De Gereformeerde Kerk te Berkel en Rodenrijs (2)

Deel 2 – Van Samen (1893) tot Uit Een (1944).

Een pastorie en de eerste predikanten.

( < Naar deel 1 ) – Aanvankelijk was de kerk van Berkel financieel nog niet in staat een predikant te beroepen, al had de classis fl. 200 per jaar toegezegd zodra men daadwerkelijk een predikant had.

Kaart: Google.

Ook een anoniem gemeentelid had fl. 1.100 toegezegd als er een predikant werd beroepen. De kerkenraad wachtte echter nog met het nemen van die stap. Toen in oktober 1893 de kerkelijke steunpilaar br. Anthonie Batenburg overleed, die zich zo voor de kerk had ingezet, stonden in de hervormde gemeente profeten op die voorspelden dat het nu weldra gedaan zou zijn met dat ‘amechtig hoopje’. Dat viel tegen.

Anthonie Batenburg overleed in 1893.

In april 1894 stelde de kerkenraad van Bleiswijk voor gezamenlijk een predikant te beroepen. Daarmee ging de kerkenraad van Berkel niet akkoord, onder meer omdat beide kerken wel erg ver uit elkaar lagen, wat het werk van de gezamenlijke predikant niet zou vergemakkelijken. Bovendien zou deze officieel aan één van beide kerken verbonden worden, zodat de andere kerk ‘officieel’ géén predikant had. Nee, naar de overtuiging van de kerkenraad zou het met de toegezegde classicale steun voor beide kerken wel mogelijk moeten zijn elk een eigen predikant te beroepen.

In Berkel probeerde de kerkenraad ondertussen een predikantswoning te huren, maar omdat dit niet wilde lukken besloot de kerkenraad zélf een pastorie te gaan bouwen.

I. Havenaar werd voorzitter van de bouwcommissie.

Br. Havenaar werd voorzitter van de bouwcommissie en op 31 augustus 1893 kon tot aanbesteding overgegaan worden. Aannemer C. van der Kaaden uit Rotterdam was de laagste inschrijver en mocht de woning bouwen. Als de kerkcollecten in het vervolg– zo had de kerkenraad berekend – fl. 4,50 per zondag meer zou opbrengen, zou óók het beroepen van een predikant tot de mogelijkheden behoren. Daarmee gingen de manslidmaten akkoord.

Ds. C. Oranje (van 1897 tot 1899).

Het eerste beroep werd in december 1894 uitgebracht op ds. P.A.E. Sillevis Smitt (1867-1918) van Monster. Maar hij en nog zeven daarna beroepen predikanten bedankten voor de eer. Een van hen (ds. H.R. Nieborg (1862-1934) van Reeuwijk en Sluipwijk) zei dat het ontbreken van een christelijke school in het dorp voor hem een verhindering was het beroep aan te nemen. En al beloofde de kerkenraad dat de school er binnen een jaar zou staan, het hielp niet. Maar toen kandidaat C. Oranje (1870-1907) uit Middelburg in april 1897 beroepen werd, nam deze de roeping aan (per abuis had hij zelfs van een hervormde gemeente een beroep ontvangen!). In de tussentijd had de strijder van het eerste uur, Krijn Vogelaar, afscheid genomen als ambtsdrager. In 1897 overleed hij.

Krijn Vogelaar overleed in 1897.

Kandidaat Oranje had het beroep dus aangenomen en hij deed op 1 augustus 1897 intrede, na in het ambt bevestigd te zijn door de consulent (de vacante periode had maar liefst zes jaar geduurd). Zijn intreepreek hield hij naar aanleiding van Colossenzen 1 vers 28: “Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus“. Daarover zei hij in iets duidelijker bewoordingen dat ‘niet ge slechts des zondags moet belijden, maar ook op de markt van het publieke leven’. In zijn preek liet de predikant ‘de smart’ uitkomen over het feit dat ‘zoovelen nog achterbleven, nu één- en andermaal de gemeente terugkeerde tot de eischen van het Woord van God’. Met die ‘achtergeblevenen’ werden bedoeld zij die zich niet bij de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 hadden aangesloten.

Ds. C. Oranje (1870-1907) stond van 1897 tot 1899 in Berkel.

“Hij was een zeldzaam begaafd prediker. Bij hem ‘ging een eigen kijk op onzen ouden Bijbel gepaard met zeldzame welsprekendheid, die het vermogen had een Schriftwoord voor altoos te nagelen in uw ziel of te hameren in uw hoofd. (…) Improvisatie gaf gloed en leven. Niet het doode papier, maar een luisterend auditorium was de magneet die hem trok, de geleiddraad, die de geestelijke vonk spatten deed”.

Geen wonder dat de predikant al snel van alle kanten een beroep kreeg. Het zevende, dat van de kerk van Den Haag, nam hij aan. Op 2 oktober 1899 nam ds. Oranje afscheid. Nog dezelfde avond werd een beroep uitgebracht op ds. W. Verhoef (1866-1935) van het Friese Gerkesklooster-Stroobos. Hij nam het beroep aan en deed op 17 december 1899 intrede.

“Verhoef was sterk, zoowel in zijn sympathie als in zijn antipathie, en had daarbij een scherp geteekend karakter. Recht op den man af kon hij iemand waarschuwen en terechtwijzen, ook bij dreigend doodsgevaar verbloemde hij den ernst van den toestand niet. Maar werd hem dit soms kwalijk genomen, dan zag men niet hoe achter en in die woorden liefde sprak, waarachtige deernis bij zooveel leed, behoefte om de eenige troost in leven en sterven te brengen”.

Ds. W. Verhoef (1866-1935) stond van 1899 tot 1903 in Berkel.

Een nieuwe kerk (1906).

Intussen was de gemeente langzaam maar zeker gegroeid, en werd het tijd het aantal zitplaatsen in de kerk aan de Noordeindseweg te vergroten. Vandaar dat men plannen maakte om een galerij in de kerk aan te brengen. De prijs van fl. 215 was echter een sta-in-de-weg, zodat het er niet van gekomen is.

Maar… intussen was men gaan praten over de bouw van een nieuwe kerk. De eerste stap in de richting werd op 8 juli 1901 gezet. In opdracht van de kerkenraad kocht br. D. Vogelaar enkele oude huizen met de daarbij behorende grond voor een bedrag van fl. 3.500. De percelen waren gelegen direct ten oosten van de kerk. Dat de koop van de grond en de plannen voor een nieuwe kerk geen overbodige luxe waren, was tijdens het predikantschap van ds. Verhoef al gebleken, want het aantal leden steeg sterk.

Ds. L.J.C. Kreyt jr. (1874-1960) – zoals hij zichzelf tot op 80-jarige leeftijd noemde – stond van 1904 tot 1910 in Berkel.

Toen ds. Verhoef op 11 oktober 1903 wegens vertrek naar de kerk van  Zeist afscheid nam werd meteen het beroepingswerk opgestart en nam ds. L.J.C. Kreyt jr. (1874-1960) van Monnickendam het op hem uitgebrachte beroep naar Berkel aan, “een gemeente die er om bekend stond dat jonge predikanten hier nog veel voor hun vorming ontvingen”. Hij deed op 17 januari 1904 intrede en al spoedig werden de eerste plannen voor een nieuwe kerk besproken. De beperkte ruimte in de oude kerk maakte nieuwbouw dringende noodzaak.

De bekende kerkbouwarchitect Tjeerd Kuipers (1857-1942).

De kerkenraad delibereerde enige tijd over de vraag wie de architect van de nieuwe kerk moest worden. Besloten werd de bekende bouwheer van gereformeerde kerkgebouwen Tjeerd Kuipers (1857-1942) het bestek en de tekeningen te laten maken. Al op 22 mei 1905 kon de aanbesteding plaatsvinden. Aannemer C. van der Kaaden, die ook de pastorie gebouwd had, was de laagste inschrijver. Hij berekende fl. 16.738, maar daarbij inbegrepen was een op het laatste moment aangebrachte wijziging in de bouwplannen: omdat men plotseling op het idee kwam dat er later mogelijk nog een galerij in de kerk zou moeten worden aangebracht, werd besloten de kerk anderhalve meter hoger te maken dan aanvankelijk voorzien was.

De gereformeerde kerk aan de Noordeindseweg.

De oudste ouderling, J. Verhoeff, een van de ambtsdragers van het eerste uur, legde ‘de eerste steen’ op 15 juni 1905. De bouw vorderde voorspoedig. Al in de tweede helft van februari 1906 kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden!

De oudste ouderling Jasper Verhoeff legde de eerste steen voor de nieuwe kerk.

Een nieuw orgel (1909).

Tijdens de bouw van de kerk werd de kerkenraad gevraagd medewerking te verlenen aan een financiële actie voor een nieuw orgel. De raad ging er mee akkoord en benoemde een orgelcommissie. Op 8 december 1908 werd besloten een orgel te kopen bij de bekende firma A. Standaart te Rotterdam. De kosten bedroegen fl. 1.950. Het instrument werd op 23 juli 1909 in gebruik genomen. Het orgel was niet van een windmotor voorzien, zodat de blaasbalg voor jaarlijks fl. 25 door ‘orgeltrappers’ in beweging gebracht moest worden. In 1927 verdween deze nuttige kerkelijke arbeid. Toen werd namelijk een motor op het orgel gemonteerd, waardoor de blaasbalg automatisch volliep met de zo broodnodige lucht voor de orgelpijpen.

Van 1910 tot de Vrijmaking (1944).

Ds. J.C. Rullmann (1876-1936) stond van 1911 tot 1913 in Berkel.

Op 21 oktober 1910 nam ds. Kreyt afscheid; hij had een beroep aangenomen van de kerk van Huizum bij Leeuwarden. De kerkenraad draalde niet en beriep ‘de onverzettelijke’ en later zeer bekende kerkhistoricus ds. J.C. Rullmann (1876-1936) van het Friese Garijp, die op 5 maart 1911 intrede deed.

“Twee jaren bracht Rullmann in Berkel door, een heel andere gemeente dan Garijp. In Berkel was alles in de puntjes en Rullmann wist het te waardeeren. Ook omdat hij er tijd voor studie door kreeg. Toch was er in hem iets dat naar worsteling verlangde. En toen de groote stad Utrecht hem, den geboren Amsterdammer, riep, hoorde hij er de stem des Heeren in en hij ging”. Op 30 april 1913 nam gij afscheid van Berkel.

Ds. D. Fleurke (1882-1917) stond van 1913 tot zijn overlijden in 1917 in Berkel.

Zijn opvolger werd al snel gevonden in de persoon van ds. D. Fleurke (1882-1917) van Ter Aar. Op 18 september 1913 deed hij intrede. “Eenigszins stil en teruggetrokken van aard, behoorde hij tot die karakters, die men niet spoedig kent en die bij oppervlakkige kennismaking een zekere stroefheid vertoonen”.

In 1913 was in de kerk en in de pastorie elektrische verlichting aangebracht, waarvoor de gemeenteleden fl. 315 bijeenbrachten en de kerkenraad uit de kerkelijke kas fl. 185 bijpaste.

Een gebouw voor de Jongelingsvereniging (1916).

Zoals we in deel 1 van dit verhaal al vertelden had de hervormde predikant ds. W.H. Krijt in november 1864 een hervormde Jongelingsvereniging opgericht onder de naam ‘Dient elkander door de Liefde’. Daarmee werkte hij onbewust mee aan het tot stand komen van de plaatselijke Doleantie in latere jaren. Van deze hervormde JV waren ook jongens uit christelijke afgescheidene (na 1869 christelijke gereformeerde) gezinnen lid. En toen in hervormd Berkel de Doleantie plaatsvond zegden ‘vele jongens’ uit Dolerende gezinnen het lidmaatschap van deze hervormde jongelingsvereniging op en zetten de vereniging onder eigen vlag voort. Deze sloot zich aan bij de landelijke ‘Bond van Jongelings Vereenigingen op Gereformeerden Grondslag’, opgericht door de bekende ds. J.E. Vonkenberg (1869-1934). Zo begon de Jongelingsvereniging aan haar tweede leven.

Het lokaal van de Jongelingsvereniging in de Nieuwstraat (foto: ‘Uit Een’).

Tijdens het predikantschap van ds. Fleurke werd In 1916 voor en door de Jongelingsvereniging een eigen lokaal in de Nieuwstraat 3 opgericht. De financiering werd geregeld door het uitgeven van aandelen van fl. 10, met een opbrengst van fl. 1.381, wat de inhoud van het in 1886 op initiatief van de latere voorzitter P. Klapwijk opgerichte bouwfonds aanmerkelijk spekte! Het gebouw van de JV staat er nog steeds, zij het in aangepaste vorm als winkel.

Ds. Fleurke was ruim drie jaar met zijn werkzaamheden bezig toen hij in januari 1917 ziek werd. Aanvankelijk leek het niet ernstig, maar al in februari overleed de predikant. In de kerkenraad herdacht de preses “in gevoelvolle woorden het overlijden van den hartelijk geliefden leeraar ds. D. Fleurke, waarin alle broeders vertolkt vinden de diepe droefheid die hun hart vervult”. De gemeenteleden brachten geld bijeen voor het plaatsen van een gedenksteen op zijn graf.

Ds. J.H. Telkamp (van 1917 tot 1920).

Ds. J.H. Telkamp (1886-1961) stond van 1917 tot 1920 in Berkel.

Ds. J.H. Telkamp (1886-1961) van Ter Aar deed op 7 oktober 1917 intrede en bleef ongeveer drie jaar aan de kerk verbonden. Tijdens zijn predikantschap besloot de kerkenraad in het vervolg het systeem van de ‘vaste vrijwillige bijdragen’ in te voeren, in plaats van via de collectezak de ‘gelden voor de eeredienst’ bijeen te krijgen.

Na het vertrek van ds. Telkamp – die in juli 1920 afscheid preekte wegens het aannemen van het beroep van de kerk van Middelburg – had de kerkenraad er de handen vol aan het vinden van een nieuwe predikant. Maar liefst veertien beroepen moesten sinds juli 1920 worden uitgebracht voordat een nieuwe dienaar des Woords gevonden werd. Men zocht naar de oorzaak van het grote aantal bedankjes. Verscheidene malen werd daarvoor de niet aan de eisen des tijds voldoende pastorie als oorzaak aangewezen.

Ds. J. Koelewijn (van 1923 tot 1938).

Ds. J. Koelewijn (1880-1948) van Dedemsvaart nam uiteindelijk het beroep van Berkel aan en deed op 21 januari 1923 intrede.

Ds. J. Koelewijn (1880-1948) stond van 1923 tot 1938 in Berkel.

Al twee jaar later, in 1925, bleek het aantal zitplaatsen in de kerk niet meer toereikend te zijn om de kerkgangers van een plaats te verzekeren. Toen kwam de in 1905 met anderhalve meter verhoogde kerkmuur goed van pas! Besloten werd namelijk in de kerk een galerij aan te brengen aan de kant van de Noordeindseweg. Dat plan werd in 1926 gerealiseerd en leverde tachtig extra plaatsen opleverde. Deze maatregel werd in 1933 gevolgd door de bouw van nog eens twee gaanderijen in de beide zijvleugels van de kerk. Daardoor kwamen er opnieuw tachtig zitplaatsen bij, waarmee het totaal op 560 kwam.

De crisisjaren ‘30.

De grote economische crisis van de jaren ’30 – begonnen met de zgn. ‘Beurskrach’ van 1929 in New York – had ook invloed op de micro-economie van de gezinnen en van de kerk. Het viel niet mee inkomsten en uitgaven van de kerk op elkaar af te stemmen. Ook de predikant en zijn gezin merkten de gevolgen van de economische teruggang aan den lijve. Ds. Koelewijn had aanvankelijk een jaarlijks inkomen van fl. 3.600, maar door de kerkelijke financiële problemen moest hij fl. 600 inleveren, voorwaar geen gering deel! De koster leverde van zijn fl. 300 er fl. 50 in en de organist moest de helft van zijn fl. 50 afstaan.

Het interieur van de kerk in 1907. Op het balkon boven de preekstoel werd later het orgel geplaatst (foto: ‘Uit Een’).

Toch waren in de jaren ’30 ook positievere signalen merkbaar. Behalve de bouw van de al genoemde gaanderijen, zorgde de kerkenraad ook voor een houten gebouwtje achter de kerk, om daar de catechisaties te geven; dat was makkelijker dan in de Nieuwstraat, in het gebouw van de JV. Daar werden immers ook vergaderingen van allerlei verenigingen gehouden. Verder werd besloten een bouwfonds te stichten voor een nieuwe pastorie, omdat de oude predikantswoning beroepen predikanten – zo wist men nu wel zeker- kennelijk afschrikte.

Bergschenhoek wordt zelfstandig (1936).

Niet alleen het ledental van de kerk in Berkel groeide, ook het aantal gereformeerden in het nabijgelegen Bergschenhoek – ressorterend onder de kerk van Berkel – gaf een stijging te zien. Al in december 1933 nam de kerkenraad een schrijven van een tweetal manslidmaten uit Bergschenhoek in behandeling. Ze vroegen ‘om voorbereidende werkzaamheden te verrichten om te komen tot instituering’ van de Gereformeerde Kerk in hun dorp. De kerkenraad zag er echter vooralsnog geen noodzaak voor, maar legde het verzoek niet zonder meer naast zich neer; hij benoemde een commissie die een onderzoek zou instellen. Na dat te hebben voltooid vond de commissie het beter vooralsnog geen gehoor te geven aan het verzoek, ‘gezien het nog kleine aantal leden, het geringe uitzicht op uitbreiding daarvan en te groote financieele kosten hieraan verbonden’.

Het kerkje aan de Julianalaan in Bergschenhoek.

De broeders in Bergschenhoek hielden echter vol! In 1935 kwam er een tweede verzoek bij de kerkenraad binnen, waarin opnieuw gevraagd werd ‘voorbereidende maatregelen te treffen’. De kerkenraad hoefde niet eens te bouwen, zo schreven ze, want er was in Bergschenhoek al een gebouwtje van de vereniging ‘Gereformeerd Belang’, dat als kerk gebruikt kon worden. Ook nu ging de kerkenraad niet op het verzoek in. Afscheid nemen van de leden van Bergschenhoek zou immers ook een forse aderlating voor de inkomsten van de Berkelse kerk betekenen!

En tenslotte kwam in 1936 het derde verzoek binnen, waarin men zonder verdere plichtplegingen vroeg in Bergschenhoek de Gereformeerde Kerk te institueren. De kerkenraad en de classis gingen er toen mee akkoord en zo konden op 27 december 1936 de inmiddels gekozen ambtsdragers door ds. Koelewijn in het ambt bevestigd worden.

Omdat de groei van de kerk van Berkel ondertussen gewoon was doorgegaan bleven de in 1933 aangelegde galerijen dringend nodig!

Ds. Koelewijn na vijftien jaar met emeritaat (1938).

Ds. Koelewijn “heeft aanvankelijk in Berkel en Rodenrijs met lust gearbeid, maar langzamerhand begonnen er schaduwen te vallen op zijn levenspad. De beroering die later tot scheuring in de gemeente van Berkel zou leiden, deed zich vóór-gevoelen en bracht hem veel leed. Suikerziekte en hartkrampen noodzaakten hem in 1938 emeritaat te vragen”, dat hem per 1 november dat jaar verleend werd. Zijn afscheidswoord moest op 23 oktober door een ander voorgelezen worden.

Een nieuwe pastorie (1939).

De gereformeerde kerk met de nieuwe pastorie.

Omdat de pastorie naar het oordeel van de kerkenraad ‘een struikelblok’ vormde bij het beroepingswerk, werd in dezelfde tijd besloten een nieuwe predikantswoning naast de kerk neer te zetten. De bouw vond in de zomer van 1939 plaats. Ook werd een fietsenhok gebouwd en werden bovendien de pastorie, de kerk, het catechisatielokaal en de kosterswoning voorzien van centrale verwarming.

Ds. J.A. Vink (van 1939 tot 1944).

Terwijl dat allemaal in voorbereiding of in uitvoering was kon het beroepingswerk ter hand genomen worden. Dit verliep vlot. In november 1938 werd een beroep uitgebracht op ds. J.A. Vink (1900-1964) van Hoek. Op 5 maart 1939 deed de predikant intrede en hij zou tot 1 september 1944 aan de kerk van Berkel verbonden blijven. In afwachting van de voltooiing van de pastorie betrok hij aanvankelijk een particuliere woning in het dorp. Op 19 juni 1939 legde hij hoogstpersoonlijk ‘de eerste steen’ van de nieuwe pastorie, die eind dat jaar gereed kwam. De woning was nu zeker geen ‘struikelblok’ meer voor het verkrijgen van een predikant.

Ds. J.A. Vink (1900-1964) stond van 1939 tot 1944 in Berkel.

Vlak voordat de Tweede Wereldoorlog begon, verscheen op 6 april 1940 het eerste nummer van het ‘Kerkblaadje van de Gereformeerde Kerk van Berkel en Rodenrijs’, dat eens per maand verscheen. De groei van de kerk ging ondertussen gewoon door; geconstateerd werd dat het aantal leden in 1941 ruim 1.150 bedroeg en het jaar daarop nog 100 meer. Men moest gaan denken over het houden van dubbele diensten, want opnieuw werd de kerk te klein! Dat idee werd in oktober 1943 werkelijkheid met medewerking van Bloemenveiling Berkel, waar kerkdiensten gehouden mochten worden. De leden ten zuiden van ‘de bocht van Van Rhijn’ aan de Rodenrijseweg gingen in de Bloemenveiling naar de kerk, de overigen naar de ‘echte kerk’ aan de Noordeindseweg.

De Vrijmaking (1944).

En toen vond in september 1944 de Vrijmaking plaats. Sinds de jaren ’30 bestonden in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen over onder meer de betekenis van de Doop en het Verbond. De generale synode nam daarover besluiten waarmee een gedeelte van de kerkleden zich niet kon verenigen. Zij maakten zich vrij, wat landelijk officieel op 11 augustus 1944 plaatsvond, toen de door de synode als hoogleraar in Kampen afgezette prof. dr. K. Schilder (1890-1952), in Den Haag op de zgn. ‘Vrijmakingsvergadering’ de ‘Acte van Vrijmaking’ voorlas. Overal in het land maakten ’bezwaarden’ zich vrij van de synodebesluiten, zodat op tal van plaatsen een ‘Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt)’ ontstond, in Berkel op 31 augustus 1944, waaraan ds. Vink leiding gaf.

De Vrijmakingsbrief van de vrijgemaakte kerkenraad

Aanvankelijk bleven zij gebruik maken van het kerkgebouw aan de Noordeindseweg, maar de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk spande een gerechtelijke procedure aan om de kerk en de pastorie weer in bezit te krijgen. De uitspraak van de rechter kwam in maart 1945: deze beval dat de vrijgemaakte kerk het kerkgebouw en de pastorie dienden te verlaten en terug te geven aan de Gereformeerde Kerk van Berkel en Rodenrijs. Vooralsnog kwamen de ‘vrijgemaakten’ vanaf 11 maart 1945 bijeen in de timmerloods van de firma Hordijk. Later werd een eigen bedehuis gebouwd. In 1946 telde de vrijgemaakte kerk 720 leden en maakte sindsdien een flinke groei door. In 2016 stond het ledental op 830.

Het gebouw van de Jongelingsvereniging aan de Nieuwstraat moest door de Vrijmaking worden verkocht en de opbrengst werd eerlijk verdeeld onder beide groepen ‘jongelingen’.

De Vrijmaking sloeg ook toe in Bergschenhoek, waar op 30 december 1936 – zoals hierboven al beschreven werd – een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd was. De Vrijmaking had voor die kerk tot gevolg dat de Gereformeerde Kerk sinds 6 augustus 1944 werd voortgezet als vrijgemaakte kerk.

Naar deel 3 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info