Van Varsseveld naar Halle (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk in het Gelderse Varsseveld – de moedergemeente voor de Afgescheiden Gemeenten in de Achterhoek – werd geïnstitueerd op 27 maart 1837. Bijna honderd jaar later volgde  vanuit Varsseveld de stichting van de Gereformeerde Kerk te Halle.

Kaart: Google.

In dit verhaal werpen we eerst een blik op de Afscheiding te Varsseveld en omgeving (in de toenmalige gemeente Wisch), terwijl we daarna in grote lijnen het kerkelijk leven in de kerk van Varsseveld volgen tot aan de instituering van de kerk te Halle. In deel 2 komt de geschiedenis van de kerk te Halle aan bod.

De Afscheiding te Varsseveld.

Al voor 1835 merkten ds. L.F.A. Westerbeek van Eerten (in 1849 in Varsseveld geboren en daar in 1923 overleden) en zijn Varsseveldse hervormde kerkenraad dat sommige gemeenteleden demonstratief niet meezongen als de ‘Evangelische Gezangen’ werden opgegeven. Op last van de overheid (!) moest in elke kerkdienst minstens één lied uit deze nieuwe bundel worden gezongen. De predikant en zijn kerkenraad merkten ook dat verscheidene gemeenteleden bovendien ‘weinig gebruik maakten van den gemeenschappelijken Godsdienst’.

Ze kwamen namelijk bijeen in particuliere woningen, waar ze samen preken lazen van ‘oudvaders’, psalmen zongen en elkaar bevroegen over het geloof en over het geloofsleven. Deze conventikels dienden ter vervanging van de kerkdienst in de hervormde kerk, die ze niet meer bezochten. De bijeenkomsten vonden vooral plaats in de huizen van A. Colenbrander, A. Heinen, A.J. Klompenhouwer en L. Oberink. Ook bij Berend Groot Nibbelink en in Aalten hield men ‘oefeningen’.

Ds. L.F.A. Westerbeek van Eerten (1849-1923).

Enkele maanden later, ook in 1835, kreeg ds. Westerbeek van Eerten bezoek van Berend Groot Nibbelink en Lammert Rademaker, die hem meedeelden dat ze niet met ‘ja’ konden antwoorden op de doopvragen. In één daarvan werd immers gevraagd “of gij de leer, die in het Oude en Nieuwe Testament en in de artikelen des christelijken geloofs begrepen is, en in de christelijke kerk alhier geleerd wordt, niet bekent, de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen…”. Wel, Groot Nibbelink en Rademaker geloofden namelijk niet dat in de christelijke kerk ‘alhier’ de waarachtige en volkomen leer der zaligheid geleerd werd!

De predikant werd daarmee in feite van vrijzinnigheid beschuldigd en antwoordde de beide broeders dat zij wel beter zouden weten als zij de kerkdiensten eens wat regelmatiger bijwoonden. Want nu gingen de beide broeders volgens de predikant dezelfde weg ‘die den verachtenswaardige Scholte, gewezen predikant te Genderen’ ging. Daarmee doelde hij op ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten.

Na deze toespraak van de dominee overlegden beide broeders even, en overhandigden de predikant vervolgens een schriftelijk verzoek om hun namen uit het doop- en lidmatenboek ‘uwer secte’ te schrappen. Ze wilden zich namelijk ‘hereenigen met alle ware gereformeerden, wáár de Heere die ook belieft te vergaderen’; daarom verlieten ze het Hervormde kerkgenootschap. Nog dezelfde maand scheidden ook Arent Jan Klompenhouwer en zijn echtgenote Christina Rexwinkel zich af. Nog anderen volgden.

Contact met ds. H.P. Scholte.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Begin november 1835 stuurden in totaal 19 volwassenen, mede namens hun 25 kinderen, een brief aan de in 1834 Afgescheiden en als hervormd predikant afgezette ds. H.P. Scholte in Genderen (Noord-Brabant). De brief was opgesteld door Berend Groot Nibbelink en daarin schreef hij dat hij en de andere ondertekenaren zich wilden ‘hereenigen’ met ds. Scholtes gemeente te Genderen en als leden van zijn gemeente wensten te worden ‘op- en aangenomen’. Daarmee bedoelden ze aan te geven dat zij eensgeestes waren met ds. Scholte en mét hem tot de ware gereformeerde kerk wilden behoren.

De vervolgingen beginnen.

Op 12 februari 1836 was een gezelschap bijeen in de woning van kleermaker Heinen, iets ten zuiden van Varsseveld. Toen het conventikel al enige tijd bezig was kwamen de burgemeester en de vrederechter de schuur binnen, terwijl buiten enige gerechtsdienaren en veldwachters wachtten op wat komen ging. De burgemeester had vernomen dat de Afgescheidenen in Heinens woning ouderlingen en diakenen wilden kiezen. Het is de vraag of dat waar was, maar hoe dan ook, de burgemeester gaf bevel de schuur te verlaten. Dat gebeurde vervolgens ‘binnen enkele ogenblikken’. De Officier van Justitie – aan wie de burgemeester rapporteerde – was heel blij met het optreden van de burgervader, want nu was de benoeming van een Afgescheiden kerkenraad voorkomen! En bovendien, zo bleek uit het rapport van de burgemeester, was er geen afgezette predikant aanwezig geweest, dus dubbele reden tot feestvreugde!

Geïnstitueerd (27 maart 1837).

Ruim een jaar later werden de Afgescheidenen te Varsseveld en omgeving opnieuw lastiggevallen. Op 27 maart 1837 waren ongeveer 200 tot 300 Afgescheidenen bijeen op de boerderij Holderslag (tegenwoordig Brokkenstraat 12 in Breedenbroek). Ze waren afkomstig uit Varsseveld, Aalten, Dinxperlo, Bredevoort, Zelhem, Doetinchem, Borculo en Winterswijk.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Ook ds. A. Brummelkamp (1811-1888) van Hattem – een van de eerste Afgescheiden predikanten – was aanwezig. En dat was niet zonder reden. Want de kort daarvoor gekozen ambtsdragers van de gemeente te Varsseveld c.a. werden hier in het ambt bevestigd! Het waren de ouderlingen B. Groot Nibbelink en L. Rademaker en de diakenen Te Ronde en Klompenhouwer. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Varsseveld c.a. geïnstitueerd. De dag daarna werden ’s avonds bovendien zes kinderen gedoopt, opnieuw door ds. Brummelkamp.  Voor deze ongeoorloofde bijeenkomsten werd ds. Brummelkamp in mei 1837 door de rechtbank te Zutphen veroordeeld tot fl. 100 boete, Groot Nibbelink tot fl. 50 en de anderen (Rademaker, Te Ronde en Klompenhouwer) tot elk fl. 25 boete.

Nog meer boetes.

Ook op 8 september 1837 kreeg de burgemeester lucht van een doopdienst: op de boerderij ’t Heegt van Arent Jan Klompenmaker (tegenwoordig Entingsweg 1 te Varsseveld) werden drie kinderen gedoopt. Uiteraard was de ijverige burgemeester weer aanwezig. Maar omdat maar ongeveer dertien aanwezigen getuige waren van de doopplechtigheid kon de burgemeester slechts onverrichter zake huiswaarts keren.

Ook daarna werden nog verscheidene boetes uitgedeeld: op 30 juni 1839 werd in de woning van A.J. Klompenhouwer een bijeenkomst van meer dan twintig personen gehouden; dus strafbaar. Daar werd door ds. Brummelkamp het avondmaal bediend, waaraan ongeveer veertig personen deelnamen. Klompenhouwer zelf collecteerde (het avondmaal bedienen en collecteren voor de armen waren kerkelijke verrichtingen die zonder toestemming van de overheid in conventikels niet waren toegestaan). Het resultaat was dat ds. Bummelkamp een boete van fl. 100 kreeg opgelegd en Klompenhouwer een van fl. 50.

We hebben geen foto van ds. K. Wildeboer, maar wel zijn handtekening!

Op 19 augustus dat jaar werd opnieuw in de boerderij van Klompenhouwer een strafwaardige godsdienstige bijeenkomst gehouden. Daarbij was ook ds. Klaas Wildeboer (1809-1842), predikant van Oude Pekela, aanwezig. Wildeboer kreeg een boete van fl. 50 en Klompenhouwer een van fl. 25.

Op 5 oktober 1840 waren zo’n driehonderd mensen tegenwoordig bij een dienst in de boerderij van Klompenhouwer. Ds. Bummelkamp – inmiddels Afgescheiden predikant te Schiedam – leidde de dienst. Hij kreeg een boete fl. 100 en Klompenhouwer, die immers gelegenheid tot het houden van de dienst had gegeven, kreeg een boete van fl. 25.

In 1840 kwam koning Willem II aan de regering, die een minder straffe houding tegenover de Afgescheidenen aannam. Langzamerhand werden de vervolgingen minder en kon men onder bepaalde voorwaarden vrijheid van godsdienstoefening  krijgen.

Vrijheid gevraagd en verkregen (1841).

Daarom richtten de gemeenteleden zich op 16 februari 1841 in een verzoekschrift tot de koning. Daarin verzochten ze hun Christelijke Afgescheidene Gemeente te erkennen en toe te laten. Meegedeeld werd dat de gemeente als kerkorde het zgn. ‘Utrechtse Reglement’ had aangenomen. Dat reglement was in 1837 door ds. Scholte (toen predikant te Utrecht) opgesteld. Op grond daarvan had de gemeente van Utrecht officiële erkenning en vrijheid van godsdienstoefening gekregen; vandaar dat nogal wat andere gemeenten hetzelfde reglement opstuurden.

In het rekest aan de koning werden ook de toenmalige ambtsdragers vermeld: de ouderlingen Colenbrander en Rademaker en de diakenen Klompenhouwer en Te Ronde. Verder deelden de eenenveertig ondertekenaars mee dat ze hun kerkdiensten op dat moment hielden in ‘het achterhuis der woning van Arend Colenbrander in de buurtschap Sinderen onder Varsseveld’, de Keurhorst genoemd. En al enkele maanden later, op 8 juni 1841, werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Varsseveld door de overheid erkend.

Een eigen kerk (1842).

Een oude deelkaart van de toenmalige gemeente Wisch. Behalve de eerste Afgescheiden kerk en de pastorie staan hierop ook aangegeven enkele woningen waar ‘conventikels’ gehouden werden!

Het viel niet mee een geschikt stuk grond op de kop te tikken om daar een eigen kerk te bouwen. Al in 1839 was de kerkenraad op zoek gegaan. Verscheidene keren had men een perceel op het oog gehad, maar op het laatste moment liep de koop door tegenwerking spaak. Zo werden eens – toen aan de verkoper bekend werd dat op het stuk grond een Afgescheiden kerk zou verrijzen – de koopvoorwaarden ijlings aangepast, waardoor kerkbouw onmogelijk werd en de koop niet doorging. Maar eind 1841 kon de hand gelegd worden op een stuk grond behorende tot de ‘Keurhorst’ van Colenbrander, gelegen aan de Sinderenseweg tussen Varsseveld en Sinderen, ‘algemeen goed beschouwd om daar op te kunnen bouwen’. De bouw kon beginnen en de kerk werd in 1842 in gebruik genomen.

Een pastorie (1843).

Maar daarbij bleef het niet. De gemeente wilde ook een eigen predikant en dus was een pastorie nodig. In februari 1843 werd voor het eerst gesproken ‘over het maken van een woonplaats voor den leeraar’. In 1844 kwam deze predikantswoning gereed, vlak bij de kerk, eveneens op grond behorende tot de Keurhorst van Colenbrander.

Ds. J. Wildenbeest (1843 tot 1852).

Van ds. Wildenbeest is geen foto bekend, maar wel zijn handtekening.

En dat werd tijd, want intussen was de eerste dominee al aangetreden. Aanvankelijk had de gemeente in 1839 ds. Brummelkamp beroepen, maar deze had het beroep van Schiedam aangenomen. Wel had hij de Varssevelders gewezen op Jan Wildenbeest (1808-1852), lid van de gemeente, die dominee wilde worden. Deze had volgens hem de gaven om predikant te worden. Wel had pa Wildenbeest gezegd: ‘Jan, dominee, dat geef niks as armoe’, maar Jan zette door, werd opgeleid door ds. Brummelkamp en deed op 10 september 1843 intrede in de jonge gemeente van Varsseveld (daarbij was zijn vader overigens niet aanwezig). Ds. Wildenbeest zou tot zijn overlijden op 5 april 1852 aan de gemeente van Varsseveld verbonden blijven. Het traktement van de dominee bedroeg bij zijn intrede slechts zeven gulden per week, en verder moest hij maar zien ‘hoever hij kwam’ (kreeg pa dan toch gelijk?!).

Emigratie naar Amerika.

Het boekje met het voorwoord van Brummelkamp waarin emigratie naar Amerika gepropageerd wordt (hierin is een uitvoerige brief van ds. A.C. van Raalte opgenomen, die zijn Amerika-reis beschrijft).

Niet lang nadat de kerk in gebruik genomen was brak voor de gemeente een moeilijke tijd aan. Al jaren lang werd onder Afgescheidenen veel gesproken over emigratie naar elders, vooral naar Amerika. Daar waren de omstandigheden beter dan in het Vaderland. In Nederland heerste een landbouwcrisis; de aardappeloogsten mislukten. Weliswaar waren de door de overheid ingezette vervolgingen van de Afgescheidenen sinds de troonsbestijging van Willem II grotendeels achter de rug, maar in Amerika was in elk geval volstrekte vrijheid van godsdienst, zo wist men. Een van de eerste Afgescheiden predikanten, ds. A.C. van Raalte (1811-1876), van Arnhem en Velp, vertrok in 1847 naar Michigan en stichtte daar de stad Holland, waar hij zich aansloot bij de ‘Dutch Reformed Church’.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Ook uit de Achterhoek vertrokken velen naar Noord-Amerika, waardoor ook bijna de helft van de gemeenteleden uit de kerk van Varsseveld herwaarts togen! Dat was een zware slag voor de gemeente, waardoor deze bijna ten onder ging. Toch bleef ze overeind, niet in het minst door de volharding van de predikant.

Ds. Wildenbeest werd tijdens zijn predikantschap verscheidene malen afgevaardigd naar de landelijke synode van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Maar nadat hij op de zondag voor Goede Vrijdag 1852 nog in zijn gemeente gepreekt had, werd hij “aangegrepen door een zeer hevige koliek, die hem in weinige uren ten grave sleepte”.

De predikant werd beschreven als “een uitnemend voorganger, die al zijn werk zeer ernstig opvatte, en met grote trouw waarnam, een vader onder zijn volk. Naar zijn uiterlijk was hij een stoere figuur, fors gebouwd, met een zware gang, maar vriendelijk, druk pratend. Hij was eenvoudig en ootmoedig, maar zeer bekwaam”. Zó bekwaam, dat ds. Brummelkamp in oktober 1951 – toen men erover sprak de theologische school te Arnhem naar Amsterdam te verplaatsen – de vergadering dringend vroeg om ds. Wildenbeest aan te stellen als docent ‘omdat hij in Amsterdam – waar hij zo nu en dan voorging – zulk een gewild prediker was en dus van veel zegen voor de school zou kunnen zijn’.

Het kwam er allemaal niet van, want op 5 april 1852 stierf hij.

Ds. J.F. Bulens (van 1854 tot 1889).

Ds. J.F. Bulens (1820-1889).

Na het overlijden van ds. Wildenbeest wilde de ondanks alles langzaam groeiende gemeente weer een predikant beroepen. Het beroep dat men uitbracht op kandidaat J.F. Bulens (1820-1889) had succes. Hij nam het beroep aan, werd op 8 september 1854 in het ambt bevestigd en deed dezelfde dag intrede. Hij zou tot zijn overlijden, op 17 december 1889, aan de gemeente verbonden blijven. Varsseveld bleef zijn enige gemeente.

De predikant was tegenstander van ‘menselijke inzettingen’ in de kerk. Twee van die ‘menselijke vonden’ waren de ‘tweede feestdagen’ (‘hij beloofde niet op die dagen te zullen preken’) én het verplicht dragen van het ambtsgewaad (hij wilde niet beloven het te zullen dragen). Alleen de gemeente van Varsseveld kon zich in deze voorwaarden vinden, vandaar dat hij voor de andere zes ontvangen beroepen bedankte.

Ds. Bulens kwam terecht in een uitgestrekt arbeidsveld, ook Dinxperlo en Doetinchem behoorden erbij. “Vaak preekte hij vijf keer per week, driemaal op zondag en twee keer door de week. Zijn catechisaties werden trouw gevolgd, de kinderen kwamen er graag. Huisbezoek bracht hij zowel in zijn eigen gemeente als bij buitenstaanders. Soms kwam hij heel laat bij de mensen thuis, als zij reeds te bed lagen. Dan werd het vuur opgerakeld en het gesprek begon. Hij deed alles te voet, langs ongebaande wegen en over grote afstanden. Meermalen liep hij van Varsseveld naar Velp”.

De christelijke school te Varsseveld.

“Ook op schoolgebied was hij ijverig. Toen hij in 1858 tweemaal een beroep kreeg naar Tiel, waar reeds een christelijke school was, begon hij te spreken over de oprichting van zo’n school in Varsseveld: het heeft echter nog zeven jaar geduurd voor het besluit tot bouwen kon worden genomen. Op 13 mei 1868 werd de school geopend. Jarenlang was hij voorzitter van het schoolbestuur”. Ook voor de zending en de evangelisatie heeft hij zich ingespannen.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

In 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dat kwam door de landelijke kerkenfusie tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het kruis’. Het laatstgenoemde kerkgenootschap was in 1838 als afsplitsing van de Afgescheiden Kerk ontstaan als gevolg van allerlei verschillen van inzicht, die verder samengaan verhinderden. Sindsdien gingen de Kruisgemeenten zelfstandig verder, compleet met eigen kerkelijke vergaderingen. In 1869 kwam men na jaren van onderhandelingen weer bij elkaar (de verschillen van inzicht waren niet meer actueel) en besloot men samen verder te gaan als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’.

Een nieuwe kerk (1887)!

De Keurhorsterkerk die in 1887 in gebruik genomen werd en nog steeds als protestantse kerk dienst doet.

In 1884 besloot de kerkenraad tot de bouw van een grotere kerk op ongeveer dezelfde plaats en daarvoor geld in te zamelen. Omdat, zoals we al zagen, veel bewoners uit de Achterhoek destijds naar Noord-Amerika waren geëmigreerd, kwamen ook van over de Atlantische Oceaan giften voor dat doel binnen. Daarnaast ontving men ook geld voor het afbraakmateriaal van de oude kerk en kwamen nog verscheidene onverwachte donaties binnen, zodat in totaal bijna fl. 7.000 ontvangen werd.

De bouw kon beginnen! De metselaar verdiende fl. 0,60 per dag, de timmerman fl. 0,50 en de stukadoor kreeg fl. 0,50 per vierkante meter bewerkt muuroppervlak. In 1887 kwam de kerk gereed en werd op 9 december door ds. Bulens in gebruik genomen. Het was een zaalkerk geworden, in neogotische stijl gebouwd, met aan de straatkant een vierkante, stenen kerktoren, bestaande uit drie geledingen, gekroond met een spits. Deze ‘Keurhorsterkerk’ doet nog steeds dienst als protestants kerkgebouw.

In de jaren daarna “begonnen de gebreken van de ouderdom ds. Bulens te hinderen. Maar hij dacht er niet aan rust te nemen. Hij wilde in het harnas sterven, wat hem vergund werd. (…) Bloeddiarrhee sloopte zijn krachten. Op zijn grafsteen staat gebeiteld: ‘Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken’.

Ds. H. te Velde (van 1892 tot 1901).

Ds. H. te Velde (1867-1913).

Na het overlijden van ds. Bulens, op 17 december 1889, werd het beroepingswerk weer ter hand genomen en kreeg Varsseveld na iets meer dan twee jaar weer een predikant. Het was kandidaat H. te Velde (1867-1913), die op 10 januari 1892 intrede deed.

‘Gereformeerde Kerk te Varsseveld’.

Een half jaar na zijn intrede veranderde de naam van Varssevelds ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ in ‘Gereformeerde Kerk’. Opnieuw had een landelijke kerkenfusie plaatsgevonden. In 1886 en de jaren daarna ontstond namelijk een tweede uittocht uit de Hervormde Kerk, de Doleantie genaamd, met als grote roerganger dr. A. Kuyper (1837-1920). Als gevolg daarvan werden overal in het land ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ geïnstitueerd. Deze kerken maakten zich los van ‘het juk der hervormde synodale hiërarchie’, schaften het ‘Algemeen Reglement van 1816’ af – dat destijds ‘door de overheid op onrechtmatige wijze aan de kerken was opgedrongen’ – en ‘verleenden opnieuw kracht en geldigheid’ aan de Dordtse Kerkorde van 1618-19.

Na enkele jaren van overleg met de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk – dat lang niet altijd van een leien dakje ging – werd men het uiteindelijk eens om samen verder te gaan, zodat op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de ‘Vereniging’ van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ een feit werd. Als naam voerden de verenigde kerken: ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Vandaar dat ook de naam van de kerk van Varsseveld veranderde in ‘Gereformeerde Kerk’.

Geen preken in Dinxperlo en Halle.

Dinxperlo, gemeentehuis en Marktplein, lang geleden.

In 1895 kwam in de kerkenraad een verzoek van de gereformeerden in Dinxperlo en Halle aan de orde; beide dorpen behoorden kerkelijk tot Varsseveld. Ze wilden zo nu en dan in hun eigen dorp een kerkdienst houden, bijvoorbeeld eens per maand, dit ‘met het oog op de ouden en de zwakken en tot uitbreiding van het Koninkrijk Gods’. De kerkenraad besloot in september aan het verzoek te voldoen. Maar drie maal preken was – zo bleek al na een maand – voor ds. Te Velde een te zware belasting, zodat er al in oktober mee werd gestopt.

Ds. Te Velde werd als volgt omschreven: “Zijn vaste tred, zijn rustige gang, zijn kalme zin, zijn juiste blik en zijn ernstige levensopvatting deden hem al spoedig veler achting winnen. Zijn aangeboren tact om met kerkeraad en gemeente behoorlijk om te gaan en zich aan de Achterhoekse bevolking, zoover het mocht, aan te sluiten, gaf hem toegang tot huizen en harten. En niet het minst zijn bezadigd optreden in moeilijke levensverhoudingen, welke er van tijd tot tijd op het gebied van Kerk en School waren, maakte hem weldra zeer bemind”.

“Zijne prediking was hem in de eerste jaren zijner bediening een punt van ernstige strijd, wijl zijn Zender hem, hoewel een goed spreker, toch niet met vele uitstekende kanselgaven had versierd en hij te midden van den uitgestrekten werkkring niet steeds voldoende tijd voor de noodige voorbereiding kon vinden. Maar ook dat bezwaar kwam hij worstelend te boven. Met de jaren werd zijn optreden vaster en zijne prediking boeiender, waarbij hij zich kenmerkte door een diep inzicht in de openbaring der Schrift en eene gezonde, vooral ontdekkende opening van den tekst”.

De predikant nam op 8 september 1901 afscheid van de gemeente van Varsseveld en vertrok naar de kerk van Bierum in de provincie Groningen.

In vogelvlucht verder…

Ds. J. van der Sluis (van 1901 tot 1919).

Ds. J. van der Sluis (1862-1943).

Precies een maand na het afscheid van ds. Te Velde deed de nieuwe predikant al intrede. Begin oktober 1901 werd namelijk ds. J. van der Sluis (1862-1943) van Andijk in het ambt bevestigd. Ook tijdens zijn ambtsperiode kwam zo nu en dan de wens van de gereformeerden in in Dinxperlo en Halle ter tafel. Maar vervulling van de wensen vond nog niet plaats. Achttien jaar was ds. Van der Sluis aan de kerk van Varsseveld verbonden, tot 29 juni 1919. Hij schreef over de geschiedenis van de kerk van Varsseveld een boekje onder de titel ‘Gods werk in de Graafschap’.

Ds. J. Ubels (van 1921 tot 1925).

Ds. J. Ubels (1890-1963) op latere leeftijd.

Ds. J. Ubels (1890-1963) van het Friese Witmarsum, Pingjum en Zurich deed op 3 april 1921 intrede en was tot en met oktober 1925 in Varsseveld predikant. Ook gedurende zijn ambtsperiode bleven Dinxperlo en Halle erop aandringen daar diensten te houden, al waren de wensen zo langzamerhand al enigszins verder ontwikkeld. Want ds. Ubels merkte daarover in de kerkenraadsvergadering van augustus 1923 op, dat goed overdacht moest worden of aan de wensen moest worden toegegeven: “Halle stelt zich ten doel tot een eigen kerk te komen; Dinxperlo heeft de steun van de classis als ze met een verzoek tot instituering komt. Ons ledental wordt straks wel klein!” Met andere woorden: de gereformeerden in beide dorpen wilden niet meer ‘zo nu en dan een dienst’, maar wilden zelfstandig worden.

Ds. J. Scholten (van 1926 tot 1947).

Ds. J. Scholten (1878-1952).

En die kant ging het ook op. Tijdens de ambtsperiode van ds. J. Scholten (1878-1952) uit het Friese Goënga en Sybrandaburen (die op 15 augustus 1926 aan de kerk van Varsseveld verbonden werd) werd op 16 maart 1930 de Gereformeerde Kerk te Dinxperlo geïnstitueerd. Het viel niet mee het eens te worden over de kerkelijke grenzen. ‘Met name de kerk van Varsseveld deed daarover moeilijk’. Dat kon Varssevelds kerkenraad echter niet erg kwalijk genomen worden. Want het bepalen van kerkelijke grenzen heeft immers direct te maken met het aantal leden (en daarmee ook een stuk van de bestaanszekerheid) dat aan de moederkerk onttrokken wordt. Dat werden er in het geval van Dinxperlo 73.

Drie jaar later zou ook Halle zelfstandig worden…

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info