De Gereformeerde Kerk te Berkel en Rodenrijs (1)

Deel 1 – Hoe het allemaal begon.

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Berkel en Rodenrijs werd op 8 maart 1891 geïnstitueerd als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.

Kaart: Google.

Toen op 17 juni 1892 de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, resp. uit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886, ineensmolten tot ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, werd ook de kerk van Berkel en Rodenrijs daar onderdeel van.

Een doop in Berkel.

“Ik beloof mijn kind op te voeden naar de eis van de Schrift, in dit Formulier vervat, maar niet volgens de leer, die in deze kerk gebracht wordt”. Dat was het antwoord dat vader Krijn Vogelaar (1819-1897) gaf toen hem in januari 1846 in de hervormde kerk van Berkel – waar ds. J.C. Hentzepeter op dat moment predikant was – de doopvragen gesteld waren. De doop ging door, maar het maakte duidelijk dat Vogelaar zich niet meer thuis voelde in de hervormde kerk in zijn woonplaats. Zelfs ging hij wel eens in Rotterdam naar de Afgescheiden gemeente die aan de Kruiskade bijeenkwam. Na de doop van zijn kind maakte hij daar echter een gewoonte van. Sterker: hij sloot zich bij de Afgescheidenen aan.

Krijn Vogelaar (1819-1897) op latere leeftijd, toen hij ouderling was.

In Zegwaard.

Maar toen op 29 april 1862 in het nabijgelegen Zegwaard een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ werd geïnstitueerd, werd ook Krijn Vogelaar daar lid van. Dat lidmaatschap telde flink aan, want hij had acht kinderen en de gemeente telde aanvankelijk nog geen dertig leden. Vandaar dat de kerkenraad in het begin slechts uit één ouderling en één diaken bestond. Niet verwonderlijk dat Krijn Vogelaar in 1867 tot ouderling gekozen werd.

Ds. C. Kuijper (1847-1901).

Toch bleek het een levenskrachtige gemeente. Want de kerkenraad wilde al een jaar na de instituering overgaan tot het beroepen van een oefenaar, die zijn taak voor fl. 1 per week zou moeten gaan uitoefenen, zij het met vrij wonen en vrijdom van belastingen. Het was oefenaar J. Stadt (1828-1900), die in 1863 naar Zegwaard kwam maar nog hetzelfde jaar naar Hasselt vertrok. Tussen 1863 en 1878 werd de kleine gemeente gediend door achtereenvolgens ds. J.P. van der Maas (1825-1889) (van 1865 tot 1867), ds. G. Lampen (1828-1899) van 1867 tot 1870), ds. C. Kuijper (1847-1901) van 1872 tot 1875 en door ds. P. Medema (1829-1894) in 1877 en 1878.

Ds. G. Lampen (1828-1899).

Dat laatste jaartal markeert meteen een geleidelijke achteruitgang van het ledental en dus een vermindering van de kerkelijke inkomsten. Een predikant of een oefenaar beroepen was er niet meer bij, dat was te duur en uit de huuropbrengst van de nu leegstaande pastorie kon men de meest dringende uitgaven betalen. Enkele jaren later, in 1882, besprak de kerkenraad zelfs de mogelijkheid de toen honderdtien leden tellende gemeente maar op te heffen en te gaan kerken in de meest nabijgelegen Christelijke Gereformeerde Gemeente; voor de leden uit Berkel was dat die in Delft.

De kerkenraad ging echter eerst in overleg met de classis om te bespreken hoe het in Zegwaard verder moest. De voor dat doel benoemde commissie wilde niet weten van opheffing. Er moest juist alles op alles gezet worden om de gemeente overeind te houden! En zo kwam de kerkenraad in contact met oefenaar P. Koster (1852-1931) uit Leeuwarden, die zich daar bezighield met de zending onder de Joden. De Zegwaardse gemeenteleden in Berkel steunden de plannen, mits de oefenaar eens in de veertien dagen ook in Berkel zou komen preken en er catechisatie zou houden.  Daarmee ging iedereen akkoord. Zo kwam Koster naar Zegwaard en bleef twaalf jaar lang, tot 1899, aan die gemeente verbonden. Het traktement bedroeg fl. 600, waarvan de leden uit Berkel de helft betaalden.

De stal van Krijn Vogelaar stond achter de boerderij waar de kinderen voor staan (foto: ‘Uit een. Een eeuw kerkhistorie’).

In Berkel trad Koster op in de tot kerkzaal vertimmerde koestal van de al eerder genoemde Krijn Vogelaar. Oefenaar Koster had een enorm stemgeluid. Daardoor was het mogelijk dat zijn woorden buiten de stal te volgen waren. ‘Je hoort het Woord en het kost niks’, zo merkte iemand op.

Géén Christelijke Gereformeerde Gemeente in Berkel…

Het voorgaan van Koster in Berkel zal vast en zeker meegespeeld hebben bij de groei van het aantal gemeenteleden in het dorp. Maar vooral de opkomst van de tuinbouw speelde daarbij een belangrijke rol, waardoor nieuwe werkgelegenheid ontstond. Vandaar dat de Berkelaars zich in 1890 tot de classis richtten met het verzoek medewerking te verlenen aan hun plan in Berkel een zelfstandige gemeente te stichten. Daar was de kerkenraad van Zegwaard echter helemaal niet blij mee. Het vertrek van de inmiddels behoorlijke groep Berkelse gemeenteleden zou de financiële positie van Zegwaards kerk opnieuw in gevaar brengen!

Dat zal voor de leden in Berkel een teleurstelling geweest zijn, maar toch werd al in januari 1891 door de kerkenraad van Zegwaard besloten het aantal ambtsdragers uit te breiden met in Berkel woonachtige leden. Behalve de ook in Berkel woonachtige Krijn Vogelaar – die immers al in 1869 ouderling geworden was en dat nog steeds was – werden zowel een ouderling als een diaken benoemd, resp. Jan Vermeer en Dirk Vogelaar.

Oefenaar P. Koster (1852-1931).

De komst van oefenaar Koster – die om de veertien dagen in Berkel was – had tot gevolg dat de Berkelse gemeenteleden al snel niet meer naar de kerk in Zegwaard kwamen. Behalve dat oefenaar Koster eens in de veertien dagen in de stal een preek hield, liet men daar op andere zondagen óf andere predikanten voorgaan óf behielp men zich er met preeklezen. Bovendien kwamen ook de Berkelse ambtsdragers steeds minder in Zegwaard om de kerkenraad bij te wonen. Kortom: Berkel werd zo langzamerhand – al hoorde men bij de kerk van Zegwaard – steeds zelfstandiger, zo leek het.

De stal wordt te klein.

En… de stal werd te klein! Niet alleen groeide het aantal ‘eigen’ gemeenteleden in Berkel, maar ook meerdere hervormde gemeenteleden kwamen naar de staldiensten, omdat ze het in hun eigen gemeente niet meer naar hun zin hadden (al sloten ze zich niet bij de ‘stalgemeente’ aan als lid). Geen wonder dat de ambtsdragers uit Berkel, een maand nadat ze door Zegwaards kerkenraad benoemd waren, opnieuw een verzoek aan de kerkenraad richtten om in Berkel een Christelijke Gereformeerde Gemeente te institueren. De kerkenraad kon zich echter – ook om financiële redenen – in het verzoek niet vinden.

Het achterste gedeelte van het rechter huis was de stalkerk van Krijn Vogelaar. Links zijn woning.

De broeders uit Berkel togen daarom opnieuw naar de classis. Toen de mannenbroeders in Zegwaards kerkenraad dat voornemen vernamen, spraken ze af zich in de classis tégen dat voorstel uit te spreken. Volgens het al eerder vastgestelde vergaderrooster van de classis was een ouderling uit Zegwaard aan de beurt om als afgevaardigde naar de classis te gaan. Hoewel de broeders uit Berkel vroegen een ouderling uit hún dorp namens de kerk van Zegwaard naar de classis te laten gaan, ging dat niet door. Krijn Vogelaar protesteerde er tegen, maar dat had geen effect.

Hoe dan ook, een zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente kwam in Berkel niet.

Op weg naar de Doleantie in Berkel.

Berkels hervormde gemeente werd over het algemeen gediend door orthodoxe predikanten. Ds. W.H. Krijt stond er van april 1864 tot april 1965, op één dag na precies een jaar. Desondanks werkte hij dat ene jaar onbewust mee aan het tot stand komen van de Doleantie te Berkel. Hij was voorstander van de stichting van christelijke scholen en bevorderde de stichting ervan in Berkel (al duurde het nog tot 1878 voordat het zover was), vestigde de aandacht op en promootte de landelijke Utrechtsche Zendingsvereeniging, die in 1859 was opgericht als tegenreactie op de vrijzinnigheid in de hervormde kerk, en nam hij het initiatief tot de oprichting van de Berkelse Christelijke Jongelingsvereeniging, in november 1864. Daar werden onder zijn leiding intensief en diepgaand bijbelgedeelten én kerkelijke problemen besproken, waarbij kritiek op de vrijzinnigheid in de hervormde kerk vaak een belangrijk gesprekspunt was.

De hervormde kerk te Berkel.

De oprichting van deze Jongelingsvereeniging bevorderde de vorming van haar jonge leden en maakte hen bewust van de kerkelijke problemen. Het duurde niet lang of ook Berkelse leden van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Zegwaard werden er lid van! Verscheidene leden van de JV lazen ‘De Standaard’ en ‘De Heraut’, resp. het politieke dagblad en het kerkelijke weekblad van dr. A. Kuyper (1837-1920), die al sinds de jaren ’60 in zijn talloze publicaties tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk en de macht van de hervormde synode opkwam.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (‘De Heraut’) speelde een niet te onderschatten rol bij (de voorbereiding van) de Doleantie.

De strijd van hem en zijn medestanders liep uiteindelijk in 1886 uit op hun afzetting en de Doleantie: Kootwijk, Voorthuizen, Reitsum (Frl.) en Amsterdam waren in die volgorde de eerste Dolerende kerken.

‘Batenburg is een scheurmaker’.

De hervormde kerkenraad van Berkel besprak op 17 december 1886 het feit dat een van de gemeenteleden, Anthonie Batenburg (1845-1893), zijn kind had laten dopen bij de Dolerende Kerk in Rotterdam, die bijeenkwam in een kerkgebouw aan de Kruiskade. Men vond dat ‘niet in de haak’. De kerkenraad besloot toen van Batenbrug een verklaring te vragen waarin hij beloofde dat hij “in alle opregtheid tot den bloei van de Nederlandsche Hervormde Kerk, met opvolging van harte verordeningen, naar zijn vermogen volijverig te zullen medewerken”.

Anthonie Batenburg (1845-1893).

Batenburg piekerde er niet over aan dat verlangen te voldoen. Vandaar dat de kerkenraad hem begin september veroordeelde als ‘schuldig aan scheurmakerij‘, en hem het recht ontnam tot het ‘uitoefenen van kerkelijke regten en tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor onbepaalden tijd’. Eén van de ouderlingen. I. Havenaar, die overigens op die vergadering niet aanwezig was, deelde kort daarop mee in het vervolg niet meer in aanmerking te willen komen voor benoeming tot ouderling. Hij was het niet eens met de tegen Batenburg genomen maatregelen.

De ‘Reformatie der Kerk’ niet ter hand genomen.

Op 10 december 1889 ontving de hervormde kerkenraad een schrijven van acht belijdende leden, waaronder I. Havenaar. Daarin werd in het handschrift van Batenburg de kerkenraad opgeroepen ‘de Reformatie der Kerk ter hand te nemen en te breken met de synodale hiërarchie’, waardoor de rechten van de plaatselijke kerk beknot werden en daardoor bovendien vrije doorgang werd verleend aan de vrijzinnigheid.

I. Havenaar.

In het schrijven werd erop gewezen dat door de reformatie in de zestiende eeuw de kerk bevrijd was van ‘menschelijke banden’ (waarmee de roomse hiërarchie bedoeld werd), maar dat de hervormde kerk nu verstrikt geraakt was in het web van een hiërarchisch bestuur, namelijk dat van de synode. Dat kwam, aldus de acht briefschrijvers, omdat de overheid in 1816 “op onwettige wijze de aloude Dordtse Kerken Ordening vervangen had door het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk”. Maar de kerkenraad nam het verzoek ‘zelfs niet in overweging’. Toen de acht broeders om een uitgebreider antwoord vroegen werd in de kerkenraad besloten de brief voor kennisgeving aan te nemen.

De VereenigingDe Kerkelijke Kas’.

Voor de acht ondertekenaars bleef toen niet veel anders over zélf tot ‘de Reformatie der Kerk’ over te gaan ‘krachtens’ – zoals dat heet – ‘het ambt aller gelovigen’. In maart 1890 richtten ze eerst de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op, die als koninklijk erkende vereniging straks de rechtspersoonlijkheid vereisende handelingen van de Dolerende kerkenraad ter hand zou nemen (een Dolerende kerk kon op grond van de wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid krijgen). De Vereniging kreeg op 8 mei 1890 de gevraagde koninklijke goedkeuring en liet er vanaf die dag geen gras over groeien. Aan het Noordeinde in Berkel werden een paar woningen aangekocht en achter die huizen werd een kerkgebouw neergezet. Op 30 november 1890 werd die kerk in gebruik genomen; schuin tegenover de stal van Vogelaar, waar de Berkelse christelijke gereformeerde leden van Zegwaard bijeenkwamen.

Oefenaar P. Koster (1852-1931).

Anthonie Batenburg gaf van de ingebruikneming van de kerk aan het Noordeinde kennis aan de christelijke gereformeerden in Berkel. Hij deelde hun mee dat het bestuur van de ‘Kerkelijke Kas’ verwachtte dat zij in het vervolg de diensten in de kerk aan het Noordeinde zouden bijwonen. De ‘Kerkelijke Kas’ had echter zelf al een reglement opgesteld met regels bijvoorbeeld over de bestemming van de collecteopbrengsten, zonder daarover met de christelijke gereformeerden te hebben overlegd. Dat was voor oefenaar Koster aanleiding mee te delen dat op zondag 30 november in de kerkstal tweemaal dienst zou zijn; met andere woorden: de ingebruikneming van de kerk aan het Noordeinde zou níet worden bijgewoond. Maar Batenburg en een ander lid van de ‘Kerkelijke Kas’, Jasper Verhoeff, spoedden zich nog vóór de zondag naar Krijn Vogelaar en diens medestanders en ze kwamen samen tot overeenstemming. De christelijke gereformeerden zouden in de nieuwe kerk de diensten bijwonen.

Oefenaar Mulder (1838-1915) was voorganger in de Dolerende Kerk van Berkel.

Oefenaar en hoofdmeester Jacob Mulder (1838-1915) – tot dan een van de leiders van de Doleantie te Bleiswijk – ging in het vervolg in de dienst op zondag voor.

De Dolerende Kerk geïnstitueerd.

Nu de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ had gezorgd voor een kerkgebouw, en men zeker wist dat de hervormde kerkenraad geen stappen zou ondernemen om te komen tot verbreking van de ‘synodale hiërarchie’, namen de broeders van ‘De Kerkelijke Kas’ contact op met de classis Rotterdam van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Op 27 november 1890 mochten zij ter vergadering komen om daar hulp en steun te vragen bij de ‘vrijmaking hunner kerk’. De classis ging akkoord en wees ds. A. Schouten (1864-1954) van Charlois aan als consulent van Berkel.

Ds. A. Schouten (1864-1954) was consulent van de Dolerenden te Berkel en leidde de bidstond ter voorbereiding van de Doleantie te Berkel.

Besloten werd op 18 februari 1891 een openbare bidstond te houden in de kerk aan het Noordeinde. Daarvoor werden alle hervormde gemeenteleden per rondschrijven uitgenodigd. Ds. Schouten zou de dienst leiden. Als men al verwacht had dat de kerk tot de rand toe vol zou zitten, dan kwam men bedrogen uit. Veertien broeders waren aanwezig. Desondanks werd besloten ambtsdragers te kiezen. Als ouderlingen werden verkozen Jasper Verhoeff, Anthonie Batenburg en Arie de Bruin; als diakenen werden gekozen Johannes Albertus de Wit en Pieter Klapwijk.

Overeenkomstig de Dordtse Kerken Orde werden hun namen afgekondigd. Er werden geen bezwaren tegen de verkiezing in gebracht. Daarom kwam ds. A. van Veelo (1844-1924) van Rotterdam op 8 maart 1891 naar de kerk aan het Noordeinde te Berkel om de verkozenen in het ambt te bevestigen; hij was door de classis tot consulent benoemd, als opvolger van ds. Schouten.

Meteen na de bevestiging van de ambtsdragers – waardoor de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Berkel feitelijk geïnstitueerd werd – kwam de kerkenraad bijeen en besloot hij te breken met de synodale hiërarchie en de aloude Dordtse Kerken Ordening weer kracht en geldigheid te verlenen (overigens schrijft A. Sonneveld dat de instituering onder leiding van ds. H.H. Veder (1853-1913) van Rotterdam plaatsvond).

Ds. A. van Veelo (1844-1924) van Rotterdam.

Christelijke Gereformeerden en Dolerenden samen.

De Dolerende kerkenraad besloot contact op te nemen met de Berkelse leden van de christelijke gereformeerde gemeente van Zegwaard. Dat contact verliep langs uiterst korte lijnen, omdat Dolerenden en christelijke gereformeerden op de zondag en door de week immers bijeenkwamen in het gebouw van de Dolerenden aan het Noordeinde (de stal deed niet meer dienst als kerk). Maar… de christelijke gereformeerden waren in Berkel geen zelfstandige gemeente, want ze ressorteerden officieel nog steeds onder de gemeente te Zegwaard.

De gesprekken met de kerkenraad in Zegwaard en met de leden in Berkel leverden uiteindelijk op, dat de christelijke gereformeerde en de Dolerende ambtsdragers aan het begin van de dienst in het vervolg samen de kerkzaal zouden binnenkomen; dat ambtsdragers uit beide groepen samen op huisbezoek zouden gaan; dat oefenaar Koster en br. Batenburg om de beurt de catechisaties zouden verzorgen en dat – als oefenaar Koster in Zegwaard dienst had – in de kerk aan het Noordeinde zowel christelijke gereformeerde als Dolerende predikanten zouden voorgaan. Het staat hier allemaal in enkele woorden, maar voordat men uiteindelijk tot deze overeenstemming kwam, moest er nog veel overlegd worden.

Ouderling Jasper Verhoeff.

Landelijke vereniging (1892).

Al sinds enkele jaren waren tussen de landelijke synodes van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk‘ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ onderhandelingen gaande over ineensmelting van beide kerken. Op 17 juni 1892 werd het samengaan officieel een feit. Afgesproken werd als nieuwe naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland‘ te voeren.

Vanaf die dag heetten de Dolerenden van Berkel en de Christelijke Gereformeerden van Zegwaard ook beide ‘Gereformeerde Kerk‘. Met de kerkenraad van Zegwaard werd afgesproken dat zijn Berkelse gemeenteleden en de vroegere Dolerenden van Berkel per 1 januari 1893 ook plaatselijk zouden samengaan als ‘Gereformeerde Kerk te Berkel en Rodenrijs’.

Op de tiende van die maand werd een nieuwe gezamenlijke kerkenraad gekozen. Behalve de zittende kerkenraad waren er twintig stemgerechtigde manslidmaten aanwezig. Gekozen werden tot ouderling de bekende Krijn Vogelaar, Anthonie Batenburg, Jasper Verhoeff, Arie de Bruin en Jan Vermeer. Als diakenen werden gekozen: Johannes Albertus de Wit en Dirk Paulus van der Voort.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info