en de zijnen gevraagde afschaffing van het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’ – dat in 1816 door de overheid ‘onwettig aan de kerken was opgelegd’ in plaats van de Dordtse Kerkorde – leidde immers op allerlei plaatsen tot een kerkscheuring?! De kerkenraad wilde daarmee in Monnickendam niets te maken hebben. Dat zou immers pure revolutie in de kerk betekenen! Ouderling Kater deelde toen mee dat hij geen voorlezer in de kerk meer wilde zijn; zijn ouderlingenambt handhaafde hij echter.

Het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ (1887).

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Enkele dagen na de mededeling van ouderling Kater werd in Amsterdam het meerdaagse Gereformeerd Kerkelijk Congres gehouden, georganiseerd door de Amsterdamse Dolerenden onder leiding van de dr. A. Kuyper en dr. F.L.  Rutgers (1836-1917). Van 11 tot en met 14 januari vergaderden in de hoofdstad maar liefst 1.500 hervormde gemeente- en kerkenraadsleden met als doel ‘een algemeene beweging te wekken en te leiden om al onze kerken van onder het juk der synodale hiërarchie uit te brengen en aan Christus haar Koning te hergeven’. Want de aanwezigen waren ervan doordrongen dat ‘de reformatie der kerk plichtmatig’ was; dat het ‘Algemeen Reglement’ diende te worden afgeschaft en dat aan de aloude Dordtse Kerkorde ‘weer kracht en geldigheid verleend’ moest worden.

Het toegangskaartje voor de bezoekers van het Congres.

Bij binnenkomst in de Congreszaal dienden ze dit met hun handtekening te bekrachtigen. Op het Congres werd gedetailleerd uitgelegd hoe men in het eigen dorp of de eigen stad ‘de reformatie der kerk’, de Doleantie, op een juridisch zuivere manier zou kunnen doen plaatsvinden. Daartoe werden Modellenboekjes samengesteld en op het Congres uitgedeeld, met voorbeelden ‘van alle brieven en formulieren die te schrijven zouden zijn om de reformatie der kerk ter hand te nemen’.

Een anonieme brief…

De hervormde synode beschouwde het bezoeken van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ als een daad van revolutie in de kerk, en gaf opdracht allen die de ‘plichtmatigverklaring’ bij binnenkomst van de vergaderzaal hadden ondertekend, uit het ambt te zetten. Ouderling Kater had het Congres ook bezocht; de classis had dat via een anonieme brief in de smiezen gekregen en de kerkenraad van Monnickendam daarvan op de hoogte gebracht. Geen wonder dat de kerkenraad aan ouderling Kater vroeg of hij dat Congres inderdaad had bijgewoond. Daarop wilde Kater echter geen antwoord geven omdat hij zich daartoe niet verplicht achtte. De classis moest het maar aantonen en met bewijzen komen. Daarom stelden hij en diaken Oosterveld voor het classicale schrijven voor kennisgeving aan te nemen en er niet op te reageren.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Enkele kerkenraadsleden – ook ds. Wüstenhoff – vonden het trouwens een minne streek de classis via een anonieme brief in te lichten. Later bleek desgevraagd dat de anonymus ds. Hartgerink himself was geweest! Daarom werd in de kerkenraad tegen de predikant een motie van wantrouwen ingediend, die het echter niet haalde en ook door ds. Wüstenhoff niet gesteund werd. Hoe dan ook: de classis gaf geen toestemming de pas herkozen ouderling Kater opnieuw in het ambt te bevestigen.

Een belangrijke brief terzijde gelegd (1887).

Op de kerkenraad van 20 juni 1887 was een brief ingekomen van drie vroegere kerkenraadsleden: K. Klaver jr., K. Veen en K. de Boer. In het schrijven werd er op gewezen dat het ontstaan van de Gereformeerde Kerk in de zestiende eeuw te danken was aan het verwerpen van de Roomse Pauselijke hiërarchie. “Wéér een hiërarchie te dulden is alzoo het werk der Vaderen te niet doen en ons langzamerhand en ongemerkt op Roomsche paden te leiden”.

De hervormde kerk te Monnickendam.

Weliswaar was dit een voorbeeldbrief, op het Gereformeerd Kerkelijk Congres uitgedeeld (ook andere Dolerenden schreven een ongeveer gelijkluidende brief aan hun hervormde kerkenraad), maar ze was enigszins aangepast aan de situatie in Monnickendam: “Omdat alle kerken met elkaar in één verband staan en dus ook onze kerk mede verantwoordelijk bij God en Menschen is voor het bederf dat uit de Synode over de kerken komt, en derhalve ook voor de vervolging van Gods volk in Amsterdam, Rotterdam en andere plaatsen, ook thans in Monnickendam, waar één onzer meest geachte broeders door het classicaal bestuur voor zijn kerkelijk ambt werd afgewezen, zo begrijpen wij niet hoe de kerkeraad deze zaak nog op zich laat liggen”.

Vandaar dat de drie broeders de kerkenraad vroegen ‘te mogen weten of de kerkeraad deze zaak ter hand neemt, of dat hij, door te zwijgen en stil te zitten, hun op het ambt der geloovigen schuift’. Met andere woorden: neemt de kerkenraad ‘de reformatie der kerk’ ter hand of moeten wij als gelovigen het zélf doen (‘het ambt der gelovigen’)? Besloten wordt met aller instemming – behalve die van diaken Oosterveld – de brief niet in behandeling te nemen.

Ergens anders naar de ‘kerk’.

Terwijl dit alles speelde waren al verscheidene ontevreden hervormde gemeenteleden uit de kerk weg gebleven en geregeld bij elkaar gekomen in een woning in de Havenstraat, waar ze godsdienstoefeningen hielden. Waarover ze ontevreden waren? Vermoedelijk niet zozeer over de in hervormd Monnickendam gepredikte leer, want de predikanten kon je niet vrijzinnig noemen, maar waarschijnlijk meer over de aard van de kerkregering. Het ‘Algemeen Reglement’ stond er borg voor dat de vrijzinnigheid vrijwel ongehinderd de hervormde kerk kon binnen marcheren, terwijl bovendien te kort gedaan werd aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerken.

In deze woning van de familie Kool in de Kerkstraat kwamen de Dolerenden aanvankelijk bijeen voor hun diensten.

De andere groep, de geestverwanten van ouderling Kater, die later de Dolerende kerk zouden vormen, kwamen in deze tijd bij elkaar in de woning van de familie Kool in de Kerkstraat. Het aantal bezoekers werd na verloop van tijd echter zo groot, dat men een ruimere gelegenheid zocht en vond, namelijk ten huize van de familie Snieder aan het Zuideinde. En dáár was het, dat op vrijdagavond 12 januari 1888 een aantal aanwezigen elkaar beloofde mee te zullen werken aan de instituering van een ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.

Toen de woning van de fam. Kool te klein werd kwamen de Dolerenden voor hun kerkdiensten bijeen in de woning van de fam. Snieder aan het Zuideinde.

Die bijeenkomst verliep niet op z’n Jan Boerefluitjes, maar officieel – zij het besloten – in aanwezigheid van ds. D.J. Karssen (1848-1926) van Amsterdam, een van de Dolerende predikanten die daar in 1886 was geschorst en afgezet. Op de lijst tekenden ook de al eerder genoemde diakenen Oosterveld en Verdam.

Onenigheid.

Ondertussen was het in de hervormde kerkenraad geen rozengeur en maneschijn. Ds. Hartgerink werd er door (inmiddels oud-) diaken Verdam van beschuldigd dat hij onrechtmatig – niet  tijdens een zondagse kerkdienst maar bij een andere gelegenheid elders – de doop bediend zou hebben. Ook collega Wüstenhoff had zich daaraan geërgerd. Nog andere klachten werden bij de kerkenraad en de classis ingediend. Op de meeste punten kreeg Verdam gelijk, al probeerde ds. Hartgerink de classis tegen Verdam op te zetten door mee te delen dat deze de classis enige tijd daarvoor ‘inquisiteurs’ genoemd had.

De kerkenraad – zonder de instemming van ds. Hartgerink – vermaande ‘ernstig en in liefde en in broederlijken geest’ degenen die de hervormde kerk nauwelijks nog van binnen zagen maar elders de bijeenkomsten van bezwaarden bijwoonden. De kerkenraad wees hen erop dat hun wegblijven uit de kerk in strijd was met wat ze – toen ze belijdenis deden – ‘voor God en Zijn gemeente’ beloofd hadden. De actie leverde de hervormde kerkenraad geen berouwvol terugkerende broeders en zusters op.

De Doleantie in Monnickendam.

De toekomstige Dolerenden die bijeen kwamen in de woning aan het Zuideinde deden daar overigens meer dan alleen kerkdiensten houden. Ze waren al flink in de weer met de voorbereiding van de kerkinstituering in Monnickendam. Omdat volgens de toen geldende regels zo’n Dolerende Kerk geen koninklijke goedkeuring kon verkrijgen en dus geen rechtspersoonlijkheid bezat, wat echter voor de afhandeling van allerlei zaken wél nodig was, richtte men – op advies van het Amsterdamse Gereformeerd Kerkelijk Congres – de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op (een soort Commissie van Beheer). Een vereniging kon zonder problemen rechtspersoonlijkheid verkrijgen (de ‘Kerkelijke Kas’ kreeg die op 6 april 1889), zodat dit gezelschap namens de kerkenraad alle zaken kon regelen waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was.

Ds. H.W. van Loon (1846-1916) van Amsterdam leidde de ambtsdragerverkiezingen in Monnickendam.

‘De Kerkelijke Kas’ verspreidde begin juli 1889 in de hervormde gemeente een driehonderdtal circulaires waarin de leden werden opgeroepen op 10 juli aan het Zuideinde een bijeenkomst bij te wonen waar ambtsdragers gekozen zouden worden. Onder leiding van de Amsterdamse ds. H.W. van Loon (1846-1916) werden die dag inderdaad ambtsdragerverkiezingen gehouden. J. Kater en G. Mars werden daar gekozen tot ouderling en W. Kool en J. Oosterveld als diaken.

Vijf weken later, op 18 augustus 1889, werden dezen in het ambt bevestigd door ds. D.J. Karssen uit Amsterdam. Daarmee was de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Monnickendam geïnstitueerd. Tijdens deze kerkdienst werden ook kinderen gedoopt. Vermoedelijk vond dit alles plaats in het pand in de Kerkstraat dat men in mei dat jaar voor fl. 1.850 had gekocht, een flinke opknapbeurt gegeven had en het geschikt gemaakt had voor het houden van kerkdiensten. Tachtig zitplaatsen bevatte de kerkzaal en meteen werden collectezakjes (twee stuks), een Bijbel, een avondmaalsstel, een doopvont en linnengoed voor de avondmaalstafel aangeschaft.

In  mei 1889 kochten de Dolerenden dit pand in de Kerkstraat, en verbouwden het voor het houden van kerkdiensten.

Het bestuur van de in 1881 opgerichte christelijke school – op de hand van de hervormde kerkenraad – had enige tijd eerder geweigerd een schoollokaal voor de Dolerende diensten ter beschikking te stellen en liet zelfs een ander slot in de schooldeur plaatsen! En men veranderde bovendien prompt het schoolreglement zodanig, dat geen bestuursleden uit Dolerende kring konden worden benoemd. Ds. Hartgerink was toen voorzitter van het bestuur…!

De reactie van de hervormde kerkenraad.

Uiteraard had de Dolerende kerkenraad de instituering van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ gemeld bij de ‘H.H. Kerkvoogden der Hervormde Gemeente te Monnickendam’. In de brief werd meegedeeld dat ‘de opzieners en armverzorgers van de Gemeente onzes Heeren Jesu Christi (…), ziende welk gevaar een langer verblijven onder de synodale hiërarchie voor de welstand onzer kerk opleverde’, besloten hadden om aan de kerkorde van  1816 [het ‘Algemeen Reglement’] die door de toenmalige regering was ingevoerd, voortaan voor onze kerk alle kracht en geldigheid te ontnemen en alsdan wederom tot geldigheid te laten komen de kerkorde (…) die sinds meer dan twee eeuwen hier gegolden had’, te weten de Dordtse Kerkorde van 1619.

De eerste uitgave van het ‘Algemeen Reglement’ van 1816.

Ook werd de kerkvoogden gevraagd ‘wel zorg te willen dragen dat de goederen onder hun beheer [de kerk, het archief en de gelden] niet aan hun bestemming worden onttrokken, maar [zowel] voor als na ten dienste van de Gemeente mogen verblijven’. Want met ‘de Gemeente’ bedoelden de ondertekenaars, ‘voorzitter J. Kater en secretaris G. Mars’, natuurlijk de Dolerende gemeente, omdat deze ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ naar hun overtuiging de voortzetting was van de vroegere Nederlandse Hervormde Kerk. De brief is conform het voorbeeld dat destijds door het Gereformeerd Kerkelijk Congres aan de deelnemers was verstrekt.

De reactie van de hervormde kerkenraad was dat de ouders van de kinderen die op 18 augustus waren gedoopt – Jan Veen en Jan Eendebak – geschorst werden als lid van de hervormde gemeente. De schorsing van de op 18 augustus in het ambt bevestigde ouderlingen en diakenen werd op 17 november in de hervormde kerk van Monnickendam aan de gemeenteleden bekend gemaakt.

De eerste predikant, ds. U. Faber (van 1894 tot 1899).

Ds. U. Faber (1862-1946), de eerste gereformeerde predikant van Monnickendam.

De kerkenraad wachtte vooralsnog met het beroepen van een predikant. Maar in september 1893 nam men het beroepingswerk ter hand. Tussen september 1893 en juni 1894 waren vijf vergeefse beroepen nodig alvorens de eerste predikant het beroep naar Monnickendam aannam. Het was kandidaat U. Faber (1862-1946) uit het Friese Hijlaard. Hij deed op 31 oktober 1894 intrede.

Naar  deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info