De strijd voor een eigen kerk in Oude Leije (1)

Op 20 december 1872 werd de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Hijum en Finkum geïnstitueerd. Tot die kerk behoorden ook de dorpjes Vrouwenparochie en Oude Leije (Fries: Âlde Leie).

Kaart: Google.

De strijd om een zelfstandig kerkelijk leven heeft de gereformeerden in Oude Leije veel energie en veel tijd gekost; pas in 1910 werd in het dorp de Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. De opheffing van de gemeente, in 1971, had aanmerkelijk minder voeten in de aarde.

Oude Leije.

Het zeer kleine Noord-Friese dorpje Oude Leije werd ook wel het ‘Sodom van het Noorden’ genoemd. Omdat het dorp op de grens van drie gemeenten lag, werd het in de negentiende eeuw door die gemeenten gebruikt om er mensen te ‘dumpen’ die men  het liefst maar kwijt was, zoals armen, bedelaars, weduwen, daklozen en wezen. Dezen werden in een “earmhûs” (Armenhuis) gestopt, waardoor het in de volksmond de naam “Triennebuorren” (Tranenbuurt) kreeg toebedeeld.

Ook de aanwezigheid van een aantal kroegen en de in het dorp heersende armoede zullen een grote rol gespeeld hebben in de onrust in Oude Leije. In de weekends werd het verdiende geld namelijk gespendeerd aan drank. Daardoor kwamen op zaterdagavond ook daklozen en zwervers van elders naar het dorp om in de ‘feestvreugde’ te delen.

Sommige arbeiders namen hun gereedschap mee naar het café, hingen het daar aan de goot en haalden het er maandagochtend in alle vroegte weer af om naar het werk te gaan. Om de orde te handhaven kwamen in het weekend vaak extra politieagenten naar Oude Leije. Het dorp werd ook wel het ‘Gehenna (de hel) van Friesland’ genoemd.

Evangelist M. Remein aan het werk in Oude Leije.

Evangelist (later ds.) M. Remein (1840-1903).

Geen wonder dat al in 1864 door de ‘Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereniging’ (NEPV) besloten werd met evangelisatiewerk in het heidense Oude Leije te beginnen. Deze landelijke evangelisatievereniging was op 21 juni 1853 opgericht. Een van de voornaamste redenen voor de oprichting van deze NEPV was het feit dat in dat jaar – met toestemming van de regering – de rooms-katholieke bisschoppelijke hiërarchie opnieuw werd ingesteld. De vereniging wilde door middel van colporteurs en evangelisten de ‘verderfelijke invloed van de Rooms-Katholieke Kerk en van het ongeloof tegengaan’.

Een van de kandidaat-evangelisten die zich voor het werk aanmeldde was Jan Marinus Remein (1840-1903). Aanvankelijk was hij opgeleid voor de Zending, maar werd uiteindelijk voor dat werk afgekeurd. Toen hij zich in 1864 aanbood voor het werk van evangelist bij de NEPV werd hij eerst afgewezen, maar twee maanden later toch aangenomen. Zijn examen – dat hij in november 1864 aflegde – doorliep hij met goed gevolg.

Remeins werkzaamheden in Oude Leije werden naar het oordeel van het NEPV-bestuur naar behoren uitgevoerd, want zijn voorlopige benoeming werd – zo besloot men op 20 maart 1865 – omgezet in een vaste. Het bestuur gaf hem bovendien toestemming om tijdens de zomer als evangelist van een andere landelijke evangelisatievereniging, ‘De Vrienden der Waarheid’, elders in Friesland aan de slag te gaan. Want  in  Oude Leije konden in de zomermaanden nauwelijks huisbezoeken gebracht worden; de mannen en jongens werkten  dan op het land.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’. Ze stuurden ook evangelisten het land in, net als de NEPV.

In de bakkerij van Broersma.

In Oude Leije werden de bijeenkomsten met Remein in de woning van bakker Broersma gehouden. Ze trokken steeds meer belangstellenden zodat de bakkerij te klein werd om alle bezoekers te bevatten. Daarom verkaste men naar een schuur elders in het dorp, maar toen ook die te klein was geworden, werd in 1868 een evangelisatiekerkje met pastorie en ‘jongelingslokaal’ gebouwd. Van daaruit werkte Remein nog tot 1873, want toen vertrok hij naar Heerenveen. In 1876 werd hem op eigen verzoek ontslag verleend bij de NEPV en sloot hij zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. Hij wilde dominee worden en ging daarom studeren in Kampen. In 1881 werd hij predikant te Bergen op Zoom, vier jaar later in Oostzaan en in 1891 emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar hij predikant werd bij de Christian Reformed Church in Rochester (NY). Bakker Broersma nam toen de leiding van de Vrije Evangelische evangelisatiepost over.

De gereformeerden in Oude Leije.

In Oude Leije woonde al die tijd ook een klein aantal christelijke gereformeerden, die behoorden tot de al eerder genoemde Christelijke Gereformeerde Gemeente van Hijum-Finkum. Die gemeente was – zoals al opgemerkt – op 20 december 1872 geïnstitueerd en men kerkte voorlopig in een gebouwtje dat gelegen was ‘aan de steeg bij bakker Hogerhuis’ in Hijum. Ondertussen begon men met het maken van plannen voor de bouw van een heuse stenen kerk. Dat zou de kleine kerk van Hijum-Finkum veel geld gaan kosten, dat was duidelijk!

Terwijl de bouwplannen in Hijum vastere vorm aannamen behandelde de classis Leeuwarden op 11 februari 1875 een schrijven vanuit Oude Leije met een beschrijving ‘betrekkelijk de toestand aldaar van het Godsrijk’. Die was bedroevend. Bovendien, zo schreef men,  had de Vrije Evangelische Gemeente van Franeker er een evangelisatiepost met een eigen kerkje, een pastorie en een lokaal voor hun jongelingsvereniging.

Oude Leije langs de Vaart (foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, A.J. van der Wal).

Maar om de een of andere reden, zo schreven de broeders uit Oude Leije, had het hoofd van de evangelisatiepost in Oude Leije, de heer Broersma, aangeboden die gebouwen aan de in Oude Leije wonende leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Hijum-Finkum te verkopen. Maar Broersma en de zijnen vroegen te veel geld! Vandaar dat de broeders in Oude Leije de classis te hulp riepen om financiële steun te geven. Beseften de classisleden wel dat met het kopen van dat kerkgebouw in Oude Leije ‘de zuivere prediking van Gods Woord‘ gediend was?! Dat was evangelisatie ten top! Dit was een kans!

Maar de classis kon aan dit verzoek niet voldoen – net zomin als de kerkenraad van Hijum-Finkum er geld voor kon geven. De kerkenraad in Hijum had immers zelf veel geld nodig voor haar nieuwe kerk. Vandaar dat de classis antwoordde: ‘Zie het lokaal van Broersma te huren of anders elders gelegenheid te vinden waar gepreekt en gecatechiseerd kan worden’. Dáárbij wilde de classis graag behulpzaam zijn.

Een classicale commissie naar Oude Leije.

Ds. P.D. Vlieg (1829-1898) van Marrum.

Enkele maanden later, in augustus 1875, kwam opnieuw een brief uit Oude Leije op de classis. Deze was ondertekend door een  van Hijums kerkenraadsleden, ouderling L.A. Bakker, die zelf ook in Oude Leije woonde. Daarin werd opnieuw om financiële steun gevraagd. Weer moest de classis negatief antwoorden, maar wél benoemde zij een commissie die naar Oude Leije zou afreizen om de situatie in ogenschouw te nemen. De predikanten ds. P.D. Vlieg (1829-1898) van Marrum, ds. J. van Anken (1838-1909) van Hallum en ds. B.J. van den Berg (1836-1894) van Britsum werden benoemd om hen met raad en daad bij te staan.

Ds. B.J. van den Berg (1836-1894) van Britsum.

Dat zal allemaal wel, maar we vernemen over de resultaten van die commissie niets meer. Het is echter duidelijk dat die broeders niets zagen in een kerkstichting in Oude Leije. Ze zullen wel geadviseerd hebben: ‘Het dorp is veel te klein en niet kapitaalkrachtig genoeg’. Er bleef voor de leden in Oude Leije niets anders over dan vooralsnog in Hijum te blijven kerken. En ondertussen adviseerde de classis in februari 1876 ‘zoo voordelig mogelijk een geschikt lokaal te bouwen en langzaam voort te werken’.

Ook geen borg voor een eigen kerkje.

Daar gingen de broeders in Oude Leije dus mee aan de slag, maar al gauw stuitten ze op een probleem. Toen ze timmerman Fokkens uit Britsum vroegen een eenvoudig houten kerkje te bouwen eiste deze een waarborg voor de jaarlijkse aflossing van fl. 100. De broeders vroegen de classis dus, of de classicale ‘Commissie voor Binnenlandsche Zending’ hun misschien jaarlijks fl. 100 zou willen toekennen. Maar de commissie, gesteund door de classis, besloot ‘na veelzijdige overweging’ dat niet te kunnen doen “omdat zulk een borgstelling niet op de weg van commissie ligt, en omdat tegenwoordig de plaatselijke toestanden in Oude Leije minder gunstig zijn voor de predikanten onzer kerk om er met succes het evangelie te kunnen brengen”. De particuliere synode was het ermee eens. Ze kenden de bijnamen van het dorp en wisten hoe het er in de weekends toeging.

Ds. J.H. van der Lichte (van 1876 tot 1881).

Ds. J.H. van der Lichte (1843-1918).

Intussen kwam de eerste predikant naar de jonge kerk van Hijum-Finkum, in de persoon van ds. J.H. van der Lichte (1843-1918) van Tiel. Op 5 november 1876 deed hij intrede in het lokaaltje te Hijum. De broeders te Oude Leije – aan zijn zorgen toevertrouwd – waren tevreden met de nieuwe dominee: ‘Over hem hoefde niet te worden geklaagd’. Hijums ouderling L. Bakker (woonachtig in Oude Leije) en de predikant zorgden samen dat de catechisaties in Oude Leije konden worden gehouden. Dat gebeurde in de woning van weduwe B. van der Meer. Het pand bestond uit twee woninkjes (op die plaats zou later Oude Leijes gereformeerde kerk gebouwd worden; maar zover was het nog lang niet). Vooreerst achtte de classis het niet nodig meer te doen – ze hadden het druk genoeg met de bouw van de nieuwe kerk die in 1877 gereed kwam – en zo bleef het gedurende de ambtsperiode van ds. Van der Lichte.

Ds. W. Kapteyn (van 1883 tot 1885).

Maar de volgende predikanten, W. Kapteyn, W. de Jonge en T. Rispens hadden kennelijk geen zin om voor de catechisaties helemaal vanuit Hijum naar Oude Leije te lopen, want de jeugd moest daarvoor met de komst van ds. W. Kapteyn (1857-1903) weer naar Hijum. In de nieuwe kerk was veel meer ruimte dan in dat oude lokaaltje van vroeger. Zo kon ‘van kerkelijke bearbeiding in Oude Leije in die dagen niet in het minst gesproken worden’.

Ds. W. de Jonge (van 1886 tot 1889).

Ds. W. de Jonge (1860-1920).

Het enige lichtpuntje in die jaren was het gelukkige feit dat in 1886 broeder K. van der Meer, woonachtig in Oude Leije, ouderling in Hijums kerkenraad geworden was. Dat was in de tijd van ds. W. de Jonge (1860-1920), die op 10 januari 1886 in de kerk te Hijum intrede deed. Ouderling Van der Meer “was een man die naast een beminnelijk karakter, door den Heere was begiftigd met een helder verstand en grooten lust en ijver tot opbloei en uitbreiding van Gods Koninkrijk. Die lust en ijver in den dienst des Heeren wist hij – vindingrijk als hij was – dienstbaar te maken tot opbloei der Waarheid naar gereformeerd belijden”. Wat had hij dan wel niet allemaal gedaan? “Hij was het hoofd en de ziel van de mannenvereeniging en een jongelingsvereeniging die in die dagen in Oude Leije werd opgericht”. Ze kwamen bijeen in de smederij van gemeentelid P. van Marrum.

Ds. T. Rispens (van 1889 tot 1894).

Ds. T. Rispens (1866-1920).

Nog in het zelfde jaar als waarin ds. De Jonge afscheid nam kwam kandidaat T. Rispens (1866-1920) naar Hijum; hij deed op 24 november 1889 intrede. Ook tijdens zijn ambtsperiode veranderde er in de houding van de kerkenraad ten opzichte van Oude Leije niets. Dankzij de door Van der Meer opgerichte verenigingen en de door ouderling Bakker verzorgde catechisaties was er in Oude Leije in ieder geval sprake van enige kerkelijke activiteit.

Ds. G. Wiersma (van 1894 tot 1899).

Ds. G. Wiersma (1869-1943) op latere leeftijd.

Een nieuw lichtpunt verscheen echter aan de horizon toen de jonge ds. G. Wiersma (1869-1943) op 16 december 1894 intrede deed in Hijum, zijn eerste gemeente. Ds. Wiersma had grote waardering voor het werk dat ouderling K. van der Meer  in Oude Leije verzette! De predikant “plaatste zich vrijwillig en geheel belangeloos tegenover het gevoelen van Hijums kerkenraad, omdat hij méér plaatselijke bearbeiding voor Oude Leije wenschelijk achtte”. De predikant begon weer in Oude Leije te catechiseren, net als vroeger in de woning van weduwe B. van der Meer. Hij werd voorzitter van de in Oude Leije opgerichte Commissie voor Voorbereidende Werkzaamheden om er een kerkgebouwtje te stichten. Hij organiseerde zelfs een collecte (collectanten waren K. Biskop en B. van der Meer) om het pand waar de catechisaties gehouden werden te kopen! ‘Jammer, dat ds. Wiersma in ‘1899 weer vertrok naar elders’, naar het Drentse Sleen.

Ouderling K. van der Meer weg… (1901).

Na het vertrek van ds. Wiersma werd de verhouding tussen Oude Leije en de kerkenraad van Hijum langzaam maar zeker slechter. In Oude Leije waren ze het wachten zat. Ouderling K. van der Meer drong in de kerkenraad in Hijum dan ook geregeld aan op het geven van toestemming om in Oude Leije niet alleen een gebouwtje neer te zetten, maar er ook een zelfstandige Gereformeerde Kerk te stichten!

“Voor br. K. van der Meer was de arbeid altijd met de bedoeling om te komen tot plaatselijke openbaring der kerk te Oude Leije. Altoos was zijn streven daarheen gericht, terwijl dit edel streven door de kerkenraad van Hijum in het jaar 1901 op zijn persoon is gewroken door hem op oneerlijke wijze als ouderling, door misbruik maken van enkele stemmen, hem te doen vallen. Doch Gode zij dank heeft hij [de kerkenraad] daardoor zijn [Van der Meers] werk niet verijdeld. Het ideaal bleef werken en steeds duidelijker werd ingezien de eisch van Gods Woord om met alle geoorloofde middelen en wegen te komen tot instituering der Kerk te Oude Leije. Vooral met de brede aanwas der Vrije Evangelische leer, werd de noodzakelijkheid des te grooter”.

De in 1877 in gebruik genomen gereformeerde kerk te Hijum.

Kwaad bloed  gezet…

Het bewerkte vertrek van ouderling Van der Meer had in Oude Leije kwaad bloed gezet: “De lidmaten van de kerk van Hijum te Oude Leije onttrekken zich geheel aan de kerkelijke samenkomsten te Hijum”, zo werd op de classis geconstateerd. Inderdaad hielden ze in hun eigen dorp op zondag leesdiensten. En ook hadden ze in april 1901 voor de zoveelste keer een brief aan de classis gestuurd, waarin de broeders de rechtstreekse vraag stelden in Oude Leije de ambten in te stellen zodat daar een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd werd. Daarna zou – zo stelden ze voor – samen met Hijum een predikant kunnen worden beroepen; de kerkenraad van Hijum stond immers met het beroepingswerk alweer in de startblokken? De broeders in Oude Leije stuurden de brief niet per post, maar ze werd persoonlijk overhandigd door een deputatie uit Oude Leije: B. van der Meer, J. Cremer en P. van Marrum werden naar de classis afgevaardigd.

Op de classis vroeg men zich af of de kerkenraad wel kon doorgaan met het beroepen van een predikant zonder dat Oude Leije er in gekend werd. En trouwens…. kon in deze sfeer het avondmaal in Hijum eigenlijk wel gevierd worden? De deputaten die al eerder naar Oude Leije waren afgereisd om de problemen uit de weg te ruimen, gingen er opnieuw heen en kwamen in juli 1901 met de verheugende mededeling dat ‘de geschillen tussen Oude Leije en Hijum door de werkzaamheden der deputaten zijn weggenomen’. Het avondmaal kon doorgaan… Maar de rest?

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info