De Gereformeerde Kerk te Glanerbrug (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse Glanerbrug ontstond op 16 juni 1907 door afsplitsing van de Nederlandstalige ‘Oud-Gereformeerde Kerk in Pruisen’ in het Duitse Gronau, vlak over de grens bij Enschede.

Kaart: Google.

Deel 1 – Van Gronau naar Glanerbrug.

Rond 1850 vestigden zich in Gronau – net als in Enschede – langzaam maar zeker meerdere textiefabrieken. Het begon met een katoenspinnerij en al snel kwam er een weverij van de bekende firma Ten Cate bij, waarna in 1854 door Jordaan en Van Heek (ook al een bekende naam!) eveneens een fabriek in Gronau gesticht werd. In 1888 vestigde zich de Baumwollespinnerei Eilermark in Gronau, dat een textielcentrum van formaat werd.

De spinnerij Eilermark in Gronau.

Werkzoekenden uit de wijde omgeving trokken naar Gronau om in de fabrieken aan het werk te gaan. De vestigingsvoorwaarden waren er gunstig: de fabrikanten verwelkomden hen hartelijk, stelden woningen ter beschikking en wanneer het nodig was kregen ze ook het reisgeld vergoed.

Ook vanuit Enschede vertrokken veel arbeiders naar Gronau, onder wie ook leden van de Enschedese ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ en van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’. De gemeenteleden in Gronau ressorteerden kerkelijk onder die Enschedese kerken.

Intermezzo: Afscheiding, Doleantie en Vereniging in Enschede.

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918).

In Enschede werd als late reactie op de Afscheiding van 1834 op 13 oktober 1867 op initiatief van Jan Ten Brink en onder leiding van ds. N.J. Engelberts (1831-1918) namelijk een ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’ geïnstitueerd. En het jaar daarop – om precies te zijn op 5 juli 1868 – werd onder leiding van ds. W.P. de Jonge (1824-1887) van Enter en ds. W. van der Kleij (1819-1875) van Almelo een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ gesticht (beide predikanten emigreerden in 1871 trouwens naar Amerika, en werden daar predikant bij de Reformed Church).

Toen in 1869 de landelijke ‘Vereniging’ tot stand kwam tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, die zich in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ noemden, verenigden ook beide Enschede gemeenten zich op 4 juli 1869 tot ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Ze bouwden in 1872 een kerk die ‘Eben Haëzer’ gedoopt werd en die in 1894 vervangen werd door een nieuw kerkgebouw aan de Wilhelminastraat. Die kerk werd op 28 oktober in gebruik genomen.

Ds. A.H. op ’t Holt (1856-1926).

Achtereenvolgens stonden in deze ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ de volgende predikanten: ds. G. Strik (1846-1884) van 1873 tot 1876; ds. J. Graansma (1850-1881) van 1877 tot 1881; ds. A.H. op ’t Holt (1856-1926) van 1883 tot 1886; ds. M. Schuurman (1859-1933) van 1887 tot 1893 en ds. J. Gideonse (1863-1905) vanaf 1894.

De Doleantie in Enschede.

Daarmee is echter nog niet alles gezegd! Want toen in ons land de Doleantie ontstond waren ook in Enschede hervormde gemeenteleden die zich niet konden verenigen met de toenemende vrijzinnigheid in die kerk en met de bestaande kerkregering. Zo ontstond daar op 14 mei 1888 – en niet op 1 juni, zoals op veel plaatsen vermeld wordt – de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Ze scheidden zich daarmee af van het hervormde kerkbestuur en ‘verleenden wederom kracht en geldigheid aan de Dordtse Kerken Ordening van 1619. De Dolerenden namen op 12 mei 1889 een kerkgebouw in gebruik, Jeruël genaamd.

Uit ‘De Heraut’, 17 juni 1888.

Ook daarna volgden deze kerken de landelijke trend nauwgezet. Want toen op 17 juni 1892 de landelijke vereniging van de kerken uit de Afscheiding en de Doleantie geëffectueerd werd, smolten – zij het na enige aarzeling, door ds. I. de Wolff (1901-1976) ‘een doornig pad’ genoemd – ook in Enschede de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ samen tot ‘Gereformeerde Kerk te Enschede’. Dat was op 25 april 1900.

Tussen 1892 (het jaar van de landelijke ‘Vereniging’) en 1900 (het jaar van de plaatselijke Ineensmelting) heetten beide gemeenten ook al ‘Gereformeerde Kerk’, zij het dat de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ ter onderscheiding een ‘A’ achter die naam zette en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ een ‘B’, alles overeenkomstig het besluit van de verenigde synode.

Tussen Enschede en Gronau.

Het noordelijkste gearceerde gebied is Oostfriesland; het zuidelijkste is het Graafschap Bentheim (kaart: ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land’, Kok, Kampen).

We gaan nu terug naar de tijd dat zich in Nederland de Afscheiding van 1834 ontrolde. Net als in Nederland heerste in die tijd ook in sommige delen van Duitsland ontevredenheid over de vrijzinnige koers van de ‘Reformierte Kirche’ – de Duitse evenknie van de Nederlandse Hervormde Kerk – en over het toenemende verlies van autonomie van de plaatselijke kerken. Dat leidde in Oost-Friesland en in het Graafschap Bentheim onder invloed van contacten met Nederlandse Afgescheidenen tot het ontstaan van Altreformierte Kirchen, net als het in Nederland leidde tot de instituering van Afgescheiden Gemeenten.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) institueerde de eerste ‘Altreformierte Kirche’.

Toen ds. A.C. van Raalte (1811-1876) van Ommen eind 1837 namelijk bij Hardenberg preekte waren daar ook vier mensen uit het Duitse Graafschap Bentheim aanwezig. Ze vertelden Van Raalte dat zij de diensten in hun Reformierte Kirche niet meer bijwoonden. De predikant adviseerde hen om in hun woonplaats een eigen gemeente te stichten en om ambtsdragers te bevestigen. De vier Duitsers vroegen hem later de gemeente te institueren. Zo kwam de predikant te paard naar Itterbeck in het Graafschap Bentheim en stichtte daar op 1 januari 1838 de zo gewenste afgescheiden gemeente, die later de ‘Altreformierte Kirche’ van Uelsen werd.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, institueerde als tweede een Altreformierte Kirche, waaruit twee kerken voortkwamen.

Het was ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, die op 7 mei 1840 in het Duitse Waldseite een afgescheiden gemeente institueerde, waaruit later de tweede en derde Altreformierte Kirchen ontstonden, namelijk die van Gildehaus en Bad Bentheim.

Net als in Nederland werden deze en de later ontstane Bentheimse en Oost-Friese gemeenten door de overheid vervolgd. En net als in Nederland werden de Bentheimse leden ervan voor ‘Kocksen’ uitgescholden. Het zal geen verwondering wekken dat deze zo nauw met ons land verbonden Altreformierte Kirchen in 1923 officieel tot het kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland gingen behoren. De classes van de Altreformierte Kirchen in Oost-Friesland en in het Graafschap Bentheim hadden er de rechten van een Particuliere Synode. En in 1981 werd de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Bentheim gehouden.

Een eigen kerkje in Gronau?

Terug naar de Nederlandse textielarbeiders in Gronau. De daar werkende en woonachtige gereformeerden behoorden tot de Gereformeerde Kerk(en) te Enschede. De achtereenvolgende predikanten zullen vermoedelijk geregeld hun gemeenteleden in Gronau hebben opgezocht en anders zullen ze wel huisbezoek ontvangen hebben van ouderlingen. Van de gemeenteleden in Gronau werd uiteraard verwacht dat ze de zondagse kerkdiensten en ook het catechisatieonderwijs in Enschede zouden bijwonen.

Na verloop van tijd ervoeren ze de zondagse voettocht van Gronau naar de kerk in Enschede als bezwaarlijk. Vandaar dat de wens ontstond in Gronau een eigen lokaal voor kerkdiensten te krijgen. De kerkenraad van ‘Kerk A’ in Enschede zag de redelijkheid van het voorstel in en nam daarom contact op met de classis Bentheim van de ‘Altreformierte Kirchen’. Daar legden ze op 25 april 1895 uit waarom het verzoek van hun Gronause gemeenteleden hen logisch voorkwam. De classis besloot daarop een commissie in te stellen om de zaak te onderzoeken. Ds. J. Bakker (1846-1931) van Emlichheim en ouderling Brookhuis uit het Duitse Wilsum zetten zich aan de arbeid en kwamen al snel tot de conclusie dat een lokaal voor de Enschedese gereformeerden in Gronau inderdaad wenselijk was.

Het oudste kerkje van Emlichheim (foto: ‘Eine Gemeinde im Wandel der Zeit’, door J. van der Reest, over de Altreformierte Kirche van Emlichheim).

“Geen scheurmakers!”

Overigens legden ds. Bakker en ouderling Brookhuis de vinger bij een zere plek: in Gronau deden geruchten de ronde als zouden de Enschedese gemeenteleden een scheuring in de Gronause ‘Reformierte Kirche’ willen veroorzaken. Dat verwijt was geheel ten onrechte, omdat ze geen deel uitmaakten van die kerk, maar om brood op de plank te hebben vanuit Nederland naar Gronau hadden moeten verhuizen, en altijd tot de Gereformeerde Kerk van Enschede hadden behoord. Een poging om in Gronau een lokaal te huren was niet gelukt en bijeenkomsten in particuliere woningen werden door de overheid niet toegestaan wanneer er meer dan twintig aanwezigen waren (ook in het Graafschap Bentheim had men – net als in Nederland – de oude Napoleontische wet over (godsdienstige) samenkomsten van kracht verklaard).

Ds. J. Bakker (1846-1931) van Emlichheim.

Hoe dan ook, de commissie van ds. Bakker adviseerde de classis zo spoedig mogelijk een collecte te houden in de Duitse ‘Altreformierte Kirchen’. Bakker Ter Denge in Gronau had intussen al een stuk grond ter beschikking gesteld waarop het kerkje gebouwd zou kunnen worden! De classis Bentheim nam het advies van ds. Bakker over en enkele maanden later kon men constateren dat bijna alle ‘Altreformierte Kirchen’ geld ingezameld hadden. De classis vond echter dat ook de Gereformeerde Kerken in Nederland dienden bij te dragen. Maar om in Gronau nú al de ambten in te stellen en dus een zelfstandige kerk te institueren, vonden de broeders van de classis niet verstandig. Daarvoor was het aantal leden te gering. De Gereformeerde Kerk van Enschede zou de zorg voor haar Gronause leden eerst maar gewoon moeten voortzetten.

Het kerkje in gebruik genomen (1896).

Ds. J. Gideonse (1863-1905) van Enschede.

De kerkenraad van Enschede deed dat uiteraard. Men organiseerde de aanbesteding voor een lokaal in Gronau en daaruit kwam aannemer Lazonder uit Enschede als laagste inschrijver naar voren: hij zou het kerkje in Gronau voor ongeveer fl. 3.500 in elkaar timmeren. De bouw verliep voorspoedig en zo kon het kerkje met haar 150 zitplaatsen op 23 januari 1896 in gebruik genomen worden. Dat gebeurde onder leiding van ds. Gideonse, die van 1894 tot 1905 predikant in Enschede was. Hij hield zijn ‘inwijdingspreek’ naar aanleiding van psalm 118 de verzen 24 en 25: “Dit is de dag, dien de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen, en verblijd zijn. Och HEERE! geef nu heil; och HEERE! geef nu voorspoed”. Ongetwijfeld heeft de verzamelde gemeente deze psalm ook gezongen.

Die bede om voorspoed werd niet stante pede verhoord, want tijdens de dienst werden een paar stenen door de ramen gegooid, ‘een daad die algemeene afkeuring en verontwaardiging in Gronau gevonden had en navorsingen werden gedaan om de dader te ontdekken”.

Een zelfstandige ‘Oud-Gereformeerde Kerk’ gesticht (1899).

Het aantal gereformeerden in Gronau groeide naarmate ook de industrie in die stad uitbreidde. Ds. Gideonse van Kerk A te Enschede had het er druk mee. Bovendien waren de Enschedese kerken A en B in die tijd verwikkeld in onderhandelingen om tot ineensmelting te komen (die op 25 april 1900 tot stand kwam), zodat de reis naar en het werk in de groeiende Gronause gemeente hem boven het hoofd groeide. Vandaar dat de kerkenraad in Enschede en de classis Bentheim in maart 1899 besloten in Gronau een zelfstandige ‘Oud-Gereformeerde Kerk’ te institueren.

Ds. P.D. de Groot (1858-1923) van Emlichheim.

Natuurlijk werden eerst de leden van de Gronause gemeente gehoord. Dat gebeurde op 21 maart, een dag nadat het besluit genomen was. Behalve drieëntwintig Gronause manslidmaten waren aanwezig ds. P.D. de Groot (1858-1923) van Emlichheim (hij was kort daarvoor vanuit de Dolerende Kerk van Meppel naar Emlichheim gekomen) en ds. E. Kolthof (1870-1954) van Veldhausen (beiden namens de classis Bentheim), en namens Kerk A van Enschede ds. J. Gideonse en de ouderlingen E. Breteler en J. Lasonder. Na het zingen van psalm 133 vers 2 en 3 legde ds. De Groot de plannen uit en op de vraag of men ermee instemde ‘deelden alle belangstellenden mede bij Gronau gerekend te willen worden’.

Uit: ‘Het Kerkblad’, 21 april 1899.

Direct werd overgegaan tot de verkiezing van drie ouderlingen (G. Hoogland, G. Bruis en J. Ruiter) en twee diakenen (K. van der Meer en G. Gritter). Op zondag 9 april 1899 werden ze in het ambt bevestigd, waarmee de Oud-Gereformeerde Kerk te Gronau officieel geïnstitueerd was. De kerk van Gronau zou tot de classis Bentheim behoren, de naam ‘Oud-Gereformeerd’ voeren en ouderling Hoogland werd gekozen tot voorlezer/voorzanger. De kerk van Gronau telde op dat moment in totaal 189 leden, waarvan 79 belijdende leden.

Een eigen predikant (1902).

De kerkenraad liet er geen gras over groeien en ging vrijwel meteen over tot het beroepen van een predikant. Dat lukte pas na enkele vergeefse pogingen, maar uiteindelijk kwam ds. H.F.K.P. Gräfe (1906-1973) naar Gronau, die daar in 1902 en 1903 predikant was. Na zijn vertrek werd nog hetzelfde jaar ds. M.H.J. Bosch (1874-?) aan de kerk van Gronau verbonden, die daar tot 1906 predikant bleef – hij ging toen namelijk over naar de Hervormde Kerk).

Oefenaar J. de Braal (1843-1925) stond van 1907 tot 1909 in Gronau.

Oefenaar J. de Braal Czn. (1843-1925) volgde hem in 1907 op. Hij was jarenlang in Drenthe evangelist/colporteur geweest, in dienst van de Particuliere Synode en had veel ervaring; tot 1909 bleef hij in Gronau en daarna volgde een vacaturetijd tot 1913, toen ds. J. Bakker (1864-1936) predikant van Gronau werd. Deze bleef tot 1928, toen de kerk van Gronau werd opgeheven.

Een Gereformeerde Kerk in Glanerbrug?

Het liep echter met de kerk in Gronau anders dan men had verwacht. Het nabijgelegen, aan de Nederlandse kant van de grens liggende, Glanerbrug groeide: er werden woningen gebouwd, en nogal wat Gronause gemeenteleden, officieel nog steeds Nederlanders, voelden zich steeds meer tot het dorp aangetrokken. Ongeveer zes jaar na de instituering van de Oud-Gereformeerde Kerk in Gronau woonde inmiddels de helft van de leden in Glanerbrug, in totaal zo’n 200 mensen.

Het was dan ook niet vreemd dat in oktober 1906 gesproken werd over de vraag of in Glanerbrug niet een zelfstandige Gereformeerde Kerk gesticht moest worden. De ‘Graafschap-Beinheimsche en Oostfriesche Grensbode’ (met als ondertitel: ‘Getuigenissen voor Gereformeerde Beginselen en Gereformeerde Practijk’) berichtte dat de kerkenraad van Gronau het oordeel van zijn leden over de kwestie vroeg. De broeders stelden de leden voor om, zodra in Glanerbrug de kerk geïnstitueerd was, gezamenlijk een predikant te beroepen. De leden in Gronau voelden er echter in meerderheid niet voor. Het zou te duur worden, vonden ze. Vandaar dat ze de kerkenraad opdracht gaven er geen gras over te laten groeien en zo spoedig mogelijk een predikant te beroepen en deze niet alleen in Gronau, maar ook bij de leden in Glanerbrug te laten werken. De classis besloot toen overeenkomstig die wens.

Glanerbrug, lang geleden…

In Glanerbrug willen ze het wél!

De kerkleden in Gronau mochten het dan met het voorstel van de Gronause kerkenraad niet eens zijn, de inmiddels in Glanerbrug woonachtige gemeenteleden van Gronau wilden juist wél in hun dorp een eigen geïnstitueerde Gereformeerde Kerk hebben! Vandaar dat zij contact opnamen met de kerkenraad van de inmiddels verenigde Gereformeerde Kerk te Enschede. In oktober 1906 bepleitten zij in de Enschedese kerkenraadsvergadering hun verzoek en herinnerden eraan dat zij als Gronause gemeenteleden oorspronkelijk tot de kerk van Enschede behoord hadden, en dat de kerkenraad van Enschede dus alleszins de aangewezen vergadering was hun wens te helpen realiseren. Bovendien schreven vierenzestig in Glanerbrug woonachtige belijdende leden enkele maanden later, op 12 februari 1907, een brief aan de kerkenraad waarin dat verzoek zwart op wit nadrukkelijk herhaald werd.

De classis Bentheim boog zich in april 1907 dan ook opnieuw over het vraagstuk. De broeders hadden van de Gronause gemeenteleden begrepen dat ze het niet met de splitsing van de gemeente eens waren, omdat geen van beide gemeenten om financiële redenen dan nog een predikant kon beroepen. Bovendien vonden zij de afstand tussen Gronau en Glanerbrug zo gering dat dat geen probleem kon zijn. Maar anderzijds had de classis van de Enschedese kerkenraad het tegendeel gehoord.

De classis benoemde dus een onderzoekscommissie, die al snel tot het oordeel kwam dat het het beste was in Glanerbrug tóch een zelfstandige kerk te stichten. Daarmee kwam de zaak definitief op het bordje van de kerkenraad van Enschede terecht, maar in eerste instantie op die van de classis Deventer.

De gereformeerde kerk aan de Wilhelminastraat in Enschede voordat deze verbouwd werd.

De Gereformeerde Kerk te Glanerbrug geïnstitueerd (1907).

De classis gaf de kerkenraad van Enschede opdracht de instituering van de Gereformeerde Kerk in Glanerbrug voor te bereiden en tot stand te brengen. Zo kwam onder leiding van ds. E. Prinsen (1868-1937) en ds. H. de Bruijn (1877-1944) en twee ouderlingen, allen van Enschede, op 7 juni 1907 in Glanerbrug een vergadering bijeen, bijgewoond door zesentwintig stemgerechtigde manslidmaten. Na het zingen van psalm 103 vers 3 werd overgegaan tot de verkiezing van ambtsdragers. Als ouderlingen werden gekozen H.L. van den Boomgaard, A. Hoogenkamp, R. Klijnstra en H. Ruiter. Als diakenen werden verkozen K. van den Berg, H. van Dijk en P. Manden. Door een fout in de stemming werd besloten er een vierde diaken aan toe te voegen, namelijk H. Drost.

Nadat de verkozenen in de Enschedese gereformeerde kerk aan de Willhelminastraat waren afgekondigd en er geen bezwaren tegen hen werden ingediend, werden ze op zondag 16 juni 1907 in het ambt bevestigd, waarmee de Gereformeerde Kerk te Glanerbrug geïnstitueerd was!

Hoe het in Gronau verder ging (1907-1928).

Na het vertrek van ds. Bosch naar de hervormde kerk kwam de al genoemde oefenaar J. de Braal in juli 1907 naar Gronau, werd daar benoemd tot ouderling en als zodanig verrichtte hij zoveel mogelijk als oefenaar – lerend ouderling – het pastorale werk en ging hij voor in de diensten. Het aantal leden bedroeg toen ongeveer 160. De gemeente kromp echter steeds verder. Veel Gronause leden vestigden zich immers in Glanerbrug waar voldoende woningbouw plaatsvond, terwijl door de Eerste Wereldoorlog het leven er in Duitsland niet aantrekkelijker op was geworden.

Nadat ‘de grote oorlog’ voorbij was telde de gemeente nog slechts drieëenvijftig leden, doopleden meegerekend! Ze woonden trouwens niet eens in Gronau, maar in de Nederlandse dorpen Losser en Overdinkel, die onder de kerk van Gronau ressorteerden. Zelfs ds. J. Bakker (1864-1936) – die oefenaar De Braal na een vacante periode van enkele jaren in 1913 als predikant in Gronau was opgevolgd – was naar Glanerbrug verhuisd.

Ds. J. Bakker (1864-1936) van 1913 tot 1928 gereformeerd predikant te Gronau.

Even leek het er nog op dat de kerk van Gronau weer zou gaan groeien, maar het mocht niet zo zijn. Toen in 1925 het totaal aantal leden was teruggelopen naar nog geen 45, besloot men de kerk per 1 augustus 1928 op te heffen. Het kerkje in Gronau werd vervolgens enige tijd verhuurd aan een ander kerkgenootschap, maar werd in de jaren ’70 van de vorige eeuw afgebroken, omdat op die plek een modern winkelcentrum uit de grond gestampt werd. Daarmee was een eind gekomen aan de merkwaardige geschiedenis van de Oud-Gereformeerde Kerk te Gronau.

In het Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland wordt over ds. Bakkers periode in Gronau het volgende meegedeeld: “De Oud-Gereformeerde Gemeente te Gronau, Graafschap Bentheim, gesmaldeeld door de institueering van de Gereformeerde Kerk te Glanerbrug, vlak op de Duitsche grens, verloor tal van leden door den oorlogstoestand, die in 1914 intrad. Zelfs was ds. Bakker wegens ‘Grenzsperre’ genoodzaakt Gronau te verlaten, terwijl het kerkgebouw aldaar moest gesloten en het leven dier kleine en zeer verzwakte Kerk binnen de Nederlandsche grens zoo goed en zoo kwaad het ging moest worden voortgezet.

… zodat de diensten tijdelijk in de openbare school van Overdinkel gehouden werden … (foto: Frededy Bakker).

Volgens gemaakte regeling tusschen de classes Bentheim en Deventer behoort ook Overdinkel c.a. tot de kerk van Gronau, zoodat toen gedurende de ‘Weltkrieg’ de diensten op Zondag werden gehouden in een openbare school te Overdinkel. Vanzelf was het getal leden toen niet zoo groot en waren ze zeer verspreid,  terwijl het heen en weer trekken van Rijksambtenaren gedurig eb en vloed gaf.”

Glanerbrug tijdens de Eerste Wereldoorlog.

“Intusschen werden de overgebleven broeders en zusters te Gronau zoo getrouw mogelijk door den pastor bezocht en verzorgd, ofschoon grensmoeilijkheden en formaliteiten nu en dan zijn werk zeer belemmerden. Toen de oorlog was geëindigd en na veel wachten eindelijk de grens weer vrij kon worden overschreden, werd het kerkgebouw te Gronau  na een flinke opknapping weer in gebruik genomen, zoodat daar weer samenkomsten konden worden gehouden. Ds. Bakker heeft zeer moeilijke jaren gehad, maar als trouwe herder is hij bij zijn kudde gebleven”.

“Tot in 1928 de toestanden niet meer zoo konden blijven en deze Dienaar den smartelijken weg langs moest gaan van buiten de bediening te komen”.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info