De Gereformeerde Kerk te Assen (2)

Van ‘Afgescheiden’ naar ‘Gereformeerd’.

De eerste predikanten (1842 tot 1860).

( < Naar deel 1 ) – Nu de Christelijke Afgescheidene Gemeente een eigen kerkgebouw aan de Molenstraat had werd het tijd de eerste predikant te beroepen. Daartoe kwamen de manslidmaten bijeen in de woning van Jacob Lamberts. Afgesproken werd dat een paar predikanten zouden worden uitgenodigd om een preek te houden en dan te zien wie men zou kiezen.

De Stationsstraat, lang geleden.

De eerste predikant die uitgenodigd werd was ds. H. Joffers (1807-1874) van Beilen en Borger, maar er was veel kritiek op zijn preken. Toch adviseerde zijn vriend en medestrijder ds. H. de Cock een beroep op hem uit te brengen. Dat gebeurde, maar ds. Joffers nam het niet aan. Ook twee daarna ‘gehoorde’ dominees werden het niet.

Ds. R.P. Medema (van 1842 tot 1844).

Daarna werd ds. R.P. Medema (1799-1877) van Schildwolde uitgenodigd te preken; ook hij was een vriend van ds. De Cock. Ds. Medema – van wie we helaas geen foto kennen – droeg het traditionele ambtsgewaad en aldus gekleed ‘preekte hij voor de vuist weg en boeide zijn hoorders’ zozeer, dat een beroep op hem werd uitgebracht. Hij nam het beroep aan op een jaartraktement van een schamele fl. 500, al wist hij het bedrag nog niet toen hij de roeping aannam. Over onbaatzuchtigheid gesproken. Op 6 februari 1842 deed hij intrede. Samen met zijn vrouw en zeven kinderen werd hij de eerste bewoner van de voor fl. 1.195 gebouwde nieuwe pastorie naast de kerk.

Zo zag een predikant in ambtsgewaad er uit. Hier ds. W.A. Kok (1805-1891) van Hoogeveen, die net als ds. Medema het ambtsgewaad nog droeg. De driekante steek ligt op de zuil naast hem.

Ds. Medema was echter slechts twee jaar aan de kerk van Assen verbonden. De predikant meende al snel ‘dat sommigen hem heimelijk schadelijke gevoelens waren toegedaan’, en er ontstonden meningsverschillen. Toen hij voorstelde de collecte in het vervolg niet aan het eind van de dienst, maar tijdens de dienst te houden – hij had gemerkt dat sommigen vlak voor de collecte de paarden al gingen inspannen – ontstond daarover tumult. De verontwaardigde kerkgangers verminderden hun kerkelijke bijdragen zodat zelfs het betrekkelijk geringe traktement nog nauwelijks was op te brengen.

De predikant en zijn kerkenraad kregen onder andere ook nog te maken met onenigheid over de vraag of doopleden hun kinderen ten doop mochten houden. Een deel van de kerkenraad vond van wel, maar ouderling Smeedes, man van het eerste uur, bijgestaan door een ander deel van de raad, was het daarmee helemaal niet eens. De kwestie kwam op de Drentse Particuliere Synode – toen nog provinciale vergadering geheten – waar ouderling Smeedes en de zijnen ongelijk kregen: de dooppraktijk in Assen werd niet veroordeeld. Ds. Medema had het toen in Assen wel gezien – bovendien was zijn traktement niet voldoende om zijn grote gezin te kunnen onderhouden – en hij vertrok naar de kerk van Meppel. Op 17 maart 1844 preekte hij afscheid.

Plattegrond van het eerste kerkje aan de Molenweg (uit: ‘Van toen tot nu’).

Ds. A.H. Veenhuizen (van 1845 tot 1849).

Zijn opvolger bleef enkele jaren langer. Op 16 november 1845 deed ds. A.H. Veenhuizen (1815-1871) van Stadskanaal van intrede in Assen (ook van hem is geen foto bekend). Zijn traktement bleek – na aanneming van het op hem uitgebrachte beroep – nog lager te zijn dan van zijn voorganger: fl. 450, waarom het dan ook al snel op fl. 500 gebracht werd. Maar al na een jaar kon men het geld niet meer opbrengen. De kerkenraad plaatste toen bij de ingang van de kerk een collectebus, waarin de kerkgangers verwacht werden te geven wat ze ervoor over hadden; daarvan moest de predikant zien rond te komen. De inhoud van de bus was niet naar verwachting.  Drie jaar na zijn intrede besloot de kerkenraad voor het inkomen van de predikant een extra collecte te houden. Het bleef echter sappelen. Geen wonder dat ds. Veenhuizen in 1849 het beroep van zijn vorige gemeente Stadskanaal aannam. Op 10 juni dat jaar nam hij afscheid. Dat deed hij met een preek naar aanleiding van Jesaja 30 vers 20: “De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien”. Dat was te hopen voor de gemeente van Assen.

‘Verscheurd, uiteengerukt…’.

Het voorspel van het beroepen van de nieuwe predikant leverde geen fraai beeld op. Het voorstel van ouderling Smeedes, om een jaar te wachten met het beroepen van een nieuwe predikant, maar ondertussen wél de kerkelijke bijdrage gewoon te betalen, zodat voor het traktement alvast  kon worden gespaard, liep uit op grote problemen. De gemeente wilde best een extra kerkelijke bijdrage geven, maar beslist géén jaar met het beroepingswerk wachten. Het gevolg was uiteindelijk dat de kerkenraad op 8 januari 1850 moest aftreden. ‘De grote boosdoener’ Smeedes werd niet herkozen; Koetsier wel, maar beiden gingen niet akkoord met het verplicht aftreden. Want ze hadden zich, vonden ze  – ‘overeenkomstig het aan de koning opgestuurde reglement’ – levenslang aan hun ambt verbonden en waren als ouderlingen ‘persoonlijk door de koning erkend’ en konden het niet maken ontrouw aan de koning te zijn. Een merkwaardig standpunt.

Er werd echter toch een nieuwe kerkenraad gekozen en deze werd door de classis erkend. Ook daarmee waren Smeedes en Koetsier het natuurlijk niet eens en een deel van de gemeente stond achter hen. Ze gingen niet meer naar de kerk aan de Molenweg maar kwamen onder leiding van Koetsier en Smeedes in het vervolg in huisgodsdienstoefeningen bijeen in de woning van Jacob Lamberts, ook aan de Molenweg. De groep-Smeedes probeerde later de vrede te herstellen, maar deze poging werd door de kerkenraad afhankelijk gemaakt van het door Smeedes aanbieden van excuses voor door hem gedane uitlatingen en het intrekken van de beschuldiging dat de zittende kerkenraad onwettig verkozen zou zijn.

Burgemeester J.H. Oosting van Assen.

De groep-Smeedes richtte zich toen jammer genoeg met een verzoek tot burgemeester Oosting om de kerkenraad onwettig te verklaren – alsof hij dat zou kunnen – en henzelf als de enige kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Assen te erkennen, waarbij men verwees naar het destijds door hen ondertekende en aan de Koning opgestuurde Reglement. De kerkenraad was er toen kennelijk zat van en deelde mee dat de leden van de groep-Smeedes zouden worden geschrapt uit het lidmatenboek als ze niet vóór zondag 27 oktober schuld beleden. Dat gebeurde niet, dus werden ze afgesneden van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Assen.

Ds. E.R. Breitsma (van 1850 tot 1853).

Ds. Veenhuizen maakte dit niet meer mee. Nadat ds. G. Wissink (1812-1888) van Heerde voor een beroep had bedankt, werd ds. E.R. Breitsma (1821-1906) van het Groningse Ten Boer beroepen. Hij nam het aan en deed op 3 november 1850 intrede. Met zijn komst keerde de rust in de gemeente terug, al werd de breuk met de groep-Smeedes niet geheeld. De predikant en zijn kerkenraad hielden vast aan de eis om onvoorwaardelijk de kerkenraad als wettig te erkennen. Ook moesten Smeedes en Koetsier hun eis laten vallen om weer als kerkenraadslid te worden aangenomen. Weliswaar kregen Smeedes en Koetsier hulp van ds. C.G. de Moen (1811-1879) van Den Ham in hun pogen weer tot de gemeente te worden toegelaten, maar het mocht niet baten.

Ds. E.R. Breitsma (1821-1906),

Hoe dan ook, ds. Breitsma was geliefd zowel bij kerkgangers als catechisanten. Dat bleek al snel, want het kerkje werd te klein! Vandaar dat de kerkenraad al een maand na de intrede van ds. Breitsma voor fl. 960 een huis met tuin naast de kerk kocht, en liet men H. Keun en O. Brunsing de kerk vergroten, waarmee fl. 348 gemoeid was. De gemeente groeide! Ds. Breitsma preekte op 15 mei 1853 afscheid en vertrok naar de kerk van Heerenveen.

Ds. S. Sijpkens (van 1854 tot 1857).

Ds. C. Steketee (1819-1882) van Nieuwdorp kreeg weliswaar een beroep van de Asser gemeente, maar hij bedankte, waarna de kerkenraad een beroep uitbracht op ds. S. Sijpkens (1824-1903) van Meppel. Hij nam het aan en deed op 4 juni 1854 intrede. Ook tijdens de ambtsperiode van ds. Sijpkens bloeide de kerk. Allereerst werd vrede bewerkstelligd met enkele leden van de groep van Smeedes en Koetsier. Na lang overleg werd op 13 februari 1856 met hen overeengekomen dat de kerkenraad inderdaad de wettige kerkenraad was.

Ds. S. Sijpkens (1824-1903).

Men reikte elkander de broederhand, zong psalm 133 vers 3, door ds. Sijpkens werd een dankgebed uitgesproken voor de herstelde vrede, en tenslotte werd gezongen psalm 68 vers 10. ‘Het was ons goed daar te zijn, want de Heere was aldaar in het midden’. Smeedes zelf, die die dag ziek was, kwam echter níet terug…

De christelijke school.

Het ledental van de kerk groeide ondertussen gewoon door, zodat de kerkenraad ‘keer op keer’ sprak over kerkvergroting of zelfs nieuwbouw. Weliswaar gebeurde dat nog niet, maar de predikant gaf wel de eerste stoot tot de oprichting van een christelijke school. In 1855 werd namelijk door de kerkenraad een ‘schoolcommissie’ ingesteld die moest zorgen voor de voorbereidingen van de totstandkoming van de christelijke school. Dat was een niet geringe taak, want in die tijd diende een christelijke school zichzelf te bedruipen omdat van de overheid geen subsidie ontvangen werd, niet voor de gebouwen noch voor het personeel en de leermiddelen. Het gemeentebestuur – net als Gedeputeerde Staten –verleende aanvankelijk geen medewerking. ‘Er wordt overal van Overheidswege voldoende openbaar lager onderwijs gegeven’, zo heette het.

Ds. A.G. de Waal (van 1858 tot 1860).

Ds. A.G. de Waal (1813-1889) op latere leeftijd.

Toen ds. Sijpkens op 6 december 1857 afscheid van Assen nam en naar de kerk van Delfzijl vertrok, verdween de scholenbouw naar de achtergrond en hervatte de kerkenraad het beroepingswerk. Met de stemmen van alle manslidmaten werd ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Amsterdam op een traktement van fl. 700 beroepen, zij het dat hij ‘vrij wonen’ had en nog enkele andere belastingvoordeeltjes genoot; de pastorie was intussen met een tweede verdieping (met twee kamers) vergroot. Op 9 mei 1858 deed hij intrede. ‘Hij was de rechte man op de rechte plaats, en zijn tijd in Assen is een der glanspunten van het gemeentelijk leven geweest’. Helaas duurde zijn ambtsperiode slechts twee jaar.

De christelijke school geopend (1860).

Een tekening van de eerste christelijke school van Assen.

Ds. De Waal zette zich net als ds. Sijpkens in voor de stichting van de christelijke school. Uiteindelijk kon na jaren van strijd op 31 augustus 1859 met de bouw van een school begonnen worden. De kosten, fl. 1.400, moesten geheel door de ouders betaald worden, net als het salaris van het personeel. Als eerste schoolhoofd (en voorzanger in de kerk) werd Frederik Christiaan Wijle (1831-1890) uit Middelstum op een jaarsalaris van fl. 500 benoemd (van 1855 tot 1858 was hij het eerste schoolhoofd van de eerste christelijke school te Uithuizermeeden). Ook moest schoolgeld betaald worden: een stuiver voor de laagste klas (de groepen 3 en 4 van de huidige basisschool), een dubbeltje voor de middenklas (de tegenwoordige groepen 5 en 6) en voor de hoogste klas (de groepen 7 en 8) vijftien cent per week.

Hoofdonderwijzer van de eerste christelijke school, F.C. Wijle (1831-1890).

“Dat de school aanvankelijk niet deelde in de volksgunst, bleek wel uit het feit, dat de kinderen onder geleide naar school moesten worden gebracht en weer teruggehaald, waar ze anders met steenen werden gegooid”. Het College van B en W van Assen was uiteraard ook uitgenodigd om de plechtige opening van de school bij te wonen. Het bedankte echter voor de eer en kwam niet. Spanningen en tegenslagen waren er volop voordat de school kon worden geopend.

Nét voor de opening van de school, die op 29 juni 1860 plaatsvond, was ds. De Waal vertrokken naar de kerk van Oud-Loosdrecht. Hij preekte afscheid op 20 mei 1860.

Opnieuw ds. Breitsma (van 1860 tot 1878).

In Assen was men de geliefde prediker ds. Breitsma nog niet vergeten. Hij was in 1850 na zijn vertrek uit Assen als predikant naar Heerenveen gegaan en was daarna van 1854 tot 1856 ‘herder en leeraar’ te Deventer geweest. Vervolgens was hij naar Smilde vertrokken. Maar nu wilde men hem in Assen graag terug. Er was in de kerkenraad onenigheid tussen twee ambtsdragers en daar hadden ze eigenlijk ds. Breitsma voor nodig. Hij nam het beroep aan en deed op 12 augustus 1860 voor de tweede keer intrede in de kerk van Assen. De kerkenraad had hem in de beroepsbrief verzekerd dat het aannemen van het beroep hem ‘nimmer zou berouwen’. Dat liep echter heel anders.

Ds. E.R. Breitsma (1821-1906) kwam voor de tweede keer naar Assen.

Tijdens zijn tweede ambtsperiode werden samensprekingen gehouden tussen de met elkaar overhoop liggende ambtsdragers, maar uiteindelijk legde een van hen, een diaken, zijn ambt neer (‘moedwillige verlating’). Dat kon natuurlijk niet zomaar; hem werd te verstaan gegeven dat hij als diaken zou worden afgezet als hij niet snel terugkwam. Dat bracht hem tot inkeer en nam weer plaats in de diakenbank.

Ter Aard.

In 1867 was er onenigheid tussen de kerkenraad van Assen en die van de jonge Christelijke Afgescheidene Gemeente te Vries die op 1 september dat jaar geïnstitueerd was. Vries wilde het dorp Ter Aard graag tot haar kerkelijk territoir rekenen, maar daarvoor voelde de kerk van Assen niets. Er woonden namelijk enige leden die nogal goed in de slappe was zaten en flink bijdroegen. Ouderling Janssens van Assen – woonachtig in Ter Aard – werd in de kerk van Vries zelfs tot ouderling van Vries gekozen! Assen onthief hem niet uit het ambt, maar bleef hem gewoon als ouderling beschouwen.

De Gereformeerde Kerk te Vries werd op 1 september 1867 geïnstitueerd en men kwam in deze kerk bijeen.

Totdat de classis uiteindelijk uitsprak dat Ter Aard bij Vries zou gaan horen. Ter Aard behoorde immers tot de burgerlijke gemeente Vries en besloten werd de kerkelijke en burgerlijke grenzen te laten samenvallen. Verscheidene inwoners van Ter Aard en het aanpalende Zeijerveen namen daar geen genoegen mee, gingen naar de Provinciale Synode en kregen daar de vrijheid om zelf te bepalen bij welke kerk ze wilden behoren.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Assen’ (1869).

Zo’n dertig jaar eerder, in 1838, was in de landelijke Christelijke Afgescheidene Kerk onenigheid ontstaan over allerlei zaken, zoals over de vraag welke kerkorde men moest aannemen: de eerwaarde Dordtse Kerkorde uit 1618-1619 of een kerkorde ‘van eigen maaksel’; over de vraag of predikanten het ambtsgewaad dienden te dragen en over de vraag of Afgescheiden Gemeenten hun naam ‘gereformeerd’ mochten prijsgeven door bij de overheid erkenning en vrijheid van godsdienstoefening aan te vragen, om zo verschoond te blijven van vervolgingen door de regering. Gemeenten die een positief antwoord wilden geven op bovengenoemde kwesties maakten zich toen los uit de hoofdstroom van de Christelijke Afgescheidene Kerk en begonnen voor zichzelf als ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Dertig jaar later was men na jaren van onderhandelingen zover dat in 1869 besloten kon worden weer samen verder te gaan; de verschilpunten waren intussen minder of niet meer actueel. Besloten werd als naam voor de verenigde kerken ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ aan te nemen. Ook de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Assen heette sindsdien ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.

De nieuwe kerk in gebruik genomen (1876).

Het in 1840 in gebruik genomen kerkje aan de Molenweg werd er niet beter op. Als de storm buiten gierde stond het gebouwtje op haar fundamenten te schudden, ondanks dat het in de loop van de jaren enigszins uitgebreid en opgeknapt was. ‘Die Cocksen kriegt bij störm heur eigen karkie nog es op de kop’ werd spottend opgemerkt. Het voldeed in elk geval niet meer aan de eisen die men er aan mocht stellen; ook het aantal gemeenteleden was in de loop van de jaren zo gestegen dat het steeds moeilijker werd alle kerkgangers te bergen.

Geld en heimwee naar het oude waren aanvankelijk echter de grootste hindernissen om er verandering in de brengen, ook toen ds. Breitsma in 1867 voorzichtig voorstelde een nieuwe kerk te bouwen. Er kwam aan toezeggingen voor nieuwbouw veel te weinig geld binnen. ‘Gewoon versterken’, zo werd besloten. Dat kostte fl. 500. De storm van 1875 bracht echter de omwenteling. ‘Alles beefde en schudde‘. Ds. Breitsma, bijgestaan door een gemeentelid dat voor dat doel fl. 100 schonk, overtuigde de kerkenraad van de noodzaak van nieuwbouw.

De kerkenraad pakte de zaak toen meteen breed aan. Natuurlijk werd de gemeenteleden gevraagd wat ze voor de nieuwbouw over hadden, maar daar bleef het niet bij. Men besloot ook de andere burgers van de stad om financiële steun te vragen. Burgemeester W.A. van der Feltz tekende als eerste en zegde fl. 100 toe. In totaal bracht de actie onder kerkleden fl. 6.000 op en die onder de overige bewoners van Assen fl. 500, waardoor de kerkenraad zich gesterkt voelde met de plannen door te gaan.

Aannemer H. Winters mocht het bestek en de bouwtekeningen maken en tekende een kerk van ruim 15½ meter lang en bijna 9 meter breed. De hoogte van de muren bedroeg ruim 4½ meter en vanaf de muren naar boven nog bijna 5 meter. In vergelijking met het oude kerkje werd de nieuwe niet veel groter. En dat zou men al spoedig merken.

De tweede gereformeerde kerk te Assen aan de Molenstraat.

Hoe dan ook, de aanbesteding vond in december 1875 plaats en na ommekomst van de winter kon de kerkbouw in het voorjaar van 1876 beginnen. Aannemer R. Winters berekende fl. 1.800 voor de bouw van de kerk en schilder J. Buning (het gemeentelid dat als eerste fl. 100 gaf, waardoor ds. Breitsma de zaak weer aankaartte) verfde de kerk voor een bedrag van fl.  680. J.A. Smeedes leverde de materialen (steen, hout, kalk, cement en pannen).

De vaklui hadden hun werk goed gedaan: voorbijgangers bewonderden de met mooi metselwerk versierde voorgevel, ‘een van de mooiste in Assen’. De preekstoel uit de oude kerk (waar de voetstappen van ds. De Cock nog hadden gestaan) werd enigszins opgeknapt naar de nieuwe kerk overgebracht. In het najaar werd de kerk in gebruik genomen. ‘In de kerk stonden drie rijen banken, waarvan 25 stuks gebogen; 29 kleine banken aan de buitenkanten en 12 groote banken in het midden’.

Ds. Breitsma afgezet maar in ere hersteld en toch ‘losgemaakt’ (1878).

Een donkere bladzijde van de geschiedenis van Assens Gereformeerde Kerk en in het leven van ds. Breitsma volgden na de ruzie tussen ambtsdragers, waarover we eerder schreven. In het boek van ds. B.A. Bos wordt de ingewikkelde zaak uitvoerig ‘doch sober’ meegedeeld. ‘Tenslotte spitsten zich de verschillende zaken [want ook de ‘kwestie-Ter Aard’ ging in de zaak een rol spelen] toe in allerlei persoonlijke rivaliteiten, die moeilijk kunnen worden beschreven, en waarvan het ook beter is dat het nageslacht er geen kennis van draagt. Twee grote partijen staan tegenover elkaar. Aan de ene zijde ds. Breitsma, gesteund door de ouderlingen P. Kat en A.P. Bos, en aan de andere zijde H. van Dalen gesteund door de overige kerkenraadsleden’.

Na vele onverkwikkelijke gebeurtenissen werd door zes kerkenraadsleden in november 1877 een bezwaarschrift bij de classis ingediend tegen ds. Breitsma, met het verzoek de predikant van de gemeente los te maken. Maar ook lagen er vele brieven op de classistafel – waarvan sommige ondertekend door tientallen gemeenteleden – waarin juist gevraagd werd de predikant te handhaven. De classis kwam desondanks tot het besluit de predikant van de gemeente te moeten los maken. Inmiddels had hij een beroep ontvangen van de kerk van Donkerbroek; de classis drong er bij hem op aan het beroep aan te nemen, maar de predikant ‘zei nog niet te weten wat hij zou doen’. Daarop ontzette de classis hem op 6 maart 1878 uit het ambt. ‘Een storm van verontwaardiging ging er in de gemeente op, waar er zeer velen waren die de predikant wilden blijven erkennen’. Ze beriepen zich op de provinciale synode.

Ook de Provinciale Vergadering van maart 1878 hield zich vervolgens dus met de zaak bezig, en onderzocht de hele kwestie van begin tot eind opnieuw. De vergadering oordeelde dat de afzetting van ds. Breitsma ongegrond was. Er was ‘voor miskenning geen plaats’. Onder zijn leiding was de kerk van Assen gegroeid en steviger gegrondvest en was hij het slachtoffer geworden van tegenstellingen in de kibbelende gemeente waarop hij in feite maar weinig vat had. Toch handhaafde de Provinciale Synode de losmaking van de predikant. ‘De geesten waren zoo tegen elkaar, en de hoofden zoo verhit, dat samenwerking in de toekomst onmogelijk was’. De predikant nam op 6 maart 1878 afscheid en vertrok naar Donkerbroek, waar hij op 19 mei intrede deed.

Ds. K. van Goor (van 1879 tot 1883).

Ds. K. van Goor (1848-1914).

Nadat ds. K. van Goor (1848-1914) van Leeuwarden, ds. E. Douma (1842-1913) van Drachten en ds. J. Hessels (1836-1907) van Bedum voor een op hen uitgebracht beroep hadden bedankt werd (nadat de kerkenraad nadere informatie had ingewonnen) ds. K. van Goor opnieuw beroepen. Hij nam dit tweede beroep aan en deed op 18 mei 1879 intrede. ‘De tijd die ds. Van Goor hier geweest is, is rijk gezegend geweest. Hij was een man des vredes’. Hij zorgde ervoor dat de tegenstellingen, destijds ontstaan door het bezwaarschrift van het deel van de kerkenraad dat ds. Breitsma weg wilde hebben, werden weggenomen. De kerkenraad erkende in deze fout te hebben gehandeld. Maar ondertussen waren wel veel gemeenteleden elders gaan kerken. De predikant drong er bij de kerkenraad op aan geduld met hen te hebben en er niet de beuk in te gooien, door tegen hen kerkelijke tuchtprocedures te beginnen. De boven de partijen staande predikant overtuigde velen dat de weg terug naar de gemeente van Assen voor hen wijd open lag. De gemeente werd langzaam weer één. De kerk zat weer vol.

Op 8 april 1883 nam hij afscheid van Assen en vertrok naar de kerk van Almkerk. In 1893 emigreerde hij trouwens naar Amerika, waar hij predikant werd bij de ‘Christian Reformed Church’.

Ds. J.D. van der Munnik (van 1883 tot 1888).

Ds. J.D. van der Munnik (1852-1934).

Al vóórdat ds. Van Goor vertrok werd door de kerkenraad het beroepingswerk ter hand genomen. De vacature mocht voor de genezende gemeente niet te lang duren. Het ging ook vlot. Weliswaar bedankte ds. E. Douma van Drachten weer, maar ds. J.D. van der Munnik (1852-1934) van Monster nam het beroep aan en deed op 7 oktober 1883 intrede. Zijn predikantschap was bijzonder vruchtbaar. De gemeente groeide sterk, de eenheid werd hechter, ook door zijn bijzondere tact om met mensen om te gaan.

Het eerste orgel (1884).

Twee maanden na zijn komst bracht hij de noodzaak van een kerkorgel ter sprake. Het probleem was dat daarvoor ook een galerij moest worden aangelegd. De kerkenraad en de gemeente hadden er kennelijk alle vertrouwen in, want beide voorstellen werden goedgekeurd. De geliefde predikant kreeg toestemming hoogstpersoonlijk met een lijst door de gemeente te gaan! Handige zet: voor fl. 1.400 werd op de lijst ingeschreven! De benodigde galerij kwam er ook: G. van Grampel bouwde dat ding als laagste inschrijver voor fl. 601. Het ‘nieuw geleverde’ orgel kwam bij ‘de heer Van Gekelen’ te Haren vandaan. Daarvoor moest de kerkenraad fl. 2.000 neertellen.

Het was het eerste orgel in de kerk. De hervormde organist H. Pijlman uit Meppel was degene die het orgel bij de ingebruikneming op zondag 12 oktober 1884 bespeelde; die dag bestond de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Assen trouwens precies vijftig jaar!

De Doleantietijd.

In de ambtsperiode van ds. Van der Munnik speelde ook de Doleantie. Weliswaar ontstond in Assen geen ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, maar de kerkenraad deed er dan ook alles aan te laten zien zich één te voelen met de strijdende Dolerenden in Amsterdam en elders. Ook wist ds. Van der Munnik de in Assen wel degelijk bestaande hervormde ‘verontrusten’ ervan te overtuigen dat het niet goed was naast Christelijke Gereformeerde Gemeente ook nog eens een Dolerende kerk te stichten. ‘In den weg van belijdenis des geloofs kwamen velen tot het lidmaatschap der Gereformeerde Kerk, en eenmaal deden zelfs negentien broeders en zusters [uit de hervormde gemeente] tegelijk belijdenis’. De kerkenraad besloot ook ‘bij eventuele gelegenheid’ een Dolerende predikant op de preekstoel ‘uit te nodigen in onze gewone godsdienstoefening op te treden’.

De schoolkwestie.

Ook de schoolkwestie werd in de tijd van ds. Van der Munnik opgelost. De kerkenraad vormde vanaf het begin het bestuur van de christelijke school; het schoolgeld werd via de kerkelijke bijdrage geïnd. Als het schoolgeld omhoog moest (de ouders dienden de christelijke school zelf te onderhouden) werd daardoor de kerkelijke bijdrage opgehoogd – voor sommigen pakte dat onrechtvaardig uit. Ook kreeg men langzamerhand bezwaren tegen het feit dat kerk- en schoolzaken steeds meer door elkaar liepen. Vandaar dat in 1888 besloten werd dat in het vervolg niet de kerkenraad, maar een zelfstandig schoolbestuur de schoolzaken zou gaan behartigen. Wel bleven kerk en school uiteraard nauw met elkaar verbonden.

Ds. Van der Munnik nam in 1888 het beroep van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Groningen aan; op 2 september dat jaar nam hij afscheid van de gemeente te Assen.

Ds. A.M. Donner (van 1889 tot 1897).

Ds. A.M. Donner (1859-1937).

De kerkenraad ging dus weer op zoek naar een predikant. Drie keer werd een beroep uitgebracht op predikanten die er voor bedankten. Maar het beroep dat in maart 1889 op ds. A.M. Donner (1859-1937) van Genemuiden werd uitgebracht werd door hem aangenomen. Op 12 mei deed hij intrede in Assen.

De predikant pakte het evangelisatiewerk aan. In Anloo werd een evangelisatiegebouwtje geplaatst aan de Beilerweg; daar werd zondagsschool gehouden. Ook het evangelisatiewerk onder volwassenen werd ter hand genomen, maar verliep na enige tijd. Het werd later door zijn opvolger, ds. W.W. Smit (1869-1935) weer werd opgepakt. Daarover later meer.

Een Militair Tehuis.

In Assen waren ook militairen gelegerd. Omdat ze in het weekend nauwelijks iets te doen hadden slenterden ze wat langs de straat. Dat zag gemeentelid G. Kalsbeek, die vanuit Friesland naar Assen verhuisd was. Hij trok zich hun lot aan, zocht op straat contact met hen en trachtte hun in zijn woonkamer aan de Steendijk een gezellige zondagavond te bezorgen. Op het laatst waren er veertig man bij hem in huis; dat kon zo niet langer. Vandaar dat een commissie werd ingesteld waarin ds. Donner als voorzitter zitting had. De ‘Van Dalenszaal’ bij de molen werd gehuurd om de soldaten een gerieflijk onderkomen te bieden compleet met thee en tabak! Later werd het Militair Tehuis aan de Vaart gebouwd, waar in de jaren daarna duizenden soldaten werden opgevangen.

Het Militair Tehuis aan de Vaart.

Gereformeerde Kerk te Assen’ (1892).

Hoewel in Assen zoals gezegd geen Dolerende Kerk is ontstaan, waren landelijk al vrijwel direct na het begin van de Doleantie onderhandelingen begonnen tussen de synodes van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ en de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, met het doel tot vereniging te komen. Die eenwording werd op 17 juni 1892 in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam officieel bekrachtigd. De verenigde kerken besloten als nieuwe naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ te voeren. Een maand later besloot ook de kerkenraad van Assen zich bij de Gereformeerde Kerken in Nederland aan te sluiten.

De kerk vergroot (1895).

De vergrote kerk.

De Gereformeerde Kerk van Assen bleef groeien. De Noorderkerk (zoals deze overigens toen nog niet heette) aan de Molenweg werd te klein. Vandaar dat in 1894 tot uitbouw van de kerk met een zijvleugel besloten werd. Bovendien werden een nieuwe consistorie en een kosterswoning gebouwd. Aannemer E. Ubels was in maart 1895 de laagste inschrijver voor de klus en mocht aan de slag. De verbouwing kostte bijna fl. 9.500. ‘Onder de pakkende prediking van ds. Donner was het gebouw spoedig weer geheel gevuld’, wat de laatste sceptici onder de gemeenteleden tot zwijgen bracht. In 1897 vertrok ds. Donner naar de kerk van Groningen, die hem tweemaal beroepen had. Daarom nam hij op 13 juni dat jaar afscheid van Assen.

Naar deel 3 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info