De Gereformeerde Kerk te Ede (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk in het Gelderse Ede werd op 29 mei 1887 geïnstitueerd als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. In 1892 sloot deze kerk zich aan bij ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Kaart: Google.

Deel 1 – Het ontstaan.

Van de Afscheiding geen spoor.

De Afscheiding van 1834 heeft in Ede nauwelijks sporen nagelaten. Wel is er iets bekend over een ‘geheime bijeenkomst van Afgescheidenen’ in het nabij gelegen Ederveen, dat kerkelijk weliswaar bij Ede behoorde, maar meer gericht was op Renswoude en Veenendaal.

Hoe dan ook, op 8 augustus 1837 werd daar in de woning van de 24-jarige landbouwer Johannes van Ravesloot een samenkomst gehouden waar tussen de 150 en 300 personen aanwezig waren. Ds. A. Brummelkamp (1811-1888), gekleed in ambtsgewaad, had daar de leiding. Hij was al enkele dagen eerder in Ederveen aangekomen, maar samen met Van Ravesloot was hij eerst nog naar Veenendaal geweest om daar enkele geestverwanten te bezoeken. Toen Brummelkamp en Van Ravesloot weer richting Ederveen gingen waren velen uit Veenendaal hen gevolgd en hadden in Van Ravesloots woning de door ds. Brummelkamp geleide dienst bijgewoond. Het keukenraam stond open, zodat de mensen, die in de  volgepropte keuken geen plaats meer konden vinden, toch alles konden meemaken. Maar bij die samenkomst waren vooral vele nieuwsgierigen aanwezig die niet tot de Afgescheidenen behoorden.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Ds. Brummelkamp was de dienst begonnen door een psalm op te geven en een gebed te doen. ‘Net zoals die bij het bestaande Hervormde Kerkgenootschap plaatsvindt’ had ds. Brummelkamp een preek gehouden naar aanleiding van een Bijbeltekst en werd er gecollecteerd voor de armen (de opbrengst bedroeg fl. 2,50). Vervolgens werden drie kinderen van Afgescheiden ouders gedoopt. Bovendien had de predikant een van de aanwezigen de geloofsbelijdenis afgenomen.

Psalmzingen, bidden, collecteren, preken, dopen, belijdenis doen, allemaal aspecten van een heuse kerkdienst, waarvoor echter niet de verplichte toestemming was gevraagd! Het stond allemaal duidelijk in het Koninklijk Besluit van 5 juli 1836. Toen veldwachter Gerrit Busser zich dan ook naar de woning van Van Ravesloot had gehaast en hem vroeg of hij wel wist dat hij strafbaar was, antwoordde deze dat hij zich daarvan wel degelijk bewust was, ‘maar dat hij de straf geduldig door het geloof zoude afwachten’. Ook verklaarde hij dat hij ook ná de straf gewoon zou doorgaan met het in zijn woning gelegenheid geven tot het houden van ‘ongeoorloofde godsdienstoefeningen’. De veldwachter maakte proces-verbaal op. In Ederveen kwam overigens geen Afgescheiden Gemeente.

Huissamenkomsten in Ede.

Toch werden in die tijd ook in Ede godsdienstige ‘huissamenkomsten’ gehouden, ‘conventikels’ genoemd. Verder hadden vermoedelijk enkele hervormde gemeenteleden uit Ede zich aangesloten bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Veenendaal, die in 1836 geïnstitueerd was. Maar in Ede kwam zo’n gemeente niet. De prediking in de Edese hervormde gemeente was orthodox, daarover had men kennelijk weinig te klagen.

De jaren rond 1880.

We richten daarom onze blik naar de jaren ’80, omdat het in die tijd ook in Ede gistte. De prediking was er nog steeds orthodox, al kende Ede ook een aantal liberale gemeenteleden. Maar toch voelde ook in die tijd niet iedereen zich in de hervormde gemeente op zijn of haar plaats. Enkele voornamelijk welgestelde dorpelingen hadden een ‘vriendenkring’ opgericht die geregeld bij elkaar kwam in een lokaal in de Molenstraat, een koetshuis, eigendom van de oorspronkelijk uit Amsterdam afkomstige bemiddelde winkelier G.J.C. Cavaljé, die in de bijeenkomsten de leiding had.

G.J.C. Cavaljé, de belangrijke steunpilaar in de eerste jaren van de kerk (foto: ‘Kudde in veelvoud’).

Maar ook in het huisje van Wouter Dekker in de Bergstraat kwamen hervormde gemeenteleden bijeen, voornamelijk oudere Edenaren, die daar hun stichtelijke godsdienstige samenkomsten hielden. Ze lazen een preek van een van de ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit vroeger eeuwen, bevroegen elkaar naar het geestelijk leven, zongen psalmen en baden samen.

Toch hadden de leden van deze twee kringen geen afscheid van de hervormde gemeente genomen, al kerkten sommigen van hen nogal eens in Renkum, waar sinds 1879 de orthodoxe ds. E.E. Gewin stond, die veel toehoorders trok. Ook gingen sommige Edenaren naar Bennekom of Otterlo, als daar althans dr. W. van den Bergh (1850-1890) uit Schaarsbergen preekte.

Een ‘School met den Bijbel’.

Terwijl de verdeeldheid op kerkelijk gebied langzaam groeide, ontstond in Ede ook beweging op het schoolfront. Velen waren ontevreden met het onderwijs dat op de openbare school gegeven werd. Vandaar dat onder leiding van J. Tulp een ‘voorlopige Commissie terzake eener Vereeniging voor Christelijk Onderwijs’ was opgericht. De hervormde kerkenraad bekeek deze actie met argusogen, al wist hij zelf ook wel dat de kwaliteit van het onderwijs in de openbare school te wensen over liet. Maar het leek de kerkenraad ongewenst de actie voor het christelijk onderwijs aan Tulp en zijn medestanders – onder wie Cavaljé – over te laten.

De in 1890 door Cavaljé geschonken School met den Bijbel (foto: ‘Van Koetshuiskerk tot Noorderkerk).

De kerkenraad ging daarom toen zélf over tot de oprichting van een christelijke school. Weliswaar werden enkele gemeenteleden in het bestuur van de vereniging benoemd, maar de kerkenraad zorgde ervoor dat hij zelf de touwtjes stevig in handen hield; het voorstel van Tulp om een even groot aantal kerkenraads- als gemeenteleden te benoemen, werd in de wind geslagen. De kerkenraad vroeg het gemeentebestuur de leegstaande lokalen van de openbare school te mogen gebruiken. Die toestemming werd echter niet gegeven, zodat de kerkenraad zich boog over een plan om nieuwbouw te plegen. Maar de opbrengst van een rondgang om daarvoor voldoende geld op te halen voldeed niet aan de verwachtingen, zodat de plannen in de ijskast belandden.

De ‘School met den Bijbel’ kwam er niet veel later echter tóch. De heer Cavaljé zag het grote belang van christelijk onderwijs voor de jeugd in. Vandaar dat hij tot actie overging. Aan de Telefoonweg kocht hij een stuk grond – gelegen tegenover zijn daar later gebouwde villa – en aan de ‘Vereniging tot Stichting en Instandhouding van een School met den Bijbel’ schonk hij in 1890 bovendien een compleet schoolgebouw ter waarde van zo’n fl. 10.000!

Gijsbert Davelaar.

Godsdienstonderwijzer en later voorganger-oefenaar van de Dolerende Kerk Gijsbert Davelaar (1848-1927) werd in 1901 predikant te Giessendam.

Op 30 september 1885 was de voormalige schaapherder Gijsbert Davelaar (1848-1927) geslaagd voor zijn diploma ‘godsdienstonderwijzer in de hervormde kerk’. Je zou denken dat de kerkenraad er wel blij mee was, want ds. W.R. Kalshoven, die van 1873 tot 1890 in Ede stond, was de enige hervormde predikant in het dorp, en had de handen vol aan zijn gemeente. Maar nee, toen Davelaar de kerkenraad vroeg hem toestemming te geven om verder te gaan met zijn bijbellezingen en zijn catechisaties, was de op één na unanieme kerkenraad daartoe niet bereid. ‘De vrienden’ uit het koetshuis van Cavaljé besloten toen ‘vriend Davelaar’ voor fl. 600 per jaar aan te stellen als voorganger van hun kring. Het koetshuis van Cavaljé werd later vergroot en tot kerkzaal vertimmerd en heette sindsdien ‘Rehoboth’ (De Heere heeft ruimte gemaakt). Ook kwamen er toen een preekstoel en een eenvoudig orgel.

Ds. W.R. Kalshoven.

De Doleantie.

Op veel plaatsen in het hele land was intussen de ontevredenheid over de toestand van de hervormde kerk toegenomen. De vrijzinnige prediking en/of het hiërarchisch kerkbestuur waren de stenen waaraan men zich stootte. Naar veler overtuiging was het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in Nederland’ er de oorzaak van dat aan de vrijzinnigheid in de hervormde kerk vrije doorgang verleend werd en bovendien de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk werd ingeperkt: de landelijke synode had het namelijk voor het zeggen.

Inmiddels was het in verscheidene plaatsen al tot afscheiding van de hervormde kerk gekomen, zoals onder meer in Kootwijk op 2 februari 1886 (waar de Doleantie begon); in Voorthuizen twee dagen later, op 4 februari 1886; in Kollum op 7 juli 1886 en in Amsterdam op 16 december 1886.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

In Ede…

In Ede stond de kerkenraad in februari 1886 – op verzoek van enkele gemeenteleden – voor de vraag of men een adhesiebetuiging zou sturen aan de ‘benauwde broederen te Amsterdam’ (onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920), die op dat moment te maken hadden met een schorsing door het hervormd kerkbestuur. Met zo’n adhesiebetuiging zou de kerkenraad in feite protesteren tegen de bestuurlijke gang van zaken in de hervormde kerk. De kerkenraad besloot aan verzoek niet te voldoen. Wel stuurde men de broeders te Amsterdam een brief waarin men hen opriep zich niet van de hervormde kerk af te scheiden. Tegelijk verzocht de kerkenraad de synode ‘de jammerlijk vervallen en verdeelde hervormde kerk te willen besturen naar het Woord des Heeren’.

Enkele maanden later, op 2 augustus 1886, vroegen de gemeenteleden H. Klok en A. van Donselaar de kerkenraad, mede namens 150 anderen, ‘de reformatie van de kerk ter hand te nemen’ en zich af te scheiden van het hervormde kerkbestuur. Kort daarvoor hadden zij bovendien een sympathiebetuiging aan dr. Kuyper c.s. in Amsterdam gestuurd om hen een hart onder de riem te steken. De kerkenraad voldeed niet aan het verzoek van ‘de 150’. Hij wilde ‘afwachten’.

Mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890).

Wel ging ds. Kalshoven in die tijd met twee kerkenraadsleden naar een provinciale conferentie in Arnhem, waar het onderwerp van de ‘reformatie van de kerk’ ook ter sprake zou komen. Daar was onder meer ook dr. mr. W. van den Bergh aanwezig, inmiddels hervormd predikant van Voorthuizen. Deze stelde voor met het synodaal bestuur te breken en ‘opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkorde, maar zijn voorstel was kansloos, waarop hij de vergadering verliet. Ds. Kalshoven zal door die conferentie in zijn overtuiging gesterkt zijn: geen ‘reformatie der kerk’!

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres.

De Edese verontrusten van het Koetshuis besloten enkele maanden later een andere bijeenkomst te bezoeken: het door dr. Kuyper en zijn medestanders in Amsterdam georganiseerde ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’, dat daar van 11 tot en met 14 januari 1887 gehouden werd. Behalve Davelaar en Van Beek uit Ede waren er nog 1.500 andere belangstellenden uit het hele land die zich bogen over de vraag hoe ‘de reformatie der kerk’ diende te worden aangepakt.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Kuyper en de zijnen hadden zich er, wat de organisatie van het Congres betreft, niet met een Jantje van Leiden van afgemaakt. Meerdere zalen werden afgehuurd, voorlichtende toespraken gehouden, uitgebreide uitnodigingen en programma’s gepubliceerd en concept-formulierenboekjes gedrukt. Vooral die laatste waren van belang. De boekjes bevatten namelijk voorbeelden van ‘alle brieven en formulieren die te schrijven zouden zijn’ als men in de eigen woonplaats de afscheiding van het ‘hiërarchisch hervormd kerkbestuur’ op de juridisch juiste manier tot stand wilde brengen. Daarmee gewapend gingen ook Davelaar en Van Beek huiswaarts en vertelden wat ze allemaal gehoord hadden. Ze vertelden ook dat ds. E. Eisma (1854-1917) van Bennekom daar ook aanwezig was geweest en dat hij en zijn kerkenraad nog dezelfde avond in Doleantie zouden gaan.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Op aanraden van het Amsterdamse Congres werd door ‘de vrienden’ in Ede besloten de kerkenraad nogmaals te vragen met de kerkelijke hiërarchie te breken en het ‘Algemeen Reglement’ van 1816 te vervangen door de ‘Dordtse Kerkorde’ van 1619. Acht ondertekenaars deden dat verzoek in mei 1887 mede namens 76 andere belijdende lidmaten. Maar de kerkenraad ging daar niet op in.

Geïnstitueerd.

Het tweede gebouw rechts is de eerste gereformeerde kerk te Ede, die vanaf plm. 1890 (als koetshuis en later als ‘Rehoboth’ van G.J.C. Cavaljé) tot 1903 dienst deed en toen werd afgebroken (foto: ‘Van Koetshuiskerk tot Noorderkerk’).

Vandaar dat de ‘broeders van het Koetshuis’ de inmiddels inderdaad Dolerende predikant ds. E. Eisma verzochten naar Ede te komen om in ‘Rehoboth’ – het als kerk ingerichte koetshuis – de inmiddels gekozen kerkenraadsleden in het ambt te bevestigen. Het waren de ouderlingen W. Bussink en R. Melissen en de diakenen A. Veenendaal en C. van Beek. De vier ambtsdragers hadden al op Oudejaarsdag 1886 hun lidmaatschap van de plaatselijke hervormde kerkenraad opgezegd. Dat verzoek werd ingewilligd. Op 29 mei 1887, Pinksterzondag, werden ze door ds. Eisma in het ambt bevestigd, waardoor de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Ede geïnstitueerd werd. Gijsbert Davelaar werd benoemd tot voorganger van de Dolerende Kerk te Ede.

Ds. E. Eisma (1854-1917).

Op de eerstvolgende kerkenraad, 2 juni, werden de nodige officiële brieven verstuurd (als voorbeeld opgenomen in de formulierenboekjes van het Gereformeerd Kerkelijk Congres). Een schrijven aan de koning ging de deur uit, vergezeld van een exemplaar van de Dordtse Kerkorde, waaraan door de kerkenraad ‘opnieuw kracht en geldigheid verleend’ was; een mededeling werd verstuurd aan de hervormde kerkvoogden, waarin gemeld werd dat ‘de kerkenraad’ met de kerkelijke hiërarchie gebroken had en dat de Dordtse Kerkenorde in de plaats gesteld was van het Algemeen Reglement, dat in 1816 ‘door de overheid op onwettige wijze aan de kerk in Nederland was opgelegd’; en een schrijven werd gericht aan de burgemeester van de gemeente, waarin onder meer gevraagd werd de Dolerende gemeente te beschermen.

Uit ‘De Heraut’, 26 juni 1887.

De hervormde reactie.

Natuurlijk reageerde het hervormde kerkbestuur op de gebeurtenissen in Ede. De classis vroeg inlichtingen over voorganger Gijsbert Davelaar, die door de Dolerende kerkenraad tot voorganger benoemd was. Hij werd opgeroepen voor de classis te verschijnen om tekst en uitleg te geven van zijn werkzaamheden in de Dolerende gemeente. Davelaar kwam uiteraard niet, want hij had met het hervormd kerkbestuur immers niets meer te maken. Kort daarop deelde de Algemene Synode mee dat de ‘zich noemende ouderlingen en diakenen der zoogenaamde Dolerenden te Ede’ uit hun lidmaatschap van de hervormde kerk dienden te worden ontzet. De hervormde kerkenraad paste ondertussen op dat men er geen opzienbarende gebeurtenis van wilde maken, ‘omdat een klein vuur een grote hoop hout aansteekt’.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info