De Geref. Kerk te Burum: de eerste in Friesland (2)

Ds. W.H. Frieling (in 1865 en 1866).

( < Naar deel 1 ) – Veel predikanten die in de loop der jaren naar Burum kwamen stonden er zo ongeveer vijf jaar, en vertrokken vervolgens naar hun volgende gemeente. Zo kwam ds. W.H. Frieling (1820-1905) van in 1865 naar Burum, ongeveer acht maanden na het vertrek van ds. Van der Werp naar Amerika.

Ds. W.H. Frieling (1820-1905).

Ds. Frieling deed op 30 mei intrede, maar nam al weer afscheid op 17 september van het jaar daarop. Juist in die tijd waren gereformeerden in Kollum bezig daar een eigen Christelijke Afgescheidene Gemeente te vormen. Kort na het vertrek van ds. Frieling ging na de kerkenraad van Burum ook de classis daarmee akkoord, en zo kon op 26 november 1866 de Gemeente te Kollum geïnstitueerd worden.

Ds. A.F. Kok (1828-1874).

Dat gebeurde onder leiding van ds. A.F. Kok (1828-1874) van Dokkum, omdat ds. Frieling inmiddels naar Amerika geëmigreerd was. Hij nam namelijk in 1866 het beroep aan als predikant bij de ‘True Dutch Reformed Church’. Later nam hij in de ‘Christian Reformed Church’ een vooraanstaande positie in.

Ds. H. van Hoogen (van 1867 tot 1873).

Nog geen half jaar na het vertrek van ds. Frieling kwam ds. H. van Hoogen (1836-1893) van Gees (Dr.) naar Burum, die op 3 februari 1867 intrede deed en er ongeveer zes jaar predikant bleef. De dominee besteedde veel aandacht aan het kerkelijk onderwijs aan de jeugd. In de eerste plaats werd het gewoonte om na de tweede zondagse kerkdienst zondagsschool te houden voor de kinderen. De catechisaties werden naar gewoonte gezamenlijk voor jongens en meisjes gehouden, maar de meisjes, ‘jonge dochters’ genoemd, hadden na verloop van tijd liever apart catechisatie; waarom is niet bekend. Maar kennelijk werd het catechisatiebezoek toen ineens een stuk minder aantrekkelijk, want de predikant klaagde dat zijn onderwijs slecht bezocht werd.

Ds. H. van Hoogen (1836-1893).

Ons land had in die tijd te maken met rampen. Naast de scheepsramp die Urker vissers trof (en waarvoor in Burum gecollecteerd werd) waren in 1866 cholera en veetyfus uitgebroken, waardoor veel mensen stierven en ook veel vee het loodje legde; ook de kleine Afgescheiden boertjes werden zwaar getroffen. De kerkenraad was het niet eens met de maatregelen die de regering ter bestrijding van de epidemie nam. Vandaar dat hij een rekest aan de koning zond ‘om andere maatregelen te treffen’. De epidemie (de derde in korte tijd) kostte in ons land aan 21.000 mensen het leven. Bij de eerste rampen deden de regeringen nauwelijks iets, maar de epidemie van 1866-1867 leidde ertoe dat de Nederlandse regering begon met de aanleg van rioleringen en waterleidingen, omdat men niet ten onrechte het vermoeden had dat de uitbraken veroorzaakt werden door vervuild drinkwater. Wat de kerkenraad dan wel wilde, is niet duidelijk, maar vermoedelijk drong hij bij de Overheid aan op verootmoediging en gebed in verband met ‘Gods straffende hand over ons afvallige land’, zoals in die tijd in veel kerken gehoord werd.

Een christelijke school.

Al langer bestonden in de kerkenraad van Burum plannen om te komen tot de stichting van een christelijke school. De gemeenteleden werden erover gehoord, van wie een aantal geldelijke bijdragen toezegde. In sommige dorpen duurde het jaren voor men in dit verband tot daden kwam, en ook in Burum gebeurde enige tijd niets, maar na verloop van tijd werden de plannen uit de ijskast gehaald, de door gemeenteleden toegezegde bedragen geïnd en zo kon op 6 september 1871 de christelijke school worden opgericht. Meteen bij de start telde zij al 74 leerlingen, afkomstig uit Burum maar ook uit omliggende dorpen als Pieterzijl, Munnekezijl, Visvliet, enz.

Schoolhoofd J. Veltkamp.

J. Veltkamp uit Nijeveen was het eerste schoolhoofd, die veertien jaar later – in 1885 – naar Amerika emigreerde, waar hij in Grand Rapids, Michigan, voorganger van een gemeente werd en ook in onderwijsland en in de ‘Christian Reformed Church’ een vooraanstaande rol speelde.

De gereformeerde school te Burum die in 1921 in gebruik genomen werd.

Het Burumer schoolgebouw uit 1871 werd in 1921 trouwens door een nieuw vervangen. Ds. J. Sybesma (1874-1931), die toen in Burum predikant was, legde daarvoor de eerste steen.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Burum’ (1869).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van Hoogen veranderde in 1869 de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Burum. Landelijk had in juni van dat jaar namelijk een kerkenfusie plaatsgevonden van de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Het laatstgenoemde kerkgenootschap was in 1838 ontstaan door afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Verschillen van inzicht over allerlei kerkelijke zaken verhinderden verder samengaan: welke kerkorde dienden de Afgescheidenen te aanvaarden? Mochten de Afgescheiden Gemeenten vrijheid van godsdienst en officiële erkenning van de overheid vragen? Moesten de predikanten gekleed gaan in het ambtsgewaad? Deze en andere zaken brachten verdeeldheid, die echter dertig jaren later kon worden bijgelegd omdat de verschillen van inzicht niet meer actueel waren. De beide synodes spraken af als nieuwe naam van de verenigde kerk ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ aan te nemen.

Toen ds. Van Hoogen, inmiddels geheel ingeburgerd in Burum en voor velen niet meer uit het kerkelijke leven weg te denken, in 1868 een beroep kreeg maar daarvoor bedankte, besloot de kerkenraad uit dankbaarheid zijn traktement met fl. 100 te verhogen. Hij kreeg nog verscheidene beroepen waarvoor hij bedankte, maar uiteindelijk aanvaardde hij de roeping van de kerk van Niezijl in 1873 en nam op 14 september dat jaar afscheid van Burum.

Ds. R. Mulder (van 1875 tot 1881).

Ds. R. Mulder (1844-1926).

Zes jaar lang bleef zijn opvolger, ds. R. Mulder (1844-1926) van Sauwerd in Burum predikant. Op 20 juni 1875 deed hij intrede. Acht vergeefse beroepen op andere predikanten waren uitgebracht voordat ds. Mulder het negende aannam.

“Ja, dat Burum! Dicht bij het Groninger Westerkwartier, maar toch een onvervalschte Friese plaats. Burum, met de herinnering van predikanten als Van Hoogen en Van der Werp, klassieke namen in de kerk der Scheiding. Daar was het als in Sauwerd: alleen in erger mate. Hier waren het niet alleen zogenaamde ’Waarheidsvrienden’, maar hier waren het Friesche Waarheidsvrienden (…)” [Deze ‘Vrienden der Waarheid’ waren confessioneel-hervormde leden van de gelijknamige Evangelisatievereniging, die zich ten doel gesteld had ‘in alle steden en dorpen waar het zuivere Woord Gods niet gehoord wordt’, evangelisten te plaatsen. Later gingen de meeste leden van de ‘Vrienden der Waarheid’ met de Doleantie van dr. Kuyper mee].

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

“Fel waren velen [van ‘de Vrienden der Waarheid’] hier gekant tegen het standpunt der Christelijke Gereformeerden, met hun begrip van de vrije kerk, hun prediking van de rechtvaardigmaking en heiligmaking beide. Ook hier was Mulder in zijn volle kracht. Misschien meer nog dan in Sauwerd waren dít zijn beide hoofdwaarheden: de bekeering is Gods werk, maar de mensch is verantwoordelijk. Als de mensch behouden wordt, is dit Gods werk, is dit Gods werk geheel en alleen; maar als de mensch verloren gaat, is het zijn eigen schuld”.

“Wat sloeg die prediking in! Ook uit de Hervormde Kerk, al moest die kerk het vaak in de prediking ontgelden, kwamen er velen onder de prediking van ds. Mulder, vooral in de zoogenaamde lijdensweken, als het Borgtochtelijk lijden van den Christus Gods werd verklaard, was de weg van Pieterzijl naar Burum als bezaaid met menschen; en met dankbare teugen werd door heilbegeerigen en vermoeiden gedronken uit de bron van het levend water. Als eindelijk het beroep van Haarlem kwam, kon men den leeraar ook niet loslaten als het tot loslaten moest komen, en zelfs in het middernachtelijk uur vereenigde zich een groote schare in de Burumsche pastorie, om bij monde van ouderling Radema den Troon der Genade om onderwerping en berusting aan te roepen”.

De gereformeerde kerk te Burum (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Maar (nu even niet te snel!): in die zes jaar gebeurde er in de Burumer kerk natuurlijk wel het een en ander. Intussen was namelijk het ledental van de gemeente zo toegenomen, dat de kerk aan de Herestraat onvoldoende ruimte bood om de kerkgangers op te vangen. Vandaar dat de kerk in 1879 ‘verhoogt en verwijdt’ moest worden. Niet alleen het ledental van de kerk groeide; de omvang van de kerkenraad hield daarmee gelijke tred: er waren intussen vier ouderlingen en evenveel diakenen. Op 24 april 1881 nam de predikant afscheid van zijn kerkenraad en gemeente.

Ds. L.R. Hummelen (van 1881 tot 1890).

De kerk van Burum bleef niet lang vacant. Nog geen half jaar later deed de opvolger van ds. Mulder al intrede. Het beroepingswerk verliep vlot, zodat ds. L.R. Hummelen (1848-1931) van Scheemda al op 24 juli 1881 intrede deed en bijna negen jaar aan de kerk verbonden bleef.

Ds. L.R. Hummelen (1848-1931).

Tijdens zijn ambtsperiode was een belangrijke gebeurtenis dat op 13 november 1885 de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Munnekezijl onder zijn leiding geïnstitueerd werd. De gereformeerden in het dorp hadden niet lang op vervulling van hun wensen behoeven te wachten. Hadden ze in juli dat jaar de kerkenraad gevraagd een zelfstandige gemeente te mogen stichten, al enkele maanden later werd hun streven beloond. Wel had de kerkenraad hun aangeraden vooral de financiële kant van de zelfstandigheid goed onder ogen te zien, maar toen ook de classis akkoord ging, kon de instituering van de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Munnekezijl’ onder leiding van ds. Hummelen op 13 november 1885 plaatsvinden. Het eenvoudige kerkje dat daar al eerder gebouwd was, werd door de kerkenraad van Burum aan de jonge kerk geschonken. De pastorie werd eveneens eigendom van de kerk van Munnekezijl.

Kerk en pastorie in Burum.

De gereformeerde kerk van opzij (foto: Reliwiki, Hollestelle, Ens).

Ook aan het eigen kerkgebouw in Burum moest de nodige aandacht besteed worden. De jongens van de J(ongelings) V(ereeniging) vroegen de kerkenraad eind 1885 toestemming om geld in te zamelen voor de aankoop van een heus kerkorgel, zodat de kerkzang in het vervolg op waardiger wijze kon worden begeleid. Nog geen vier jaar later wilde de kerkenraad bovendien een nieuwe pastorie bouwen: het predikantsgezin bleek te groot voor de beperkte ruimte in de oude pastorie. Ds. Hummelen had de zaak in de kerkenraad aangekaart. Hij wilde echter dat een besluit met algemene stemmen genomen zou kunnen worden; als dat niet mogelijk was zou hij de zaak liever laten rusten. Ook de gemeenteleden bleken vóór de plannen te zijn en door een tweetal vrijwilligers werden meer gelden bijeengebracht dan nodig was. Ongetwijfeld tot teleurstelling van de predikant (en van de andere leden van de raad) bleek echter uiteindelijk een van de kerkenraadsleden zeer tegen de plannen gekant te zijn. ‘Daardoor werden de verhoudingen dusdanig vertroebeld, dat het plan niet werd uitgevoerd’. Ds. Hummelen nam op 8 juni 1890 afscheid en vertrok naar de kerk van het Groningse ’t Zandt.

Ds. H. Siertsema (van 1890 tot 1895).

Ds. H. Siertsema (1852-1933).

Het beroepen van ds. H. Siertsema (1852-1933) van Hijken, de opvolger van ds. Hummelen, verliep vlot. Ondertussen was de pastorie ‘opgeknapt’, een nieuwe werd nog niet gebouwd. Wel werd begin 1892 in het naburige (aan de zorg van Burum toevertrouwde) Pieterzijl een catechisatielokaal gebouwd. De gereformeerden in dat dorp  hadden de kerkenraad gevraagd de catechisaties daar te mogen laten houden. Dat scheelde een hoop heen en weer geloop, ook ‘bij donkere maan’.

Wat er na verloop van tijd nog van het lokaaltje te Pieterzijl over was (foto: Reliwiki).

De lokaalbouw gebeurde ondanks het feit dat de financiële positie van Burums kerk niet rooskleurig was. De collecten voor de armen leverden te weinig op, ook die in de tot de kerk van Burum behorende dorpen Pieterzijl, Visvliet en Warfstermolen. Verder moest het kerkgebouw nodig een likje verf hebben. Dat laatste werd ondanks alles uitgevoerd.

‘De Gereformeerde Kerk te Burum’ (1892).

De naam van de kerk veranderde datzelfde jaar (per 17 juni 1892) opnieuw. Weer had namelijk een landelijke kerkenfusie plaats. Ditmaal tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, die in 1886 en daarna ontstaan waren uit de kerkelijke beweging die de Doleantie genoemd wordt. Verontruste hervormden waren tot de conclusie gekomen dat verbreking van de knellende en ‘top-down’ bestuurlijke band met de hervormde kerk ‘plichtmatig’ was en hadden daarover onder andere in januari 1887 in Amsterdam (tijdens het Gereformeerd Kerkelijk Congres) uitvoerig vergaderd. Het jaar daarvoor waren de eerste ‘Dolerende Kerken’ ontstaan, waarvan die te Amsterdam – onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) – de bekendste, maar niet de eerste was. De beide synoden besloten als nieuwe naam van het verenigde kerkgenootschap ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ aan te nemen.

In januari 1887 werd in Amsterdam het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ gehouden, waar 1.500 verontruste hervormden besloten tot ‘reformatie van de hervormde kerk’.

Ds. Siertsema nam op 21 april 1895 afscheid van de kerk van Burum en vertrok naar die van Drachten. Bij zijn overlijden en begrafenis in 1933 getuigden afgevaardigden uit Burum over hem: “Ds. Siertsema was in Burum o zoo bemind en is dit nog. Het was in oktober 1890 dat hij den herdersstaf opnam in de Burumer gemeente met de woorden: ‘Want ik ben uw dienaar om Christus’ wil’. Hij heeft getoond, dat hij dit meende, want hij zocht niet ijdele eer, nee, steeds heeft hij gezocht de eer van zijn Zender. In de kerk van Burum wordt nog veel over zijn arbeid gesproken. Zijn predicaties waren steeds zoo, dat men ze meedroeg naar huis”.

Ds. B. Roorda (van 1896 tot 1900).

Het beroepingswerk verliep niet al te vlot: pas het zesde uitgebrachte beroep, dat op ds. B. Roorda (1863-1940) van Strijen, had succes. De predikant deed op 16 augustus 1896 intrede. De kerk betaalde vijfenzeventig gulden voor de verhuizing van zijn huisraad naar Burum.

Ds. B. Roorda (1863-1940).

Hij en zijn kerkenraad kregen wel steeds meer moeite met de vraag wanneer doopleden hun kinderen ten doop mochten houden. Men raadpleegde verscheidene kerkelijke hoogleraren die hun adviseerden de doop van een kind van doopleden alleen toe te staan wanneer er ‘een ernstig voornemen is om in de wegen der zaligheid onderwezen te worden en te komen tot het doen van belijdenis. Hun dagelijkse levenswandel moet daarmee in overeenstemming zijn’.

Ook aan het kerkgebouw werd nu aandacht besteed. Nog steeds was de wens van de jongens van de JV, die al eerder om een heus orgel gevraagd hadden, niet gerealiseerd. Die wens bleef aan de vergadertafel van de JV actueel. Uiteindelijk zwichtte de kerkenraad en schafte hij een orgel aan dat voor fl. 1.900 werd gekocht. Schoolhoofd Jonkhof werd de organist, niet voor niets bijgestaan door orgeltrapper H. van der Wal. Zonder de orgeltrapper begon de organist niets, want Van der Wal moest zorgen dat er door middel van een tweetal voettreden lucht in de pijpen ‘getrapt’ werd. De predikant nam op 23 september 1900 afscheid, terwijl de kerkenraad al met het beroepingswerk begonnen was.

De gereformeerde kerk te Burum.

Ds. A.H. Nieboer (van 1900 tot 1905).

In oktober 1900 werd ds. A.H. Nieboer (1869-1928) van Sleeuwijk beroepen. En het was meteen raak. In december nam hij het beroep aan en deed op de 16de van die maand intrede in Burum. Opnieuw speelde tijdens zijn predikantschap de vraag op, of doopleden hun kinderen konden laten dopen. De kerkenraad deelde de gemeente in 1904 namelijk mee dat men daarover vaak ‘met een bezwaard hart’ vergaderde. Want hoewel men zulke gemeenteleden natuurlijk graag ter wille wilde zijn, ging het uiteindelijk tóch ‘om de beginselvraag, of aan iemand, die door voortdurende nalatigheid van belijdenis te doen, [en daarmee] nalaat de Verbondseis in te willigen, het kerkelijk recht mag toegekend van toegang tot de Heilige Doop’. Ook in vroeger tijden werd zo’n verzoek ‘door onze godzalige voorvaderen’ niet ingewilligd. De gemeenteleden werd dus gevraagd eerst belijdenis te doen en daarna hun kind te laten dopen.

Ds. A.H. Nieboer (1869-1928).

Datzelfde jaar schreef de vroegere predikant, ds. Hummelen, dat hij graag de destijds aan de diaconie geleende fl. 800 terug wilde hebben. De kerkenraad nam daar ‘goede nota van’, en dat zal wel gelukt zijn, want kort daarop werd namelijk besloten de trappen van het ‘platform’ in de kerk (van waarachter de predikant de dienst leidde) te stofferen en de franje aan de lezenaar op het platform groen te verven, net als de kleur van de lopers op de platformtrappen. Er zal dus geld genoeg geweest zijn om de predikant zijn geleende som geld terug te betalen.

Nog nét voor het vertrek van ds. Nieboer werd eindelijk het besluit genomen een nieuwe pastorie en een kerkenraadskamer te bouwen. De plannen werden na zijn vertrek naar Lollum gerealiseerd: de oude pastorie en consistorie werden afgebroken en aan aannemer Lieuwe Boonstra uit Westergeest – de laagste inschrijver voor de klus – werd opdracht gegeven voor fl. 4.097 de beoogde bouwplannen te realiseren. Het schilderwerk door J. Bouma en G. de Groot kostte de kerk fl. 267. Ds. Nieboer had ondertussen wegens vertrek naar de kerk van Lollum op 8 oktober 1905 afscheid van Burum genomen.

Ds. Joh. Jansen (van 1905 tot 1915).

Na vier vergeefse beroepen op andere predikanten te hebben uitgebracht nam ds. Joh. Jansen (1873-1956) van Nieuw-Buinen het beroep aan en deed op 9 december 1906 intrede in Burum. Hij bleef ongeveer tien jaar lang predikant in het dorp. Het traktement van de predikant bedroeg in 1907 fl. 1.200.

Ds. Joh. Jansen (1873-1956).

De kerkelijke inkomsten waren langzamerhand gestegen en dat zal ruimte gegeven hebben om het kerkgebouw in 1909 weer even onder handen te nemen. De banken werden verwijderd en opnieuw geplaatst, maar nu ‘naar achteren in hoogte oplopend’, waardoor ook de vloer van het kerkportaal verhoogd moest worden. Verder werd centrale verwarming aangelegd en werden het exterieur en de binnenkant van de kerk voorzien van een fris verfje. Bovendien werden nieuwe gordijnen en elektrische verlichting in de kerk aangebracht.

Pieterzijl.

Ondertussen vroegen de gemeenteleden in het dorp Pieterzijl de kerkenraad om ‘bij slecht weer’ in het eigen dorp op zondag een leesdienst te mogen houden, tenminste als dan ook in Burum geen predikant voorging, maar een ouderling een preek las. In Pieterzijl stond immers al een lokaaltje! Daarvoor gaf de kerkenraad echter geen toestemming, niet alleen omdat men vreesde dat op die manier Pieterzijl langzaam van Burums kerk zou vervreemden, maar wie zou uitmaken wanneer het ‘slecht weer’ was?! Of achter de vraag van Pieterzijl de bedoeling schuilging in dat dorp op termijn een eigen Gereformeerde Kerk te stichten lijkt niet waarschijnlijk.

Het voormalige gereformeerde kerkje in Pieterzijl, dat in 1963 in gebruik genomen werd.

Want pas op 22 september 1963 werd in Pieterzijl een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. In 1963 werd daartoe een inmiddels gesloten kleuterschool verbouwd tot kerk. Dit kerkje werd in 2010 buiten gebruik gesteld en verbouwd tot woning.

Ds. Jansen vertrok trouwens in 1915 naar de kerk van Ten Boer en nam op 19 september afscheid.

Ds. F.H. van Loon (van 1916 tot 1919).

Ds. F.H. van Loon (1884-1939).

In oktober 1915 werd ds. F.H. van Loon (1884-1939) van Ter Apel beroepen. Hij bedankte er echter voor, zodat de kerkenraad de maand daarop ds. R. Haitsma (1885-1957) van Hindeloopen en Stavoren beriep. Deze bedankte ook. De kerkenraad was ds. Van Loon echter nog niet vergeten en bracht in februari 1916 een tweede beroep op hem uit. Dit nam hij aan en deed op 14 mei dat jaar intrede in Burum. Ook tijdens zijn predikantschap groeide de kerk en nam het aantal kerkgangers toe, zodat men al sprak over het plaatsen van extra banken in de kerk. Uiteindelijk beperkte de uitbreiding zich tot ongeveer 25 klapstoelen, maar toch.

Ook Pieterzijl kwam aan de kerkenraadstafel weer ter sprake. Een van de ouderlingen pleitte in mei dat jaar met kracht voor het zelfstandig worden van de gereformeerden in Pieterzijl. Als je het buurtschap De Leegte er bij telde woonden daar volgens hem zo’n zeventig gereformeerde gezinnen. Dat moest toch genoeg zijn om zelfstandig kerkelijk leven te kunnen beginnen. De kerkenraad piekerde er echter niet over. In Pieterzijl zou men tot 1963 moeten wachten…

En wat het ‘doopledenstelsel’ betreft: “In Burum, waar het doopledenstelsel nog nawerkte, kwamen vele ouderen tot belijdenis des geloofs”.

Ds. Van Loon nam op 14 september 1919 afscheid van Burum en vertrok naar de kerk van Bergum.

Ds. J. Sybesma (van 1920 tot 1924).

Ds. J. Sybesma (1874-1931).

Slechts twee vergeefse beroepen op andere predikanten waren nodig alvorens ds. J. Sybesma (1874-1931) van Koudekerk aan den Rijn naar Burum kwam. Hij deed op 7 maart 1920 intrede en bleef ongeveer vier jaar als predikant aan de kerk van Burum verbonden. Het jaartraktement was inmiddels opgekrikt naar fl. 3.000.

Tijdens zijn predikantschap kreeg Pieterzijl uiteindelijk toch toestemming om in het eigen dorp een leesdienst te houden, tenminste als ook in Burum een preek gelezen werd. Men had al een eigen lokaal van de kerk cadeau gekregen waar deze diensten gehouden konden worden.

Slechts vier jaar was ds. Sybesma een de kerk van Burum verbonden; hij nam op 29 juni 1924 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Dedemsvaart.

Naar deel 3 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info