Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Sleeuwijk-Woudrichem (2)

Een eigen kerk (1842).

( < Naar deel 1 ) – Eindelijk was de rust weergekeerd. De kerkenraad hakte de knoop door en maakte plannen voor de bouw van een eigen kerk aan de Notenlaan 3, vlakbij het Kerkeinde.

De oude gereformeerde kerk nabij de hoek van de Notenlaan en het Kerkeinde, die in 1842 in gebruik genomen en in 1927/1928 vergroot werd.

Ouderling Van Arkel schonk een stuk grond aan de kerkelijke gemeente en R. van Drunen en H. van Arkel kregen opdracht bouwmateriaal ‘te verzamelen en het zoo te besturen om tot een gewenscht einde te geraken.’ De kerkenraad ondervond daarbij zoveel medewerking van gemeenteleden en van anderen, ‘dat het alle gedachten te boven ging’. Zelfs werd in totaal fl. 1.000 geschonken door mensen die níet tot de gemeente behoorden! De bouw van de kerk heeft drie en een halve maand geduurd: van begin maart tot half juli 1842. Op zondag 19 juni 1842 werd de kerk in gebruik genomen onder leiding van ds. Gezelle Meerburg. Ook de volgende diensten werden zo nu en dan door ds. Gezelle Meerburg of een andere classispredikant geleid; voor het overige las een ouderling een preek van ‘Godzalige Leeraren’ uit lang vervlogen tijden.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855).

Verdeeldheid over de kerkorde (1846-1860).

En toen ontstond er weer onenigheid, nu op classicaal niveau. In de classis wilde men namelijk af van de aloude Dordtse Kerkorde van 1619. En het duurde niet lang of de zgn. ‘Noord-Brabantse kerkorde’ kwam, gedrukt en wel, op de kerkenraadstafels ter sprake. De kerkenraad van Sleeuwijk vond de gang van zaken onjuist. Men vond dat door het afschaffen van de eerbiedwaardige Dordtse Kerkorde ‘het spoor der vaderen’ verlaten werd. Hij besloot zich af te scheiden van de Noord-Brabantse kerken en zocht en verkreeg toenadering tot het verband van de kerken in Zuid-Holland, die de Dordtse Kerkorde ook hadden aangenomen. Daarvan maakte de gemeente van Sleeuwijk vanaf 2 juni 1846 tot midden 1860 deel uit. Zodra de classis Noord-Brabant weer zou zijn teruggekeerd ‘in het voetspoor der Vaderen’ zou Sleeuwijk zich weer bij die classis aansluiten. Dit alles zorgde helaas voor verwijdering met ds. Gezelle Meerburg, die op 24 augustus 1845 voor het laatst in het kerkje te Sleeuwijk preekte…

Een eigen dominee (1851).

Ds. H.R. Koopman (1824-1884).

In de gemeente ontstond het verlangen een eigen predikant te beroepen. Niet in het minst ‘om de Waarheid vroeg te planten in de jeugdige harten’ door catechetisch onderwijs. De daartoe gehouden gemeentevergadering – waar alle leden aanwezig waren – werd geopend met het zingen van psalm 133 vers 1, en na het openingsgebed stelde ouderling Van Arkel voor ds. H.R. Koopman (1824-1884) van Noordeloos te beroepen. Dat werd met algemene stemmen goedgevonden. De vergadering werd toen besloten met het derde vers van psalm 133.

Ds. J.F. Zeebuijth (1795-1879) van Leerdam was in die tijd consulent van de gemeente van Sleeuwijk. Deze maakte samen met de kerkenraad ten huize van ouderling Van Arkel de beroepsbrief gereed. Diaken Arie Kouw bezorgde de brief bij ds. Koopman. De predikant nam het beroep aan en deed op 26 oktober 1851 intrede, na door ds. Zeebuijth in het ambt bevestigd te zijn. Het traktement bedroeg in die tijd fl. 500 per jaar.

Ds. Koopman was in 1853 de eerste bewoner van de nieuw gebouwde pastorie.

Anderhalf jaar later was de pastorie gereed, zodat de predikant daar zijn intrek kon nemen. Het huis stond ‘aan den Dijk’, voorbij de kerk in de richting van Werkendam. De predikant en zijn kerkenraad brachten orde en regelmaat in het kerkelijk leven. Meteen werd een notulenboek in gebruik genomen (het eerste!) en als inleiding werd daarin uitvoerig stilgestaan bij de voorgeschiedenis van de kerk, zoals we in deel 1 van dit verhaal al vertelden. Verder werden het huisbezoek, de catechisatie en het rooster van aftreden van de kerkenraadsleden opgesteld, en werd een kollektenboek aangelegd.

‘Terug naar Brabant’ (1860).

Het interieur van de kerk die in 1842 in gebruik genomen werd.

De kerken in de classis Noord-Brabant veranderden na verloop van tijd van gedachten over de vraag welke kerkorde men zou aannemen. In 1858 verklaarde de classis namelijk ‘ondubbelzinnig’ de aloude Dordtse Kerkorde weer aan te nemen. Dat gebeurde echter kennelijk niet met algemene stemmen, want het bleek dat in de classis Noord-Brabant nog steeds gemeenten waren die zich niet tot de Dordtse Kerkorde bekeerd hadden. Daarom wilde de kerkenraad van Sleeuwijk vooralsnog niet terugkeren tot de classis Noord-Brabant. Pas nadat men bij alle classiskerken over deze zaak een onderzoek had ingesteld bleek, dat alle Noord-Brabantse classiskerken naar de Dordtse Kerkorde terugkeerden. Op 4 april 1860 sloot de kerk van Sleeuwijk zich weer officieel aan bij de classis Noord-Brabant.

Ds. P. Kapteyn (van 1861 tot 1868).

Nog geen maand eerder (op 11 maart) had ds. Koopman afscheid genomen (hij vertrok naar de kerk van Pernis en emigreerde vanuit zijn daaropvolgende gemeente, Gameren, naar Amerika; daar werd hij in 1865 predikant bij de ‘Reformed Church’). De kerkenraad liet er geen gras over groeien en beriep ds. P. Kapteyn (1823-1903) van Putten. Deze nam het beroep aan en deed op 24 februari 1861 intrede. De predikant liep in het aloude ambtsgewaad – teken van orthodoxie! – zijn gemeente door: steek, kniebroek met lange kousen, geklede mantel met bef en sandalen met gespen. Ook tijdens zíjn predikantschap heerste in de gemeente rust en regelmaat.

Ds. P. Kapteyn (1823-1903) en zijn kalotje waren onafscheidelijk.

De predikant was het echter niet eens met het feit dat bij ambtsdragersverkiezingen ouderlingen en diakenen automatisch meteen herkozen konden worden. Het was immers goed als er voldoende afwisseling in de samenstelling van de kerkenraad zou zijn! Trouwens, ook de kerkorde was daar volgens hem duidelijk over. Ds. Kapteyn stelde zijn kerkenraad kort na zijn komst dan ook voor om aftredende ambtsdragers niet direct herkiesbaar te stellen. Daartoe besloot de kerkenraad inderdaad. Maar dat viel tegen! Er waren onvoldoende geschikte kandidaat-ambtsdragers te vinden. Het besluit ging dus de ijskast in.

Zijaanzicht van de vergrote gereformeerde kerk.

‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869).

Landelijk waren ondertussen al enige jaren onderhandelingen gaande tussen de synode van de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en die van de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Dat laatste kerkgenootschap was rond 1838 als afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Kerk ontstaan na onenigheid over verschillende zaken: welke kerkorde moest worden aangenomen; of de predikanten het ambtsgewaad moesten dragen; of de gemeenten bij de regering vrijheid van godsdienst zouden aanvragen, enz. Als een gemeente erkenning bij de overheid vroeg mochten ze naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruiken en konden ze geen aanspraak maken op de hervormde kerkelijke goederen noch op geld voor de diaconale verzorging van hun kerkelijke armen. De meerderheid van de Afgescheiden Gemeenten vroeg die erkenning wél, de andere wilden liever ‘onder het kruis van de vervolgingen’ blijven dan aan de eisen van de overheid te moeten voldoen, laat staan dat men de naam ‘gereformeerd’ kwijt wilde!

In 1869 kwamen beide synodes echter overeen samen verder te gaan in één kerkverband, de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland’. Ook de gemeente van Sleeuwijk sloot zich hierbij aan en heette sindsdien dus ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Sleeuwijk’.

En daarna (in vogelvlucht)…

Ds. G. Lampen (1828-1899).

Een hele rij predikanten diende daarna de kerk van Sleeuwijk. Ds. G. Lampen (1828-1899) uit Zegwaard volgde de in 1868 naar Leerdam vertrokken ds. Kapteyn op. Ds. Lampen diende de kerk van Sleeuwijk van 1870 tot 1877. Zijn traktement bedroeg fl. 650 per jaar.

Ds. G.A. Gezelle Meerburg (1842-1895).

Daarna kwamen achtereenvolgens ds. G.A. Gezelle Meerburg (1842-1895) (de zoon van de vroegere consulent!) uit Puttershoek, die van 1877 tot 1880 in Sleeuwijk stond (het jaartraktement werd toen naar fl. 1.000 opgekrikt); ds. O. Los (1842-1909) uit Colijnsplaat diende de kerk van Sleeuwijk van 1882 tot 1890; weliswaar droeg hij het ambtsgewaad níet meer, maar wél een hoge hoed; ook deftig. Voor de jeugd richtte hij in 1882 een Jongelingsvereniging op en ook andere verenigingen werden tijdens zijn ambtsperiode in Sleeuwijk in het leven geroepen.

Ds. O. Los (1842-1909).

De ‘Gereformeerde Kerk te Sleeuwijk’ (1892).

Ds. H. Buitenhuis (1862-1921) was de enige die als kandidaat naar Sleeuwijk kwam en diende deze kerk van 1891 tot 1896. Tijdens zijn predikantschap veranderde in 1892 naam van de kerk. Al kort nadat ten gevolge van de Doleantie van 1886 overal in het land ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ werden opgericht, werd op synodaal niveau tussen de Dolerenden en de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ overlegd om tot eenheid te komen. Op 17 juni 1892 werd dat streven gerealiseerd en heette ook de kerk van Sleeuwijk in het vervolg: ‘Gereformeerde Kerk’.

Ds. H. Buitenhuis (1862-1921).

Al tijdens het predikantschap van ds. Los was een commissie benoemd die moest onderzoeken of het mogelijk was een christelijke school te stichten. Het was er toen niet van gekomen, maar de jonge ds. Buitenhuis ijverde zonder ophouden om dat doel te bereiken. Op 17 maart 1892 werd de ‘Vereeniging tot Stichting en Instandhouding van een School met den Bijbel’ opgericht, waarvan ds. Buitenhuis voorzitter werd. In de kerk werd voor de christelijke school gecollecteerd, en mede door een legaat in de vorm van een huis met tuin (later voor fl. 3.500 verkocht) werd het doel uiteindelijk bereikt: op 1 oktober 1895 werd de eerste Christelijke School met 53 leerlingen geopend.

De christelijke school te Sleeuwijk.

In de kerk werden de zitplaatsen nog steeds verhuurd. Het geld om het kerkelijke leven draaiende te houden moest immers ergens vandaan komen en bracht in die tijd jaarlijks zo’n fl. 1.000 op. Ook werd in die tijd een orgel aangeschaft; dit werd eveneens mogelijk gemaakt door een legaat. Een van de gemeenteleden was echter erg bevreesd dat het geluid van het instrument de kerkmuren wel eens zou kunnen doen scheuren, maar de kerkenraad zag daar geen gevaar voor en ging tot aanschaf over. En, inderdaad, de kerk bleef gewoon overeind staan. Wel was het afgelopen met het werk van de voorzanger. Hij kon het begeleiden van de kerkzang in het vervolg overlaten  aan de organisten, van wie S.A. Otto de eerste was.

In die tijd werd het stadje Woudrichem aan de pastorale zorg van de kerk van Sleeuwijk toevertrouwd. In 1894 huurde de kerkenraad in Woudrichem een lokaal waar om de drie weken kerkdiensten gehouden werden en waar predikanten uit de classis voorgingen.

De twintigste eeuw in…

Ds. A.H. Nieboer (1869-1928).

Als opvolger van ds. Buitenhuis (die in 1896 naar Zaltbommel vertrok) kwam ds. A.H. Nieboer (1869-1928) uit Aalten naar Sleeuwijk, die er van 1898 tot 1900 predikant was; hij werd van 1902 tot 1905 opgevolgd door ds. G. Davelaar (1848-1927) uit Giessendam, die ooit (in 1890) zijn loopbaan als oefenaar begonnen was, en op Artikel 8 van de Kerkorde (‘singuliere gaven’) predikant geworden was.

Ds. G. Davelaar (1848-1927).

In de eerste tijd van zijn verblijf in Sleeuwijk was er ‘grote toeloop tot zijn prediking’. ‘De Dijk moest eens zwart gezien hebben van hoorders en het kerkgebouw kon de schare dan niet bevatten’. Er waren later echter wel klachten over het feit dat hij zich bij een deel van de gemeente meer liet zien dan bij anderen.

Ds. P.H. de Jonge (1879-1924).

Ds. P.H. de Jonge (1879-1924) van Hoek stond – na een vacatureperiode van drie jaar – van 1908 tot 1913 in Sleeuwijk; de vacatureperiode had voor kerkenraad en gemeente nadelige effecten: de orde raakte er uit. In de kerkenraad moest de nieuwe predikant de teugels daarom flink aantrekken omdat de broeders door elkaar praatten en elkaar niet lieten uitspreken, enz. In de kerkenraad deelde hij dan ook mee dat hij de orde zou handhaven: ‘Wie het woord verlangt, vrage dat’, zo zei hij.

Het gebeurde in die tijd nogal eens dat verkozen ambtsdragers voor hun benoeming bedankten, wat daarvóór nog nauwelijks was voorgekomen. Ook viel het nog steeds niet mee voldoende geschikte kandidaten voor kerkenraadslid te vinden.

Ds. G.W. Akkerhuis (1877-1941).

Ds. G.W. Akkerhuis (1877-1941) uit Yerseke, stond hier van 1914 tot 1919, de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Hij werkte ook veel onder militairen. Samen met een gemeentelid gaf hij verder een maandelijks verschijnend kerkblad uit.

De kerk vergroot (1928).

Ds. J.H. Beumee (1880-1935).

Ds. J.H. Beumee (1880-1935) van Landsmeer, stond van 1921 tot 1924 in Sleeuwijk. In zijn ambtsperiode werd voor het eerst gesproken over vergroting van de kerk, omdat de gemeente inmiddels zo’n 600 leden telde en de kerkgangers nog maar nauwelijks een plaats konden bemachtigen. De plannen werden na het vertrek van de predikant naar Tweede Exloërmond in de vacatureperiode (1924-1927) ten uitvoer gebracht en kort na de komst van de volgende predikant, ds. Van Reenen voltooid. Een vacante periode had niet veel voordelen, maar in ieder geval wél dat men het traktementsgeld dan niet hoefde te betalen; dat kon in dit geval gebruikt worden voor de financiering van de kerkvergroting.

Ds. R. van Reenen (1873-1953) betrok de nieuwe pastorie.

Voor en tijdens de ambtsperiode van ds. R. van Reenen (1873-1953) uit Putten, van 1927 tot 1938, werd het kerkgebouw niet alleen vergroot, maar ook gemoderniseerd: er kwamen centrale verwarming en elektrisch licht. De Kerkvoogdij van de hervormde gemeente bood tijdens de verbouwing ‘gratis en zeer gastvrij’ onderdak. De gereformeerde kerk werd op 10 mei 1928 weer in gebruik genomen. De zitplaatsenverhuur werd toen afgeschaft en de ‘kerkelijke bijdrage’, hier en daar ‘contributie’ genoemd, werd ingevoerd. Die bijdragen waren hard nodig, want in die tijd werd ook nog een nieuwe pastorie gebouwd!

De nieuwe pastorie.

Een nieuw kerkgebouw (1968).

We zijn nu inmiddels zo’n honderd jaar na de stichting van de gemeente (in 1836) aangeland. Daarom nu in sneltreinvaart de laatste etappe.

De predikanten volgden elkaar op. Na het vertrek van ds. Van Reenen (hij ging in 1938 met emeritaat) volgde het jaar daarna ds. E. Masselink (1906-1993) hem op. Deze stond tot het oorlogsjaar 1943 in Sleeuwijk en werd in 1945 opgevolgd door ds. M. Ros (1905-1991) van Krabbendijke. Deze stond hier tot 1949.

De Ontmoetingskerk te Sleeuwijk kort na de oplevering in 1968.

Ds. W. van der Meulen (1921-2012) uit Woubrugge was Sleeuwijks predikant in de jaren 1949 tot 1957, terwijl de gemeente in al die jaren gewoon was doorgegroeid. Het begon duidelijk te worden dat er iets moest gebeuren met het kerkgebouw. De plannen werden geconcretiseerd tijdens de ambtsperiode van ds. D. Groenendijk (1928-1989); toen werd namelijk besloten een nieuwe kerk te bouwen en die plannen werden ook verwezenlijkt door de ingebruikname van de Ontmoetingskerk op 28 november 1968. Vandaar dat in november 2018 het vijftigjarig bestaan van de nieuwe kerk werd herdacht.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Sleeuwijk-Woudrichem.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Sleeuwijk (-Woudrichem) tussen 1896 en 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

E. Masselink, Ik zal gedenken. Kort overzicht van de geschiedenis der Gereformeerde Kerk te Sleeuwijk vanaf de Reformatie door Afscheiding of Wederkeering in 1835. Sleeuwijk, 1935

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Achtste deel. Provincie Noord-Brabant. Dordrecht, 1988

* In 2012 verscheen het gedenkboek: ‘Ontmoetingskerk: monument van moderne protestantse kerkbouw: Gode goede vrucht’, door J. Koekkoek. Het boek is momenteel niet meer voorradig, zo deelde men ons mee, maar het is mogelijk dat het bij voldoende belangstelling nog eens herdrukt wordt.

© 2018. GereformeerdeKerken.info