Afscheiding en Doleantie in Elburg, maar geen Vereniging (2)

De Doleantie in Elburg.

( < Naar deel 1 ) – In de Nederlandse Hervormde Kerk ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw bij veel predikanten en gemeenteleden een steeds groter wordende verontrusting over de kerkelijke koers.

Het kerkgebouw van de Chr. Geref. Gemeente (c.q. Kerk A) aan de Beekstraat te Elburg.

Sinds de koning in 1816 de Dordtse Kerkorde van 1618-19 vervangen had door het centralistisch getoonzette ‘Algemeen Reglement’, werd door de ‘almachtige Algemene Synode’ nauwelijks of niet opgetreden tegen afwijkingen van de gereformeerde leer.

Als gevolg daarvan werden geregeld (soms massale) bijeenkomsten gehouden om de kerkelijke problemen te bespreken en te trachten wegen te vinden om de gereformeerde leer in de hervormde kerk te handhaven. Zo had de landelijke Vereeniging ‘Vrienden der Waarheid’ zich ten doel gesteld naar alle steden en dorpen in het land, ‘waar de zuivere verkondiging van Gods Woord niet meer gehoord wordt’, evangelisten uit te zenden, om de ’rechte prediking in alle oorden des lands’ te laten klinken.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

Op 11 april 1883 vond in gebouw Frascati te Amsterdam de ‘Conferentie van Gecommitteerde kerkeraadsleden’ plaats, waar door 222 afgevaardigde hervormde kerkenraadsleden gesproken werd over een nieuwe proponentsformule waardoor aanstaande predikanten dienden in te stemmen met de kerkleer.

De Heraut, april 1883.

En van 11 tot 14 januari 1887 was, ook in Amsterdam, door dr. A. Kuyper (1837-1920) en zijn medestanders het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ georganiseerd, waar door maar liefst 1.500 verontruste hervormden gesproken werd over het ‘wekken en leiden van eene algemeene beweging om al onze Kerken van onder het juk der Synodale Hiërarchie uit te brengen en aan Christus, haren Koning te hergeven’; met andere woorden: te breken met het hervormde synodale bestuur (c.q. met het ‘Algemeen Reglement’) en vervolgens eenheid te bewerkstelligen tussen de her en der ontstane Dolerende kerken, door deze samen te brengen in één krachtig landelijk kerkverband.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Ds. Knoll komt naar Elburg (1886).

In 1886, het jaar waarin de Doleantie ontstond, kreeg hervormd Elburg een nieuwe predikant. Kort daarvoor hadden twee bejaarde Elburgse hervormde predikanten hun emeritaat verkregen: ds. J.C. Eijkman in 1884 en ds. H.E. Gravemeijer het jaar daarop. De beroepingsprocedure ging niet van een leien dakje. Maar liefst vijftien beroepen op andere predikanten werden uitgebracht voordat ds. A. Knoll (1849-1919) van Waarder op 7 november 1886 in Elburg bevestigd werd en intrede deed.

Ds. Knoll had sympathie voor de Doleantie en voor de strijd van dr. Kuyper. Dat merkten ook de kerkgangers in de hervormde kerk van Elburg al snel, en niet tot ieders genoegen. Want al in juni 1887 sprak de classis Harderwijk over klachten van ‘vele niet met name genoemde lidmaten van de Nederlandsche Hervormde Kerk van Elburg, omdat genoemde predikant openlijk vanaf de kansel verkondigd had dat hij met het synodale juk wilde breken’. Ook tegenover zijn Doornspijkse collega ds. H. Bax had hij woorden van gelijke strekking geuit, zodat de classis hem daarover wilde ondervragen.

Ds. A. Knoll (1849-1919).

Ds. Knoll gaf echter geen gehoor aan het verzoek om op 15 juni 1887 op de classis te verschijnen. Ds. Bax kreeg toen van de classis opdracht eens ‘broederlijk te gaan samenspreken’ met ds. Knoll én met een andere ‘bezwaarde’ predikant, ds. I. Vonk van Oldebroek, die zich óók verontrust had getoond door mee te delen dat hij tegen het zingen van de (verplichte) Evangelische Gezangen was. Ds. Bax zag zo’n ‘zinloos gesprek’ echter niet zitten, zodat de classis besloot ds.Knoll schriftelijk te vermanen over zijn ‘onbehoorlijke gedrag’. Bovendien deelden de afgevaardigden van Elburg op de classis omstandig mee ‘volstrekt niet te willen meedoen aan een uittreding uit de hervormde kerk’.

De regering had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

Ds. Knoll bleef daarna niet lang meer in Elburg. Hij ontving namelijk een beroep van de kerkenraad van Zwijndrecht. Deze had al duidelijk stelling genomen: de kerk moest worden losgemaakt van de ‘synodale hiërarchie’. En ds. Knoll zou daaraan vast wel leiding willen geven, al waagde hij die stap in Elburg nog niet. Ook niet toen gemeenteleden in Elburg hem er op aanspraken dat hij op de preekstoel toch duidelijk genoeg was geweest! De predikant probeerde de ‘bezwaarden’ er zelfs van te weerhouden in Doleantie te gaan, maar hun antwoord was duidelijk: ‘U hebt ons zélf die weg gewezen, dominee!’ Hoe dan ook, de predikant nam op 26 augustus 1888 afscheid van Elburg met een preek over Numeri 6 vers 23 tot 26. In Zwijndrecht ging hij uiteindelijk op 14 maart 1890 met de Doleantie mee.

‘Op grond van het ambt aller gelovigen…’

Maar daar hadden de ‘bezwaarde’ gemeenteleden in Elburg natuurlijk niets aan. Vandaar dat vijf van hen de koppen bij elkaar staken om te beraadslagen over de volgende stap. Ze besloten een schrijven te richten aan de hervormde kerkenraad met het verzoek ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, het ‘Algemeen Reglement’ van 1816 af te schaffen en de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-19 ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen’. Bij de formulering van hun verzoek hadden ze ongetwijfeld de beschikking over de boekjes met conceptbrieven en -formulieren die destijds ten behoeve van het Gereformeerd Kerkelijk Congres waren opgesteld en daar waren uitgedeeld. De ondertekenaars van het verzoekschrift aan de kerkenraad waren G.J. Deetman, A. ten Hoope, G.J. Amptmeijer, W. Smit en C. Westerink. De kerkenraad van Elburg besliste echter met algemene stemmen daaraan geen gehoor te geven.

Een van de boekjes met concept-formulieren voor de ‘afwerping van het juk der synodale hiërarchie’, gepubliceerd door en uitgereikt tijdens het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ in Amsterdam.

Toch mochten twee van de briefschrijvers op de classicale vergadering van 7 mei 1890 in Oldebroek komen om hun verzoek toe te lichten. Enkele classisbroeders vroegen Deetman en Ten Hoope of ze niet beter contact konden opnemen met de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente in plaats van een nieuwe kerk te stichten. Daar had immers enkele dagen eerder, op 27 april, ds. D.J. te Grootenhuis (1834-1910) als predikant intrede gedaan.

Deetman, Ten Hoope en de anderen besloten echter de hervormde gemeenteleden in Elburg per circulaire op te roepen een vergadering bij te wonen waar de Reformatie der Kerk ter hand genomen zou worden. Ds. W. Mulder (1851-1916) van de Dolerende Kerk te Harderwijk werd gevraagd naar Elburg te komen om daarbij als consulent medewerking te verlenen.

Geïnstitueerd (1890).

Ds. W. Mulder (1851-1916).

Zo kwam op 6 juli 1890 de eerste voorlopige kerkenraad van de Elburgse ’Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ (in wording) bijeen. Deze werd tijdens die bijeenkomst door ds. Mulder in het ambt bevestigd, waarmee de kerk geïnstitueerd was. Het bleek dat zich vijfendertig gezinnen bij de Dolerende kerk hadden aangesloten. Kort daarop werden nieuwe ambtsdragers gekozen die – samen met consulent ds. Mulder – op 30 juli 1890 voor het eerst als kerkenraad officieel bijeenkwamen. De kerkenraad bestond uit de ouderlingen Jac. ten Hoope (preses) en A. Hengeveld en de diakenen G.J. Deetman en A. ten Hoope.

Ouderling A. Hengeveld.

Niet iedereen durfde de stap naar de Dolerende kerk te maken; sommige hervormde gemeenteleden waren bang hun klantenkring te verliezen; anderen vreesden hun hervormde diaconale bijstand te verspelen. Niet alleen de Dolerende Kerk in Elburg trok trouwens verontruste hervormde gemeenteleden aan. Ook de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente groeide in die tijd met zo’n tachtig leden door instroom van hervormde gemeenteleden.

De kerkdiensten.

De eerste kerkdiensten hielden de Dolerenden in het voorjaar van 1890 gedurende korte tijd in de stal van boer Gerrit Jan Deetman, gelegen achter diens woning aan de Ellestraat 12. Kort daarop verkaste men naar de Vischpoortstraat nr. 22, waar het achterhuis van bakker W.C. van de Beek gehuurd werd.

Achter deze woning aan de Ellestraat 12 hielden de Dolerenden hun eerste kerkdiensten.

En toen de burgerlijke gemeente in augustus dat jaar akkoord ging met de bouw van een heuse kerk, kocht men op 2 december voor fl. 2.020 het pand aan de Vischpoortstraat 9, dat had toebehoord aan D.B. Idsinga, die handelde in bouwmaterialen. De werkplaats werd verbouwd tot een ook van buiten duidelijk herkenbare kerk.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Het kunnen huren of kopen van gebouwen om kerkdiensten te houden vereiste rechtspersoonlijkheid. De Dolerende kerk kon echter op grond van de toen geldende regels geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Vandaar dat het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ in januari 1887 de kerkenraden al had aanbevolen een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Die konden wél officiële erkenning en daarmee rechtspersoonlijkheid verkrijgen. De Kerkelijke Kas kon dan namens de kerkenraad de rechtspersoonlijkheid vereisende handelingen verrichten. In Elburg werd De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op 1 november 1890 opgericht en jaren later omgezet in de Commissie van Beheer.

Afscheiding en Doleantie: twee gereformeerde predikanten.

Zoals we in deel 1 al aangaven kwam ds. D.J. te Grootenhuis (1834-1910) van Hellevoetsluis in 1890 naar Elburg. Hij deed op 27 april dat jaar intrede als predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente aan de Beekstraat. Daarmee was de vacante periode – die in 1871 begon! – eindelijk voorbij.

Ds. J.D. te Winkel (1830-1896).

De Dolerende Kerk had iets minder tijd nodig een dominee te krijgen. Weliswaar was hun beoogde predikant, ds. J.D. te Winkel (1830-1896) in het Friese Beetgum in 1892 buiten bediening geraakt, maar nadat hij in 1893 door de provinciale synode van Gelderland onderzocht was mocht de kerkenraad een beroep op hem uitbrengen. Op 16 juli dat jaar werd hij in het ambt bevestigd en deed hij intrede in Elburg.

De Gereformeerde Kerken te Elburg A en B (1892 tot 1897).

Ruim een jaar vóór de intrede van ds. Te Winkel was op 17 juni 1892 de landelijke ineensmelting tot stand gekomen tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk (uit de Afscheiding van 1834) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (uit de Doleantie). De beide synodes hadden besloten de verenigde kerk ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ te noemen. Ook was afgesproken, dat – als men plaatselijk door onderlinge meningsverschillen nog niet direct kon samengaan – beide plaatselijke kerken desondanks ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. De oudste kerk (in Elburg was dat de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ van de Beekstraat) zou ’Gereformeerde Kerk A’ heten, en de jongste ‘Gereformeerde Kerk B’, met haar kerkgebouw aan de Vischpoortstraat.

‘Toenadering’ zeer moeizaam…

De gereformeerde kerk (van de Dolerenden) aan de Vischpoortstraat.

In Elburg verliep de toenadering tussen beide kerken ondertussen hoogst moeizaam. In 1890 werd op de classis al geconstateerd dat in Elburg ‘verwijdering’ tussen beide kerken te merken was. Maar toch waren op 27 juli 1892 Elburg A en Elburg B beide op de verenigde classis Harderwijk vertegenwoordigd. Ds. Ten Grootenhuis van Elburg A was er ook, en werd door de classis benoemd tot consulent van Elburgs Kerk B.

Kerk B was intussen bezig gegaan met het beroepen van een predikant. Maar – meende ds. Te Grootenhuis – was dat wel verstandig? Als beide kerken straks samen zouden gaan had je immers twee predikanten voor een kleine (nog geen driehonderd leden tellende) gemeente? Dat vond de classis ook, en deze raadde Kerk B daarom aan het beroepingswerk maar liever stop te zetten. Kerk B piekerde er echter niet over en beriep ds. Te Winkel; dit beroep werd, zoals we hierboven al zagen, door de Particuliere Synode goedgekeurd.

Van de intrede van de nieuwe predikant in Elburgs ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’  (nu officieel Gereformeerde Kerk B), werd door haar kerkenraad echter geen mededeling gedaan aan ds. Te Grootenhuis van kerk A, de consulent van Kerk B! Dat kerkenraad A daarover verbolgen was is niet moeilijk voor te stellen. Dit akkefietje hielp niet om beide kerken dichter bij elkaar te brengen!

Ds. Te Grootenhuis naar Amerika (1895).

Ds. D.J. te Grootenhuis (1834-1910).

Toch leek het er twee jaar later op dat ook in Elburg de plaatselijke samenvoeging nog slechts een kwestie van tijd was. In 1895 kreeg ds. Te Grootenhuis van Kerk A namelijk een beroep van de ‘Reformed Church’ in het Amerikaanse Hospers (Iowa), dat hij aannam (hij had uit diezelfde Amerikaanse classis trouwens al tweemaal eerder een beroep ontvangen, waarvoor hij had bedankt). Vandaar dat de predikant op 8 september 1895 afscheid nam van Elburgs Kerk A en naar ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden aan de andere kant van de grote plas’ emigreerde. Ds. Te Winkel werd toen door de classis aangewezen als consulent van Kerk A.

Je zou dus zeggen: weer één predikant; nu wordt het makkelijker om samen te gaan. Dat léék ook zo, toen beide kerkenraden kort daarna samen vergaderden en men eensgezind in de richting van eenwording wilde koersen. Maar een van de kerkenraadsleden wees er toen al op dat de meerderheid van de gemeenteleden van Kerk A die samensmelting helemaal niet wílde.

Prof. M. Noordtzij (1840-1915).

En toen kerkenraad A zijn leden bij elkaar riep om het voorstel te bespreken – de bijeenkomst stond onder leiding van prof. Maarten Noordtzij (1840-1915), docent aan de Theologische School te Kampen – bleek de juistheid van die gedachte: het werd een zeer roerige bijeenkomst, zelfs ‘een Poolse landdag’ genoemd, zodat prof. Noordtzij de kerkenraad van kerk A adviseerde voorzichtigheid te betrachten.

De Christelijke Gereformeerde Kerk ‘voortgezet’.

Toen op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de landelijke fusie tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken getekend was, ontstond in de verenigde Gereformeerde Kerken in Nederland meteen een kerkscheuring. Verscheidene christelijke gereformeerde gemeenten weigerden namelijk met de landelijke samensmelting mee te gaan. Ze waren het eens met een bezwaarschrift dat op de synode van 1892 ingediend werd door ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Daarbij ging het onder meer over verschillen van inzicht tussen beide fusiepartners over de betekenis van de doop en het Verbond, terwijl de ‘bezwaarde’ christelijke gereformeerden bovendien volhielden dat de plaatselijke kerken niet over de geplande ineensmelting waren gehoord. Bovendien woog zwaar dat in de gekozen naam van de verenigde kerken de naam van Christus was verdwenen. En verder had de volgens vele christelijke gereformeerden neerbuigende toon die in Dolerende kring aangeslagen was en werd over de ‘Kerk der Scheiding van 1834’ nogal wat kwaad bloed gezet.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Geen ‘Vereniging’ in Elburg (1897).

Langzaam maar zeker werd ook in Elburg de scheur duidelijker. Verscheidene gemeenteleden en kerkenraadsleden uit Elburgs Kerk A onttrokken zich aan hun gemeente en voegden zich bij de Gereformeerde Kerk B aan de Vischpoortstraat.

En de scheiding werd definitief toen tijdens de gemeentevergadering van Kerk A op 25 januari 1897, een kerkenraadsvoorstel ter tafel kwam om de banden met ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ te verbreken en zich aan te sluiten bij het inmiddels geformeerde landelijke kerkverband van de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Kerk.

De daartoe opgestelde officiële verklaring luidde als volgt: “Wij, ondergetekenden, alle stemhebbende leden der Gereformeerde Kerk A te Elburg, verklaren door ondertekening dezes, dat zij allen instemmen met het voorstel van hunne kerkeraad (…) dat zij de gemeenschap met de verenigde Gereformeerde Kerken verbreekt en wederkeert tot de Chr. Geref. Kerk in Nederland, zoals die in 1892 niet meeging met de vereniging met de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende), maar als voortzetting der Christelijke Gereformeerde Kerk van vóór 1892 zijn blijven voortleven. Wij betuigen onze instemming, dat hiervan in naam der gemeente kennis zal gegeven worden aan de Raad der Stad Elburg, aan de Regering des Lands en aan Hare Majesteit de Koningin-Regentes. Elburg, 25 januari 1897”. De akte werd ondertekend door achttien gemeenteleden van Kerk A.

De Gereformeerde Kerk te Elburg.

Beide gemeenten zaten zonder predikant: ds. Te Grootenhuis was in 1895 immers afgereisd naar het Amerikaanse Hospers in Iowa, en ds. Te Winkel was het jaar daarna, ‘na een kortstondig lijden van enkele dagen’, op 8 december 1896 overleden. Hij hoefde de mislukking van de Vereniging niet meer mee te maken.

Zo ontstond de Gereformeerde Kerk te Elburg in feite door de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), op 6 juli 1890, zij het dat zij van 17 juni 1892 tot op 25 januari 1897 onder de naam Gereformeerde Kerk B bekend stond.

Ledentallen Gereformeerde Kerk te Elburg.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Elburg tussen 1906 en 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

T. Bergstra, De Hervormde Gemeente te Elburg, Elburg, 1994

H. aan ’t Goor en W. van Norel (red.), De Gereformeerde Kerk van Elburg. Elburg, 1990

A. van Hattem, e.a., De Christelijke Gereformeerde Kerk te Elburg. Elburg, 1987

Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

H.P. Scholte (red.), De Reformatie, Tijdschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, Eerste deel, Amsterdam, 1837

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991

© 2019. GereformeerdeKerken.info