Afscheiding en Doleantie in Elburg, maar geen Vereniging (1)

De Afscheiding in Elburg en daarna.

Inleiding.

In het Gelderse Elburg ontstond de Christelijke Afgescheidene Gemeente zeer waarschijnlijk begin 1836, vermoedelijk onder leiding van ds. A. Brummelkamp (1811-1888), die toen Afgescheiden predikant te Hattem was en in die tijd geregeld in de buurt van Elburg preekte.

Kaart: Google.

Al op 1 december 1835 scheidden de eerste gemeenteleden zich van de hervormde gemeente te Elburg af. Het waren Gerrit Brand Deetman, Hendrik Denekamp en zijn kinderen, Beert Docter, Hendrik Docter en diens kinderen, Jurrien Coenraad ten Hove en zijn echtgenote Hendrikje Teunissen Houtman, Lucas van de Kerk en diens vrouw Wilhelmina Docter.

Ruim een jaar later, in februari 1836, waren opnieuw enkele afscheidingsbrieven bij de hervormde kerkenraad binnengekomen. Ditmaal waren ze afkomstig van Hendrika van Dijk (zij had haar man – Hendrik Denekamp – en kinderen al in december 1835 uit de hervormde kerkbanken zien vertrekken), Aart van Dijkhuizen, Geert Gijgas, Cornelis van Ommen en zijn vrouw Hendrikje Veldkamp. Ze sloten zich aan bij de pas gestichte Afgescheiden Gemeente te Elburg, die als eerste ouderling L. van de Kerk, en als eerste diaken H. Denekamp had gekozen. Ook in de jaren erna werden geregeld brieven ontvangen van gemeenteleden die zich van de hervormde kerk afscheidden.

Vervolgingen in en rond Elburg.

De Elburgse Afgescheidenen zochten hun heil in huissamenkomsten, waar soms ook predikanten voorgingen. Zo preekte ds. A. Brummelkamp op 1 juli 1836 in de woning van dagloonster Gerrigje Westerink, die in het buurtschap Oostbeek woonde. De burgemeester, R.O.B. van Maanen, nam daar hoogstpersoonlijk een kijkje, om te zien of de wet overtreden werd. Maar nee, er waren minder dan twintig personen aanwezig, zodat het geen strafbare bijeenkomst genoemd kon worden.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Op 18 december 1936 was ds. Brummelkamp te gast in de woning van Aalt Smit te Oosterwolde. Daar waren maar liefst meer dan honderd dorstigen naar het Woord aanwezig. Toen de opnieuw opduikende burgemeester dan ook bevel gaf uiteen te gaan, antwoordde de predikant dat ‘hij op last van zijn Heer predikte’ en dus aan het bevel geen gehoor zou geven. Er werd in de bijeenkomst een kind gedoopt en er werd bovendien gecollecteerd voor de armen. Ook hier waren Elburgers aanwezig.

Toen was voor de burgemeester de maat vol. Hij kon in zijn eentje niet tegen die meer dan honderd bezoekers op, maar soldaten zouden hun wel een lesje leren. De burgervader vroeg om achtentwintig militairen die in Kampen gelegerd waren. Ze kwamen naar Elburg gemarcheerd en werden ingekwartierd in de woning van Aalt Smit in Oosterwolde, ‘de aanlegger en bijna de eenige gegoede ingezetene van die bijeenkomst’. Het wonder geschiedde: werden ds. Brummelkamp en Aalt Smit op grond van het gebeurde op 18 december door de rechtbank in Arnhem in januari 1837 veroordeeld tot boetes van resp. fl. 100 en fl. 50, in hoger beroep werden beiden vrijgesproken!

Ds. H. de Cock in Elburg.

Ds. H. de Cock (foto: Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Nederland, 1905).

Maar de vervolging beperkte zich niet tot bijeenkomsten in de naaste omgeving van Elburg. Op 8 februari 1837 kwam ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, hoogstpersoonlijk naar de woning van Lucas van de Kerk aan de Bloemstraat 13 te Elburg, waar de eerste Afgescheiden kerkdiensten gehouden werden. Er waren op die achtste februari zesentwintig toehoorders aanwezig. Net toen de burgemeester om vier uur ’s middags de woning binnenkwam was ds. De Cock in gebed. Toen de predikant daarmee klaar was beval de burgervader de aanwezigen het huis te verlaten. Er mocht zelfs geen psalm meer gezongen worden. Hij was er trouwens niet alleen, maar werd vergezeld door de gerechtsdienaar ‘en nog eenige met pistolen en pieken gewapende mannen’. Proces-verbaal werd opgemaakt en door de gerechtsdienaar naar de rechtbank gezonden. Ds. De Cock werd door de rechtbank te Arnhem tot een boete van fl. 100 veroordeeld en Van de Kerk tot een van fl. 50. Opnieuw: in hoger beroep werden ze vrijgesproken.

Uit: ‘De Reformatie’, Tijdschrift der Chr. Geref. Kerk in Nederland, eerste deel, Amsterdam, 1837.

Dr. C. Smits reconstrueerde de ledenlijst van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Elburg voor de jaren 1836-1837. Hij kwam tot de conclusie dat in die jaren 12 echtparen en 21 alleenstaanden lid waren van die gemeente. De kinderen meegerekend, uitgaande van de gemiddelde gezinsgrootte in die tijd, kwam hij tot in totaal eenenachtig leden van de Afgescheiden gemeente te Elburg.

Verscheurd, uiteengerukt.

De eerste kerkenraadsnotulen vangen pas in 1859 aan. Van de daarvóór gehouden kerkenraadsvergaderingen werd geen aantekening gemaakt. Smits vermoedt dat dit veroorzaakt werd door de vele onenigheden die de gemeente vele jaren lang kenmerkten. Uit de classicale en provinciale archieven wordt inderdaad voldoende duidelijk dat de gemeente vanaf 1838 tot 1845 veel moeilijkheden heeft gekend. Maar ook daarna waren er vele conflicten.

Zo ontstond in Elburg onenigheid over de kerkelijke positie van diaken Denekamp. In augustus 1838 kwam de kwestie op de provinciale vergadering ter sprake. Wat was het geval? De echtgenote van Denekamp bleek nog steeds lid van de hervormde gemeente te zijn. Daarom vond een deel van de gemeente dat hij niet in zijn ambt als diaken kon worden gehandhaafd. Anderen hadden daarentegen echter géén bezwaar tegen zijn diakenschap. Ouderling Van de Kerk maakte zich sterk vóór de handhaving van Denekamp als diaken. De provinciale vergadering deelde de bezwaren tegen Denekamps diakenschap echter. Sterker, onder leiding van ds. Brummelkamp en ds. C.G. de Moen (1811-1879) – zwager van Brummelkamp – werd besloten dat zowel de ouderling als de diaken ‘wegens hun onkunde’ geen kerkelijke functies meer mochten bekleden.

Ds. C.G. de Moen (1811-1879).

In het vervolg van de procedure bleek dat Denekamp en Van de Kerk ook bezwaar hadden tegen de Utrechtse Kerkorde, die op initiatief van ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten, was opgesteld in plaats van de Dordtse Kerkorde van 1619 (op grond van die kerkorde was de Utrechtse Afgescheiden Gemeente in 1837 door de overheid erkend en andere gemeenten hadden die regeling daarom overgenomen). Ouderling Van de Kerk vond dat de Utrechtse Kerkorde nieuwigheden toevoegde aan de aloude Dordtse Kerkorde en dat hij zich daarmee niet kon verenigen. Hij wilde handhaving van de Dordtse Kerkorde.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Omdat Van de Kerk het niet eens was met zijn ontzetting uit het ambt kwam de zaak opnieuw op de classis. Van de Kerk, daarin gesteund door diaken Denekamp, verklaarde ook hier opnieuw het niet eens te zijn met de Utrechtse Kerkorde en deelde mee dat hij en zijn medestanders in de gemeente het predikantschap van ds. Brummelkamp niet meer erkenden. De vergadering oordeelde echter opnieuw dat ze geschorst behoorden te worden. Met de mededeling dat ze zich daarbij niet zouden neerleggen, vertrokken de broeders uit de vergadering.

Ten Hove predikant?

J.C. ten Hove en G. van Dragt kregen van de classis opdracht het opzicht over de gemeente waar te nemen en de gemeente te vermanen om Van de Kerk in zijn streven niet te volgen. Maar sindsdien vergaderde men in Elburg desondanks in twee groepen in een particuliere woning of in een schuur: de kerkenraad met de gemeente enerzijds en Van de Kerk en zijn aanhangers anderzijds.

Toen op de volgende classisvergaderingen geen afvaardiging uit Elburg was verschenen drong de classis er in september 1839 bij de Elburgse gemeente op aan een nieuwe ouderling en een nieuwe diaken te kiezen. Enkele maanden later, begin 1839, bleek dat Ten Hove en Van Dragt resp. als ouderling en diaken gekozen waren. Ten Hove werd tot ‘oefenaar’ (lerend ouderling) aangesteld, maar hem werd tegelijk aangeraden zich bij ds. Brummelkamp te melden om tot predikant te worden opgeleid. Want hij had daartoe volgens de classis ‘gaven en bekwaamheden’.

Zicht op Elburg en de hervormde kerk.

Ten Hove voelde daarvoor echter niets. Kennelijk was hij van zijn ‘gaven en bekwaamheden’ niet zo overtuigd als de broeders in de classis Hattem. Ook in de gemeente waren de meningen verdeeld. En toen ds. Brummelkamp hem kort daarop schriftelijk voorstelde naar zijn pastorie in Arnhem te komen (waar hij van 1842 tot 1854 predikant was), zodat hij tot predikant kon worden opgeleid, kwam niet lang daarna de reactie uit Elburg: ‘Blijde doch vroegtijdig’ was de 32-jarige br. Ten Hove ‘in den Heere ontslapen’.

De moeilijkheden duren voort.

Toch nam Van de Kerk geen afscheid van de gemeente in Elburg. Sterker, begin februari 1841 kwam ds. H. de Cock naar Elburg waar hij ‘in de woning van Van de Kerk en de zijnen’ kinderen doopte. Weliswaar hadden de kerkenraadsleden Ten Hove en Van Dragt het hem afgeraden, omdat hij daartoe de bevoegdheid niet zou hebben. Maar toen ds. De Cock op 16 augustus dat jaar als preses van de classis Hattem fungeerde werd slechts gesproken ‘over wat hij in de verscheurde gemeente tot vereeniging heeft verricht’. De problemen in Elburg duurden ondertussen voort, want de kerkenraad bleef bezwaren koesteren tegen Van de Kerk zolang hij geen belijdenis van zijn verkeerdheden had gedaan.

De moeilijkheden leken steeds meer een persoonlijke kwestie te worden, vooral tussen ouderling Van Dragt en gemeentelid Van de Kerk. De classis wist niet hoe men de moeilijkheden kon oplossen en schoof de kwestie door naar de provinciale vergadering. In april 1842 besloot deze een commissie naar Elburg te sturen om de hele kerkenraad (ouderling Van Dragt en diaken C. van Ommen) te ontbinden en nieuwe ambtsdragersverkiezingen te organiseren.

Problemen over een kerkenraadsverkiezing.

Toen uiteindelijk een nieuwe kerkenraad gekozen was, bestaande uit ouderling H. Docter en zijn jongere broer diaken B. Docter, kwam bij de classis van augustus 1842 prompt een bezwaarschrift binnen tegen deze verkiezing, ondertekend door G. van Dragt en G.J. Sipkes. In hun klaagschrift beschuldigden zij de beide Docters ervan dat zij aanhangers waren van de Kruisdominee A. Schouwenberg (1789-1854). H. Docter had zijn kind immers door hem laten dopen en B. Docter had zijn huwelijk door die predikant laten inzegenen.

Ds. G. Wissink (1812-1888) van Heerde.

Maar die bezwaren waren bij de classis bekend en deze oordeelde dat beide broeders daarover al eerder spijt betuigd hadden en hadden erkend dat ze daarmee onwettig hadden gehandeld. De beide bezwaarde broeders legden zich er kennelijk niet bij neer, want in 1847 sprak de classis opnieuw over de zaak. Besloten werd dat de kerkenraad van Elburg in samenwerking met ds. G. Wissink (1812-1888) van Heerde en ds. M.H.J. Bosch (1821-1885) van Hattem alles zou doen om de bezwaarde broeders G. van Dragt en G.J. Sipkes ervan te overtuigen dat ze dwaalden.

Ds. M.H.J. Bosch (1821-1885) van Hattem.

Maar – zo werd ook besloten – als de situatie niet veranderde, zouden de broeders worden afgesneden van de Christelijke Afgescheidene Kerk.

De eerste predikant: ds. S.M. Flesch (1846).

De eerste twee predikanten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Elburg bleven daar slechts kort. De eerste predikant was ds. S.M. Flesch (1812-1862), voorheen oefenaar te Meppel. Hij was opgeleid door ds. A.C. van Raalte (1811-1876) destijds van Ommen, en vervolgens door ds. W.A. Kok (1805-1891) te Ruinerwold. Overal waar ds. Flesch predikant werd stond hij slechts kort. Ook in Elburg, vermoedelijk vanaf mei tot en met november 1846.

Ds. S.M. Flesch (1812-1862).

Vandaar dat over zijn ambtsperiode ook niet veel bekend is. Van belang is wel dat de kerkenraad in juli 1846 overheidserkenning aanvroeg, zodat het houden van kerkdiensten geen problemen meer zou opleveren. Het rekest aan de koning werd door zo’n veertig gemeenteleden ondertekend. In het verzoekschrift om officiële overheidserkenning moest men verklaren dat dat men geen aanspraak zou maken op de gelden en goederen van de hervormde kerk, dat men de eigen armen zou verzorgen en dat de kerkdiensten in een nader omschreven kerkgebouw gehouden werden. Het vreemde is dat in het verzoekschrift geen plaats van samenkomst werd vermeld, maar dat de gemeente desondanks al begin oktober 1846 erkend werd.

Het ‘kerkgebouw’.

Bloemstraat 13, lang geleden de woning van Lucas van de Kerk, waar de Afgescheidenen hun eerste diensten hielden (foto: Drimble).

Waar kerkte men eigenlijk? Men had in die tijd kennelijk nog geen ‘echt eigen’ kerkgebouw. Wel weten we – zoals al opgemerkt – dat de eerste kerkdiensten van de gemeente gehouden werden in de woning van Lucas van de Kerk in de Bloemstraat 13, maar hoe lang dat geduurd heeft en waar men daarna kerkte is onbekend.

Ds. K. van den Bosch (van 1846 tot 1848).

Ds. K. van den Bosch (1818-1897).

Ds. Koene van den Bosch (1818-1897) was na het vertrek van ds. Flesch naar Apeldoorn, eind 1846, eerst tot september 1847 oefenaar in de gemeente van Elburg. Want in die maand werd hij geëxamineerd en als Christelijk Afgescheiden predikant aanvaard. Hij was opgeleid door ds. W.A. Kok, sinds 1846 predikant te Hoogeveen. Als predikant bleef ds. Van den Bosch nog tot plm. juni 1848 aan de gemeente van Elburg verbonden. Toen vertrok hij namelijk naar de gemeente in Amersfoort, zeer tegen de zin van zijn kerkenraad die hem aanvankelijk niet wilde laten gaan. Een duidelijk signaal dat hij in Elburg geliefd was. Na Amersfoort werd hij predikant in Noordeloos en emigreerde in 1856 naar de Verenigde Staten, waar hij predikant werd van de Christian Reformed Church te Noordeloos, Michigan.

Ds. A.P. Zweedijk (van 1851 tot 1858).

In 1851 kwam ds. A.P. Zweedijk (1808-1867) naar Elburg, waar hij vermoedelijk in april intrede deed. Elburg was zijn eerste gemeente. In tegenstelling tot zijn voorgangers bleef hij er zeven jaar. Van hem is geen foto bekend.

Maar de gemeente was financieel niet krachtig genoeg om hem en zijn gezin met negen kinderen te onderhouden. Zijn jaartraktement bedroeg niet meer dan fl. 260, en soms zelfs slechts fl. 2 per week. Aanvankelijk zat het kerkgebouw vol met belangstellende toehoorders, maar toen de rechtzinnige hervormde ds. A.P.A. du Cloux in 1851 naar het nabijgelegen Oldebroek kwam, en in 1853 bovendien de evenzeer orthodoxe predikant ds. D. Gildemeester hervormd predikant in Elburg werd, bleven velen uit de Afgescheiden kerk weg en gingen naar de diensten in het hervormde kerkgebouw. Ook diaken R. van de Pol keek in deze periode met meer dan normale belangstelling naar de hervormde gemeente. Hij ging er zelfs af en toe naar de kerk en in zijn voetspoor traden nog twee andere gemeenteleden volgden hem daarin. ‘Er bleef slechts een klein getal leden der gemeente over, allen menschen uit de geringe handwerk- en arbeidsklasse’.

De kerkenraad klaagde in 1854 zijn nood bij de generale synode. Deze wist geen oplossing en vroeg de provinciale synode de zaak te bekijken. Daar stelde men voor dat de predikant zou gaan emigreren of dat hij als docent aan de dat jaar in Kampen opgerichte Theologische School zou worden verbonden. Niets van dat alles gebeurde. Toen ds. Zweedijk een beroep van de gemeente te Uithoorn ontving, nam hij dat aan en vertrok in december 1858.

Daarmee was de classis echter nog niet klaar met de gemeente van Elburg. Betaalden de gemeenteleden eigenlijk wel genoeg kerkelijke bijdragen, dat ze geen predikant konden onderhouden? Een commissie zou de bijdragen van de leden aan een onderzoek onderwerpen en als daar aanleiding voor was, zou de  commissie persoonlijk contact opnemen met gemeenteleden die te weinig bijdroegen. En ouderling Van de Pol werd uit het ambt gezet. Hij lonkte veel te veel naar de hervormde gemeente; kerkelijk gezien ‘wankelde hij’, zoals dat gezegd werd.

Ds. G.W. van Houte (van 1859 tot 1871).

Ds. G.W. van Houte (1817-1872) van Arnhem en Velp kwam in 1859 naar Elburg. Aanvankelijk werd hij echter lange tijd niet in het ambt bevestigd! De classis Hattem besloot in 1861 hem daarom geen zitting meer te geven in haar vergaderingen. In 1863 was echter alles in kannen en kruiken, zo blijkt uit de stukken. Vermoedelijk zal hij dat jaar door ds. Brummelkamp – aangetrouwde familie – in het ambt bevestigd zijn. Waarom het allemaal zo lang moest duren is onbekend.

Een eigen kerk.

De kerk aan de Beekstraat.

Het eerste echte eigen kerkgebouw werd – althans volgens het opschrift op de gevel – in 1863 in de Beekstraat gebouwd of in gebruik genomen. Op de gevel van het kerkgebouw staat namelijk als tekst: ‘Vrede door het bloed des Kruises 1863’. Tot 1865 was het gebouw eigendom van herbergier Lubbertus van Hulzen maar hij verkocht het pand in datzelfde jaar aan de Christelijke Afgescheidene Gemeente, die er haar kerkdiensten ging houden.

Opnieuw moeilijkheden…

Op de gevel van de kerk mocht dan wel van ‘Vrede’ gesproken worden, toch ontstonden datzelfde jaar om onbekende redenen moeilijkheden tussen de classis Hattem en ds. Van Houte. Er kwam ook geen afvaardiging uit Elburg meer naar de classis. Als redenen werden opgegeven dat de hoogte van de reiskosten hen weerhield te komen of omdat er ‘geen zaken op Elburg betrekking hebbende’ te behandelen waren.

Met deze ‘onkerkelijke handeling’ nam de classis echter geen genoegen. Hoewel de ouderlingen later wel op de classis wilden komen, bleef ds. Van Houte weigeren. Hem werd meegedeeld dat het ‘zijn roeping was mede te arbeiden om de vergaderingen aan hare bestemming te doen beantwoorden’. De classis vroeg uiteindelijk via een naar Elburg gereisde commissie – dienst doende als kerkvisitatoren – hoeveel geld de kerkenraad nodig had om de reiskosten te kunnen betalen. Maar die slimme vraag loste het probleem niet op.

Later was er nog schriftelijk contact tussen de commissie en de predikant. De laatste verklaarde geen schuld te willen bekennen en deelde de visitatoren tussen neus en lippen ook nog mee, dat ze ‘van kerkregering en kerkrecht geen het minste begrip’ hadden. In 1870 bood de predikant uiteindelijk verontschuldigingen aan en beleed verkeerd te hebben gehandeld. Hij beloofde ‘voortaan weer broederlijk met elkander werkzaam te zijn’.

De toestand in Elburg bleef echter ook daarna onhoudbaar. Na overleg met de kerkenraad besloot de classis de predikant emeritaat te verlenen en hem niet meer beroepbaar te stellen als predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ds. Van Houte stierf een jaar later.

Elburg, ‘Neerlandsch Bergje’.

‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (1869).

Sinds 1869 was de naam van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Elburg’ veranderd in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Elburg’. Dit werd veroorzaakt door een landelijke kerkenfusie tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de in 1838 ontstane ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Onenigheid over allerlei onderwerpen (kerkorde, vrijheidsaanvraag, ambtsgewaad enz.) was er de oorzaak van dat men besloot niet meer samen op te trekken en eigen kerkelijke wegen te gaan. In 1869 waren de problemen echter opgelost, omdat de meningsverschillen van dertig jaar eerder niet meer actueel waren. Vandaar dat in juli dat jaar de hereniging tussen beide kerken officieel bekrachtigd werd en als nieuwe naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ gebruikt werd.

Vacant (van 1871 tot 1890).

Toen ds. Van Houte met emeritaat gegaan was, volgden opnieuw wisselvallige jaren. Tot 1890 bleef de gemeente vacant. Uit de slechts zo nu en dan geschreven notulen in 1876 blijkt dat in die tijd ‘student J. Smit’ om de veertien dagen voorging in weekdiensten op de woensdag. Hij was in diezelfde tijd ook in Kamperveen actief door het verrichten van ‘hulpdiensten’. De niet op orde zijnde gemeente stuurde nog steeds zeer onregelmatig een afvaardiging naar de classis en bovendien werd in de gemeente geen huisbezoek gedaan noch avondmaal gevierd.

Behalve student Smit ging ook de heer De Ruiter uit Scherpenzeel zo nu en dan in Elburg voor. Hij was trouwens niet eens lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk, maar probeerde desondanks op ‘indringende en aanmatigende’ wijze toch als ‘echte predikant’ beschouwd te worden. Geen wonder dat de kerkenraad in 1876 overwoog de rommelige gemeente op te heffen.

Ds. E.R. Haan (1845-1898).

In 1880 ging J. Smit weer of nog steeds geregeld voor in de diensten en enkele jaren later was het oud-zendeling E.R. Haan (1845-1898) die in de diensten voorging. Dat duurde tot 1885, toen Haan als predikant naar Genderen vertrok. In 1890 emigreerde hij overigens naar Amerika, waar hij predikant werd bij de Reformed Church in Midland Park, New Jersey, waar hij al snel met zijn gemeente overging naar Christian Reformed Church.

Ds. D.J. te Grootenhuis (van 1890 tot 1895).

Ds. D.J. te Grootenhuis (1834-1910).

Toch raakte de gemeente van Elburg in 1890 op een beter spoor. Ds. D.J. te Grootenhuis (1834-1910) van Hellevoetsluis had het beroep van de gemeente van Elburg ‘met volle vrijmoedigheid’ aangenomen. En op 24 april dat jaar werd hij in het ambt bevestigd door prof. Lucas Lindeboom (1845-1933), en deed ds. Te Grootenhuis intrede met een preek naar aanleiding van 1 Corinthiërs 15 vers 10a: ‘Doch door de genade Gods ben ik, wat ik ben’. Zijn afscheid was vijf jaar later, in 1895, toen hij naar Amerika emigreerde. Over hem later meer.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info