De Gereformeerde Kerk te Heerenveen (1)

Inleiding.

Eigenlijk ligt het begin van de geschiedenis van de Afgescheiden Gemeente van Heerenveen ook min of meer in het ten noordoosten van ‘It Fean’ gelegen dorp Tjalleberd.

Kaart: Google.

Over de ‘Tjalleberder beroeringen’ verhaalden we op deze website al eerder in de vorm van een uitvoerig verhaal van de hand van degene die het ‘rumoer te Tjalleberd’ meemaakte, ds. S. van Velzen (1809-1896).

Wel moet er meteen bij gezegd worden dat de gemeente van Tjalleberd officieel nog bestond maar kwijnend was, toen in Heerenveen al een eigen gemeente was opgericht. Maar toen ‘Tjalleberd’ werd opgeheven, gingen de meeste gemeenteleden naar Heerenveen.

In Tjalleberd.

De eerst bekende samenkomst van Afgescheidenen in Tjalleberd vond plaats op 25 september 1836. Die dag werd later bekend als de ‘Tjalleberder vervolgingsdag’. De nieuwe grondwet beloofde vrijheid van godsdienst en vrije uitoefening van de godsdienst voor alle bestaande gezindten. Omdat de Christelijke Afgescheidene Kerk door de overheid als een nieuw kerkgenootschap werd beschouwd, werd op veel plaatsen getracht de Afgescheiden samenkomsten te beletten.

Om dat doel te bereiken werd Artikel 249 van het toen geldende Wetboek van Strafrecht op de Afgescheidenen toegepast. Het wetsartikel verbood zonder toestemming van de Overheid vergaderingen van meer dan twintig personen te beleggen. Het leverde vele Afgescheidenen jaren lang boetes, gevangenisstraffen, vervolgingen en mishandelingen op.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Hoe dan ook, op zondagochtend 25 september 1836 vulden meer dan vijfhonderd personen uit de wijde omgeving de lage, maar ruime schuur van scheepstimmerman Abel in Tjalleberd. Een boerenwagen diende als spreekplaats, waarop ds. S. van Velzen plaatsnam, die die dag als voorganger optrad. Hij sprak de zegen uit, liet een psalmvers zingen en ging daarna voor in gebed. Tijdens het gebed klonk een militaire roffelslag. Een compagnie soldaten naderde, omstuwd door de op relletjes beluste en de Afgescheidenen vijandig gezinde lokale bevolking.

Direct na het uitspreken van het gebed verschenen in de deuropening de Grietman (burgemeester) van de gemeente Aengwirden, W.A. Bouricius van Idema, samen met de officier van de militairen. Deze gaf de verzamelde menigte bevel uiteen te gaan, maar hieraan werd niet voldaan. Direct daarop volgde een toneel, dat zich moeilijk laat beschrijven. De militairen stormden de schuur binnen en met de bajonetten werden de aanwezigen eruit gejaagd. Velen werden gewond. Men struikelde over elkaar en vluchtte door de luiken naar buiten. In korte tijd was dit werk verricht. Ds. Van Velzen stond nog op zijn spreekgestoelte en een oude, kreupele man lag gewond kermend in het middenpad.

Wat de bedoeling was en hoe het ging.

Het was de bedoeling van de aanwezigen geweest om te luisteren naar de preek van ds. Van Velzen en om samen het Heilig Avondmaal te vieren. Verder zou ds. Van Velzen ook de doop bedienen, een diaken in het ambt bevestigen en een huwelijk kerkelijk inzegenen. Van de beide eerste handelingen kwam door de gebeurtenissen niets terecht. Maar enkele uren later waagden de overgebleven leden der gemeente weer samen te komen, maar nu in een andere woning. Daar doopte de predikant enkele kinderen. Dat moest snel gebeuren, want al snel kwamen de militairen weer opzetten. De gemeenteleden konden zich tijdig uit de voeten maken. Een poos later kwam men in een andere woning opnieuw bij elkaar, en daar bevestigde ds. Van Velzen de diaken. Weer kwamen de soldaten. In een vierde woning is daarna tenslotte het huwelijk ingezegend. Een kerkdienst in etappes.

De hervormde kerk te Tjalleberd.

Een complot…

Intussen beraamden de militairen samen met de burgers – die de legerafdeling trouw volgden op haar vervolgingspad – een complot om ds. Van Velzen om het leven te brengen. De Grietman raadde de predikant daarom aan te vertrekken, maar deze weigerde daaraan gevolg te geven. Het spreekt in zijn voordeel dat de Grietman toen uit bezorgdheid een militaire wacht voor het huis liet plaatsen om nachtelijke mishandelingen te voorkomen. De nacht verliep rustig. De volgende morgen werd ds. Van Velzen onder militaire begeleiding in een tentwagentje naar Heerenveen gebracht. In de Schans probeerde een soldaat hem met een bajonet in de rug te steken; ds. Van Velzen voelde wel een stoot, maar werd niet gewond.

Het ontstaan van de gemeente te Tjalleberd (1839).

Ds. Van Velzen was sinds 1836 officieel de eerste predikant van de Friese Afgescheiden gemeenten, sinds haar ontstaan in 1839 ook van die te Tjalleberd, zij het ook toen in combinatie met de andere Afgescheiden Gemeenten in de provincie Friesland; en dat werden er hoe langer hoe meer. Er waren in de begintijd van de Afscheiding nog nauwelijks predikanten om de gemeenten te dienen en ook Afgescheiden kerkgebouwen waren schaars, ook in ‘Vriesland’. Daarom kwam men vaak bijeen in bijvoorbeeld particuliere woningen en boerenschuren.

Weliswaar diende ds. Van Velzen de gemeente van Tjalleberd sinds haar ontstaan in 1839, al kwam hij – zoals we zagen – ook voor die tijd in het dorp om er te preken. De gemeente van Tjalleberd ontstond door de Afgescheiden Gemeente te Wolvega in vieren te splitsen, waardoor vier nieuwe gemeenten ontstonden en die van Wolvega opgeheven werd. De dorpen Langezwaag, Gorredijk, Knijpe en Oldeboorn ressorteerden sindsdien onder de Afgescheiden Gemeente van Tjalleberd.

Na het vertrek van ds. Van Velzen naar Amsterdam – in 1839 – werd ds. R.W. Duin (1797-1843) als zijn opvolger benoemd. Hij diende, vanuit zijn standplaats Leeuwarden, in 1839 en 1840 de gemeente van Tjalleberd in combinatie met de andere gemeenten in de provincie. Op 22 januari 1839 was hij als tweede Friese predikant door ds. Van Velzen in het ambt bevestigd. De beide voorgangers kwamen echter al na korte tijd met elkaar in aanvaring, omdat ds. Duin zeer eigenmachtig optrad. Uiteindelijk werd hij in 1840 geschorst. Ook oefenaar T.H. Uitterdijk (1806-1874) te Drogeham – vanaf 1842 predikant te Joure – kwam geregeld naar Tjalleberd om te dopen of het avondmaal te bedienen.

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874).

Erkenning (1843).

Het verloop van de eerst bekende grote samenkomst van de Afgescheidenen in Tjalleberd (in 1836) ontmoedigde de gemeenteleden allerminst. Aanvankelijk vergaderden ze in de woningen van A. Prins en de Wed. Koning. Maar al snel vroeg de kerkenraad erkenning bij de overheid aan. Vierendertig personen hadden het verzoekschrift aan de koning getekend: als ouderlingen tekenden Johannes Reins Ruiter uit Tjalleberd en Hendrik Willems Dam uit Terband en als diaken Pieter Arends Lok. Bij Koninklijk Besluit van 22 mei 1843 werd de gemeente van Tjalleberd door de overheid erkend.

Een eigen kerkje (1842).

Ondertussen hadden de drie kerkenraadsleden in juli 1842 een woning aan de weg naar Gorredijk gekocht met de bedoeling er een kerkje van te maken. De verbouwing werd uitgevoerd door timmerman Fedde Wypkes van Ylzinga en zijn twee doofstomme zoons.

Om problemen te voorkomen hadden de kerkenraadsleden met niemand gesproken over het voornemen er een kerk van te maken, bang als ze waren dat er opstootjes zouden ontstaan. Toen de dorpsbewoners het merkten was het te laat, want toen werden er al diensten gehouden en was bovendien erkenning van de overheid verkregen.

Ondertussen ging het met de gemeente goed. Als ds. Uitterdijk van Joure preekte zat de kerk zat ‘zo vol met volk dat wij ze niet konden bergen’; de verhoudingen waren goed.

Een eigen predikant (1843).

Ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) in ambtskledij.

In 1843 kreeg de gemeente haar eigen predikant, in de persoon van ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) uit Beilen, die de gemeente overigens ook maar kort diende, namelijk in 1843 en 1844. In Beilen had hij een jeneverstrokerij gehad, overgenomen van zijn broer, die daarvóór burgemeester geweest was. Ds. Scheuning ten Have lied tijdens zijn reis van Beilen naar Tjalleberd psalm 138 vers 1 over de vlakten klinken.

Aanvankelijk zette het kerkelijk leven zich in goede harmonie voort. Ouderling H.W. Dam schreef destijds: ‘Wat onze leeraar aanbetreft, daar zijn wij regt met verenigt en de gemeente over het geheel. Hij heeft zoo wat 150 leerlingen [catechisanten] en heeft het beroep van Joure gehad, maar bedankt’.

Maar in februari 1844 ging het mis. Diaken Lok en dominee Scheuning ten Have kregen problemen met elkaar. De oorzaak was de ‘verkeering’ van dominees zoon Jan met dochter Hendrikje van diaken Lok. Daaruit zou onbedoeld een huwelijk moeten voortkomen. Diaken Lok sprak ds. Scheuning ten Have er op aan, en verweet hem in wel erg scherpe bewoordingen dat hij zijn zoon beter in de hand had moeten houden. De predikant kon daarop geen weerwoord geven. Het gevolg was dat de diaken niet meer in de kerk kwam en de problemen zich in de gemeente voortzetten en er partijschappen ontstonden. Weliswaar wist de classis uiteindelijk te bewerkstelligen dat predikant en diaken elkaar ‘de broederhand’ reikten, maar dit bleek al snel slechts schone schijn.

Ondertussen verliep de gemeente. Lok maakte de predikant na verloop van tijd opnieuw verwijten, met als gevolg dat de predikant alsnog het van de kerk van Joure ontvangen beroep aannam. Weliswaar herriep de diaken zijn scherpe woorden later, maar op 7 juni 1844 preekte ds. Scheuning ten Have afscheid in het kerkje van Tjalleberd met een preek naar aanleiding van Jeremia 17 vers 16 (“Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U betaamde; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw aangezicht geweest“). ’s Dinsdags vertrok hij naar Joure.

Ds. K.J. van Goor (van 1845 tot 1847).

Ds. K.J. van Goor (1816-1882).

In juli 1845 kwam zijn opvolger, ds. K.J. van Goor (1816-1882) van Ferwerd, als predikant naar Tjalleberd. Maar ook hij was slechts anderhalf jaar aan de gemeente verbonden. Toch keerde door zijn komst de vrede in de gemeente terug. Wel heerste in die tijd de aardappelziekte waardoor complete oogsten verdorden. De predikant tekende als preses van de Friese Provinciale Vergadering van de Afgescheiden Gemeenten een verzoekschrift aan de koning, om ‘aan alle inwoonderen van het land’ te verzoeken een dankdag te houden voor al het goede dat God schonk, ondanks ‘de gerigten Gods’ die over het volk woedden.

Een tweede verzoek, dat tijdens diezelfde vergadering door preses Van Goor getekend werd, was de vraag aan de Grietman van de gemeente Aengwirden om een dam op te werpen tegen de zondagsontheiliging. In Tjalleberd bijvoorbeeld was op zondag slechts één winkel dicht; verder waren alle andere ‘uitstallingen’ en herbergen open. Daardoor ontstond ‘gedurig rumoer bij de kerk’. De Grietman deed er niets aan en liet het daarbij. In januari 1847 nam ds. Van Goor afscheid van Tjalleberd. Hij vertrok naar de kerk van Smilde.

Ds. K.J. Pieters (van 1849 tot 1851).

Ds. K.J. Pieters (1821-1879).

Na een korte vacante periode kwam in september 1849 K.J. Pieters (1821-1879) als oefenaar naar Tjalleberd. Hij studeerde op dat moment nog voor dominee. Dat studeren deed hij kennelijk heel grondig, want van hem werd verteld dat hij de hele Bijbel uit zijn hoofd kende. Maar ondertussen kwijnde de gemeente al weg. De belangrijkste reden dat zowel de kerk als het dorp Tjalleberd in kwijnende toestand geraakten was dat in de achttiende en negentiende eeuw het veen bij Tjalleberd en de andere dorpen aan weerszijden van de oude Aengwirderweg afgegraven werd. Halverwege de 19de eeuw was de turfwinning in die streek echter voltooid. Weliswaar had het ontginnen van de veengronden gedurende een behoorlijke tijd voor veel werk gezorgd, maar evenzeer voor weinig welvaart. “De verveningen lieten een waterig onland achter” en de arbeiders – ook veel gemeenteleden – trokken mét hun spitwerk verderweg. De kerkelijke gemeente kon geen betalingen meer doen. Ze was blut. Uiteindelijk besloot de classis in 1851 ‘de zeer zwakke gemeente van Tjalleberd’ op te heffen.

Oefenaar Pieters was ondertussen op Artikel 8 DKO (op grond van ‘singuliere gaven’) predikant geworden, ging naar gewoonte toen trouwen en vestigde zich in het nabijgelegen dorp Terband, ook in de buurt van Heerenveen. De Tjalleberder gemeenteleden die in (de buurt van) Heerenveen woonachtig waren, betaalden hem voor zijn diensten. Maar in november 1851 vertrok ds. Pieters als predikant naar de gemeente te Franeker.

De gemeente ‘verplaatst’ naar Heerenveen.

Ds. J. Beijer (1822-1876).

Meteen daarna werd op 2 november 1851 in Heerenveen een eigen Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. De nieuwe gemeente had ondertussen ook al een predikant beroepen, namelijk ds. J. Beijer (1822-1876) van Dokkum, die het beroep van de gemeente had aanvaard en in maart 1852 als predikant van Heerenveen in het ambt bevestigd werd. De classis verzocht hem ervoor te zorgen dat de kwijnende Tjalleberder gemeente zou worden ‘overgebracht’ naar Heerenveen om in het vervolg daartoe te behoren. Daarvoor zette de predikant zich toen in.

Niet iedereen was het overigens met die gang van zaken eens. Sommigen bleven in Tjalleberd zonder officieel tot de Afgescheiden kerk te behoren, al gingen de meeste gemeenteleden mee naar de nieuwe gemeente van Heerenveen. Zo kwam er een eind aan de gemeente van Tjalleberd en begon in Heerenveen nieuw gemeenteleven.

Omdat de gemeente van Tjalleberd naar Heerenveen ‘verplaatst’ was werd in 1853 het kerkje door vader en zoons Van Ylzinga afgebroken, dezelfde vaklui die het ongeveer tien jaar eerder van woonhuis tot kerkje hadden omgebouwd. Het was de bedoeling het kerkje in Heerenveen weer op te bouwen – dat gebeurde wel vaker – maar dat ging in dit geval niet door.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info