Hoe ‘Rehoboth’ in Bellingwolde kwam (1)

‘Een geheel bijzonder arbeidsveld…’.

Colporteur-bijbellezer J. Voslamber had in opdracht van de gereformeerde Particuliere Synode Groningen eind negentiende eeuw enkele jaren lang ‘zijn aanvankelijk gezegende arbeid’ in Bellingwolde en omgeving verricht door er zondagsscholen te stichten, zieken te bezoeken, gesprekken te voeren en traktaatjes te verspreiden. En zijn inspanningen vielen bij de synode in goede aarde.

Kaart: Google.

De tijd van de colporteurs.

Vandaar dat in juni 1890 werd voorgesteld in Bellingwolde ‘predikdiensten in te stellen’. Sterker: eigenlijk moest daar een provinciaal bekostigde evangelisatiepredikant komen, een ‘zendingsleeraar’, om zo een stevige basis te hebben voor de verdere bearbeiding van het dorp en haar omgeving. Dat achtten de broeders echter vooralsnog teveel van het goede – de kosten van een predikant waren te hoog – zodat besloten werd de predikanten in de classis Winschoten te vragen in particuliere woningen ‘de predikdienst in Bellingwolde bij toerbeurt te vervullen’. Maar, zo werd ook besloten, zodra de financiële bezwaren, aan de benoeming van een heuse dominee verbonden, overwonnen waren, was de provinciale Commissie voor Inwendige Zending (= evangelisatie) vrij daartoe over te gaan.

Op termijn wilde de synode echter wel degelijk in Bellingwolde een zelfstandige Gereformeerde Kerk vestigen, want dat dorp was ‘een geheel bijzonder arbeidsveld’! En dat was ook zeker de bedoeling van het kleine groepje gereformeerden in Bellingwolde: ze wilden graag dat in het dorp niet alleen kerkdiensten gehouden werden, maar ook de sacramenten bediend zouden worden en belijdenis gedaan kon worden. Bovendien was de afstand naar de kerk in Winschoten wel erg groot om elke zondag naar toe te lopen. En weer terug!

De kerk geïnstitueerd (29 mei 1893).

Uit ‘De Heraut’, 30 april 1893.

De gereformeerde dorpelingen kregen sneller hun zin dan ze gedacht hadden. Toen op de classis Winschoten van 13 april 1893 het verzoek aan de orde kwam om in Bellingwolde ‘een gemeente te stichten’ en toen zéker was dat de classiskerken de kosten die aan het kerkelijk leven in het dorp verbonden waren, níet hoefden dragen, gingen de broeders akkoord. De provinciale ‘Commissie voor Inwendige Zending’ was ook aanwezig, en deelde met toestemming van de particuliere synode mee financieel te zullen bijspringen.

Zo werd op 29 mei 1893 in Bellingwolde een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. Onder wiens leiding dat gebeurde is onbekend. Mogelijk door de predikant van Winschoten, ds. J.A. Bult (1844-1928) – Bellingwolde ressorteerde immers onder die kerk – of door een predikant die zitting had in de provinciale Commissie voor Inwendige Zending (dan zou dat ds. R.H. Vos (1839-1899) van Veendam kunnen zijn geweest, die namens de classis Winschoten in die Commissie zitting had). Hoe dan ook, de kerk werd geïnstitueerd. En tijdens deze dienst deden ook nog eens elf personen belijdenis, wat het totaal aantal belijdende leden van de jonge kerk op tweeëntwintig bracht.

Een kerk en een pastorie.

Meteen na de instituering zochten de Bellingwolder gereformeerden een ruimte om hun kerkdiensten te houden. Ze kregen in 1894 uiteindelijk een houten gebouwtje dat op de hoek van de Hoofdweg met de Postkantoorlaan stond. Nú nog een dominee!

Ondertussen was al in november 1892 – wel érg op tijd; men was er kennelijk zeker van dat de instituering toch wel zou plaatsvinden – ds. H. Scholten (1848-1928) van Zuidhorn beroepen, in november 1893 ds. J. Slager (1839-1908) van Nijverdal, in maart 1894 ds. H.T. Hoeksema (1859-1955) van Zevenhuizen (Gr.) en in september 1894 kandidaat C.W. de Vries (1863-1922) uit Piaam (Fr.); maar geen van hen had het beroep aangenomen!

Collectes voor een pastorie.

Al die tijd was er nog geen pastorie, en één van de ‘bedankjes’ was in elk geval veroorzaakt doordat er geen predikantswoning was, zo werd gemeld. De provinciale Commissie voor Inwendige Zending waarschuwde toen die zaak niet op haar beloop te laten (zoals enkele synodebroeders voorstelden), ‘want dan blijft het nog sukkelen en de gemeente komt niet vooruit’. Daarvan zag de synode de redelijkheid in en gaf de Commissie toestemming bij de classiskerken collectes voor de bouw van een pastorie te vragen. Of die collectes in de kerken gehouden werden of langs de huizen, was de synode om het even. Dat moest de Commissie maar bekijken. Het jaar daarop nam de synode met blijdschap kennis van het feit dat intussen al fl. 1.600 voor de pastoriebouw was binnengekomen. Daarmee kon in elk geval te zijner tijd mee begonnen worden!

Ds. A. Verburg (van 1894 tot 1898).

Uit ‘Het Kerkblad’, 23 november 1894.

Ondertussen was in oktober 1894 het vijfde beroep uitgebracht, namelijk op kandidaat A. Verburg (1867-1948) uit Maartenshoek. Nadat hij zijn examen met goed gevolg had afgelegd, nam hij het beroep van Bellingwoldes kerkenraad aan en deed op 23 december intrede in het noodgebouwtje.

Uit ‘Het Kerkblad’, 4 januari 1895.

Daarom verzocht de kerkenraad de classis om colporteur Koopman (die te eniger tijd Voslamber was opgevolgd) van de kerk van Bellingwolde los te maken.

Uit ‘De Heraut’, 22 april 1894.

Een pastorie was er nog niet, dus werd voor de predikant een huis gehuurd. Toen dominee daar tóch eenmaal onder dak zat vonden sommigen dat het al bijeengebrachte collectegeld voor de pastorie beter gebruikt kon worden voor de bouw van een nieuwe kerk, want het houten keetje moest nodig vervangen worden; ‘men was aan een nieuwe kerk toe’. De Synode keurde dat plan in 1895 echter af, omdat de gecollecteerde gelden bestemd waren voor een pastorie. Die had voorrang. Voor de bouw van een kerk moest dan later maar opnieuw gecollecteerd worden. Maar de Commissie kreeg wél de vrijheid ‘zoodra zich de gelegenheid opdoet’ een bouwterrein voor de kerk te kopen. Dat gebeurde dan ook in 1896. Het stuk grond lag in ’t Lindenhof aan de Hoofdweg.

Uit ‘Het Kerkblad’, 27 november 1896.

De classis wil niet betalen (1897).

Maar de kerk van Bellingwolde was arm: een eigen dominee, een nieuwe kerk en een pastorie, dat alles was moeilijk te behappen voor het jonge kerkje met nog geen dertig belijdende leden. Daarom vroeg de kerkenraad aan de particuliere synode of deze de kerk van Bellingwolde tot ‘hulpbehoevende kerk’ wilde verklaren; men had dan recht op financiële steun uit de provinciale kas (de classis had namelijk al herinnerd aan de in 1893 gemaakte afspraak dat zij niet voor de kosten zou opdraaien van de kerkinstituering).

Een van de verantwoordingen voor de gezonden giften (uit ‘Het Kerkblad’, 12 februari 1897).

De juiste kerkelijke weg was echter dat éérst de classis om financiële steun gevraagd moest worden en pas daarná eventueel de particuliere synode. En toen de particuliere synode in juni 1897 de classis dus ‘opdroeg’ financieel bij te springen en het geld daarna terug te vragen bij de provinciale Commissie voor Inwendige Zending, hield de classis ‘met bijna algemeene stemmen’ de poot strak. In augustus schreef de classis terug (herinnerend aan de in 1893 gemaakt afspraak), dat zij aan deze opdracht niet wilde voldoen, ook omdat in de Kerkorde was bepaald dat kerkelijke vergaderingen niet over elkander mochten heersen. De provinciale Commissie voor Inwendige Zending besloot toen dat de kerk van Bellingwolde een tweede collecte ‘in de provincie’ mocht houden. Ook werd in landelijke kerkelijke bladen om financiële steun gevraagd voor kerk- en pastoriebouw.

Uit: ‘Het Kerkblad’, 5 augustus 1898.

Een nieuwe kerk (1898).

Ds. Verburg heeft nooit in de nieuwe kerk gepreekt. Op 31 juli 1898 nam hij namelijk afscheid. De classis benoemde toen ds. F.G. Petersen (1866-1953) van Oude Pekela als consulent van Bellingwolde en in november 1898 verscheen een oude bekende weer op het toneel: colporteur J. Voslamber, die – nu de kerk vacant was – weer met zijn arbeid begon.

Ondertussen was de kerkelijke gemeente nog steeds aangewezen op het houten kerkgebouwtje ‘dat zich in allerellendigsten staat bevindt’ (al was de pastorie intussen gereed gekomen). En toen ging de classis door de knieën: ze erkende Bellingwolde als ‘hulpbehoevende kerk’, zodat de kerk financiële steun uit de classicale ‘kas voor hulpbehoevende kerken’ kon krijgen (en de classis de kosten kon verhalen op de provinciale synode). Ze besloot bovendien ‘krachtig te steunen het verzoek van Bellingwolde bij de Commissie van Inwendige Zending in de provincie Groningen om financieelen steun’.

Ds. A. Verburg (1867-1948) op latere leeftijd.

De kerkenraad van Bellingwolde vestigde nogmaals de aandacht “op den allertreurigsten toestand van hun vergaderplaats, een houten gebouwtje met asphalt bedekt. Als het regent of waait is het bijna niet mogelijk er den dienst in te houden. Daar moet verandering in komen, anders zal het samenkomen der gemeente te veel lijden, zoo niet ophouden, tenminste des winters. Reparatie is om vele dingen niet raadzaam, het kost te veel en het gebouwtje staat op gehuurden grond. Daarenboven blijft het na reparatie toch altijd ook nog een zeer onvoldoende vergaderplaats”.

Nadat de toen toegestane tweede collecte voor de kerkbouw gehouden was en niet alleen vanuit de provincie, maar uit het hele land giften ontvangen waren, kon in 1898 met de bouw van het stenen kerkje begonnen worden; het kreeg de naam ‘Rehoboth’ en was gelegen op het eerder gekochte stuk grond in ’t Lindenhof aan de Hoofdweg. Maar toen het kerkje in 1899 bijna klaar was kon het bouwsel niet afgemaakt worden, omdat het geld op was! De classis stond echter een derde collecte niet toe. Dat zou voor de classiskerken een te zware belasting worden. De kerkenraad moest de rest van het benodigde geld maar zien te lenen ’en in eigen kring zien wat men doen kan’. Uiteindelijk werd het nieuwe kerkje toch nog in 1899 in gebruik genomen.

’Intensievere bearbeiding’.

Toen het nieuwe kerkje in 1899 klaar was besloot de particuliere synode in juli dat jaar Bellingwolde, Nieuw Beerta  (Drieborg) (kerkelijk heette het sinds 1927 Nieuwe Schans) en de omliggende plaatsen, ‘intensiever te bearbeiden’. Colporteur Voslamber was sinds november 1898 in de hele streek weer druk bezig met evangelisatiewerk – huisbezoek, zondagsscholen, lectuurverspreiding – en probeerde ook in Noordbroek, Zuidbroek, Muntendam en Bargercompascuüm voet aan de grond te krijgen. Toch vond de synode dat de arbeid in Bellingwolde en Nieuw-Beerta door een ‘echte predikant’ ter hand genomen moest worden. Het was immers ‘een geheel bijzonder arbeidsveld’! Vandaar dat men besloot beide dorpen voor de dienst des Woords te combineren, m.a.w. één ‘predikant als zendingsleeraar’ (evangelisatiepredikant) voor beide dorpen aan te stellen.

Ds. U. Buwalda (van 1906 tot 1908).

Ds. U. Buwalda (1879-1957).

In december 1905 werd daarom een beroep uitgebracht op kandidaat U. Buwalda (1879-1957) uit het Friese Oosternijkerk. Dit beroep werd weer mogelijk gemaakt door financiële steun van de provinciale Commissie voor Inwendige Zending, uiteraard met toestemming van de particuliere synode. Op 15 juli 1906 deed ds. Buwalda intrede. Voslamber kon zich toen weer op de wijdere omgeving concentreren. Ds. Buwalda bleef echter maar kort. Op 12 juli 1908 nam hij afscheid en vertrok weer naar de kerk van Exmorra en Allingawier in ‘it Heitelân’.

Een lange vacature (1908-1927) met colporteur Brasz.

Dat men in Bellingwolde en Nieuw-Beerta opnieuw een voorganger wenste sprak vanzelf. Een predikant werd echter niet beroepen. De Particuliere Synode van 1910 voldeed in zoverre aan het verzoek dat men colporteur J.H. Brasz uit Assen benoemde. Mocht het aanvankelijk misschien een teleurstelling zijn geweest dat geen ‘heuse predikant’ werd aangesteld, colporteur Brasz deed zijn werk voortreffelijk, zodat de particuliere synode hem jaar na jaar opnieuw benoemde. Want “het werk van hem leverde aanvankelijk gunstige resultaten op en veel van dit resultaat zou teloor gaan als het werk zo spoedig weer gestaakt werd. Het behoeft dus niet gezegd te worden, dat het werk van dien broeder, bestaande in bijbelcolportage, het houden van zondagsschool, catechisatie en bijbelbespreking, én het bezoek van verstrooide leden en niet-leden der Gereformeerde Kerk, tot bijzondere tevredenheid stemde”.

Mogelijk werd het arbeidsterrein voor colporteur Brasz na vrloop van tijd te zwaar, want in 1916 verzocht de kerkenraad van Bellingwolde aan de provinciale Commissie voor Inwendige Zending naast br. Brasz ook de colporteur P. Toxopeüs te benoemen. De provinciale deputaten voor Inwendige Zending konden aan dat verzoek echter niet voldoen ‘omdat zij den arbeid niet op één terrein [dat van Bellingwolde en Nieuw-Beerta] kunnen concentreren. Daardoor zouden zij eenigszins onbillijk handelen tegenover andere classes’. Colporteur Brasz werkte dus gewoon door.

De christelijke school in gebruik genomen (1918).

De pastorie, het huis van het schoolhoofd en de christelijke school.

Op 23 september 1915 werd in Bellingwolde een vergadering met de gemeenteleden belegd met het doel te trachten in het dorp een Christelijke Schoolvereniging op te richten, om dan vervolgens te komen tot het stichten van een gereformeerde school. Deze eerste vergadering stond onder leiding van ds. T. Rispens (1866-1920) van Oude Pekela, en op die dag werden de eerste elf leden ingeschreven.

Ds. T. Rispens (1866-1920) van Oude Pekela.

Men liet er geen gras over groeien, want op 3 oktober 1915 werd het bestuur gekozen en op 4 juli van het jaar daarop werden tijdens een ledenvergadering de statuten besproken en vastgesteld. Uiteindelijk werd de schoolvereniging op 23 september 1916 koninklijk goedgekeurd.

Nu moest het belangrijkste doel, het stichten van een gereformeerde school, verwezenlijkt worden! Het tijdstip was gunstig gekozen. Want toen het zover was hadden de christelijke scholen in 1917 intussen recht op bekostiging door het Rijk verkregen. Het stichten van christelijke scholen was tot die tijd een moeizame en vooral dure onderneming, omdat de ouders zelf alle kosten voor het onderwijs moesten ophoesten. Toch werden overal in het land al ver voor 1917 christelijke scholen opgericht.

De nieuwe kerk (1918), het huis van de hoofdmeester en de christelijke school.

In de zomer van 1918 was het schoolgebouw gereed en kon de school in gebruik genomen worden. Tot hoofdmeester werd benoemd G. Staal (1884-1976). Deze werd later trouwens gereformeerd predikant-op-artikel-8-KO (‘singuliere gaven’); eerst in Culemborg (van 1924 tot 1929) en daarna tot zijn emeritaat in 1941 in Drachten. De eerste onderwijzeres aan de christelijke school in Bellingwolde was juf Ronner.

Wéér een nieuwe kerk (1918)!

De tweede ‘Rehoboth’ te Bellingwolde (foto: Reliwiki).

Kennelijk was de kwaliteit van het kerkgebouwtje in ’t Lindenhof aan de Hoofdweg niet wat er van verwacht mocht worden. In 1918 werd namelijk op ongeveer dezelfde plaats aan de Hoofdweg een nieuwe kerk gebouwd, ook ‘Rehoboth’ geheten. Dit kerkgebouw heeft nu iets meer dan honderd jaar bestaan en zal – zo werd onlangs bekend – in 2019 worden afgebroken.

Colporteur Brasz vertrekt (1925).

Evangelist J.H. Brasz bleef tot 1925 aan de kerk van Bellingwolde en Nieuw-Beerta verbonden. Toen werd echter meegedeeld “dat colporteur Brasz zijn arbeid wegens ouderdom niet meer kan verrichten”.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info