Ds. W.F.A. Winckel en de Doleantie te Oudewater (1886-1893)

De Gereformeerde Kerk te Oudewater werd op 2 maart 1887 geïnstitueerd als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.

Kaart: Google.

Ds. W.F.A. Winckel naar Oudewater (1886).

Met het beroepingswerk van de Nederlandse Hervormde Gemeente van Oudewater ging het sinds het vertrek van ds. C.P. van Tooren (in 1880) niet van een leien dakje! Meer dan zeventig beroepen werden uitgebracht, maar telkens volgde een bedankje. Onder degenen die beroepen werden waren er ook die later met de Doleantie meegingen: de predikanten ds. J. Langhout (1848-1908), ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) en ds. H.W. van Loon (1846-1916). Men wilde duidelijk een rechtzinnige predikant. Eindelijk kwam de commissie in november 1885 uit bij ds. W.F.A. Winckel (1852-1945) van Schipluiden en deze werd beroepen, ongetwijfeld in de verwachting dat het ook nú wel weer niets zou worden. Ds. Winckel schreef in zijn biografie over het beroep dat hij uit Oudewater ontving:

“Reeds meer dan 70 beroepen waren er uitgebracht om de tweede predikantsplaats te vervullen, maar niemand was willig bevonden om over te komen. Wat ik, toen ik de plaats bezocht, vernam, was niet geschikt om aan te moedigen de roepstem op te volgen. Het bleek, dat het stadje met recht den ouden naam van „stedeke kijfhoek” waard was. De kerkeraad leefde met den predikant op gespannen voet; harde woorden waren gevallen; de predikant en eenige zijner aanhangers zochten een tweetal nieuwbenoemde kerkeraadsleden te weren, en daarover was een kerkelijk proces voor het classicaal bestuur van Gouda, naderhand voor het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland aanhangig. De kerkeraad stelde in zijne meerderheid geen vertrouwen in den leeraar; deze zette zich, met een deel der gemeente achter zich, schrap tegen den kerkeraad. Met tranen werd mijne echtgenoote geraden, dat wij ons in dit wespennest niet zouden steken; men kon zulks niet aan zijn ergsten vijand toewenschen.”

De Grote- of Sint-Michaëlskerk te Oudewater.

Toch besloot ds. Winckel de stap naar ‘stedeke kijfhoek’ te wagen. ‘Als ik zulk een beroep aannam behoefde ik niet bang te zijn dat ik mij zélven zou hebben gezocht’, schreef hij. Op 6 maart 1886 deed hij daar intrede, nadat ds. J. Post van Charlois hem in het ambt had bevestigd.

Aanvankelijk had de nieuwe predikant het niet makkelijk: “In menig huis wilde men mij niet ontvangen, al wees men ons beleefd af; in andere werd ons, na een eerste bezoek, verzocht weg te blijven. Ach, men was door doodelijke onkunde in sommige kringen zoo vijandig. Maar dit verhinderde niet, dat de prachtige groote Sint-Michaëlskerk, als wij het Woord verkondigen, vol liep”.

“Evenwel kon de vijand dit maar niet rustig laten doorgaan. Hij zette sommige menschen op om eene afdeeling van den [vrijzinnige] Protestantenbond op te richten en vanwege dien bond te laten prediken”. Ds. Winckel realiseerde zicht toen dat hij nooit zou kunnen toestaan dat doopleden van deze Protestantenbond als ‘belijdend lid’ van de Hervormde Gemeente van Oudewater zouden worden ingeschreven. Hij zag in gedachten al dat in Oudewater, bij weigering van hun toelating, dezelfde problemen zouden ontstaan als bij de ‘benauwde broederen te Amsterdam’, waar onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) mede door een soortgelijk conflict de Doleantie al in volle gang was. “Evenwel, dít stond bij mij vast, ik zou nooit het besluit nemen om met de Synodale organisatie te breken. De gemeente was er immers niet vatbaar voor om op dien weg te volgen!”

Ds. W.F.A. Winckel (1852-1945) van Oudewater.

Toch leek ds. Winckel niet als enige voor dit probleem te staan. Zijn collega ds. J.W. Margadant (die al in 1873 in Oudewater gekomen was en met wie de kerkenraad volgens de hierboven aangehaalde berichten geregeld overhoop lag) had, kort voordat ds. Winckel naar Oudewater kwam, schriftelijk zijn sympathie betuigd met de ‘benauwde broederen’ te Amsterdam!

Inderdaad kwamen enige leden van deze Protestantenbond bij de kerkenraad van Oudewater vragen om belijdenis van het geloof te doen. Ds. Winckel stelde voor het doen van belijdenis en het houden van het Avondmaal op die zondag uit te stellen, totdat duidelijk zou zijn of zij zich gebonden wisten en voelden aan de Drie Formulieren van Eenigheid, de belijdenisgeschriften van de kerk. Eén van de hervormde kerkvoogden deelde dit in een schrijven mee aan het Provinciaal Kerkbestuur met het dringende verzoek hiertegen op te treden, want volgens de hervormde reglementen (samengebald in het ‘Algemeen Reglement’ van 1816) was de kerkenraad verplicht verzoeken om toelating tot de gemeente te honoreren.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (januari 1887).

Er speelde echter nog iets: ds. Winckel, ouderling A. van Baren en diaken Hofland waren van 11 tot 14 januari 1887 naar Amsterdam geweest om daar het Gereformeerd Kerkelijk Congres bij te wonen.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Daar vergaderden ruim 1.500 hervormde kerkenraadsleden en andere belangstellenden over de vraag hoe men ‘de reformatie van de hervormde kerk’ ter hand moest nemen. Want dát men moest breken met het hervormd kerkbestuur, waardoor de belijdenis op een zijspoor gerangeerd en de plaatselijke kerk van haar rechten beroofd was, stond voor hen vast. Ieder die het Congres bezocht tekende daarom bij de ingang de schriftelijke verklaring dat hij ‘de reformatie der kerk plichtmatig’ achtte.

Het bezoek van ds. Winckel en zijn kerkenraadsleden aan het Congres werd natuurlijk ook bekend bij ds. Margadant. En toen ds. Winckel in februari een kerkenraadsvergadering bijeen wilde roepen om een besluit te nemen over het aannemen van de eerder genoemde vrijzinnige leden als lid van de gemeente van Oudewater, én om de ‘boeken van het archief na te kijken’, wist ds. Margadant hoe laat het was: hij ging met het samenroepen van de kerkenraad niet akkoord. Tijdens de vergadering van de classis Gouda, die op 24 februari 1887 gehouden werd en waarvan hij scriba was, deelde hij mee dat ds. Winckel kennelijk ‘de reformatie van de kerk’ ter hand wilde nemen en het archief van de kerk in bezit wilde krijgen. Staande de vergadering werd toen de schorsingsbul voor ds. Winckel opgesteld en mede door ds. Margadant als scriba ondertekend.

De bul vermeldde dat ds. Winckel wegens het bezoeken van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ was geschorst als predikant. Kort voordat ds. Winckel de bul kreeg thuisbezorgd ontmoette hij collega Margadant (met de schorsingsbul op zak) in de tram en deze schudde hem nog vriendelijk de hand! Toen de schorsing kort daarop bekend werd ‘ging het als een loopend vuurtje door de stad: ds. Margadant heeft ds. Winckel de judaskus gegeven’.

Het toegangsbewijs voor het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Hoe dan ook, ds. Winckel was provisioneel (voorlopig) geschorst. De predikant had niet er niet veel vertrouwen in dat zijn gemeente hem zou volgen. Niet meer dan enkelen zouden met hem meegaan, zo berekende hij.

Maar éérst kwam de volgende dag nog een classicale commissie op bezoek die, ‘uit medelijden voor ds. Winckels persoon’ hem trachtte te bewegen de aan de ingang van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ getekende verklaring in te trekken en zich te onderwerpen aan de regelingen van het kerkbestuur. Ds. Winckel verzekerde de commissie dat hij niet van plan was uit de hervormde kerk te treden, indien men hem daartoe althans niet zou noodzaken, door hem te bevelen de vrijzinnige leden van de Protestantenbond als belijdend lid van de gemeente van Oudewater in te schrijven. De commissie vertrok onverrichter zake naar Gouda terug.

In de school.

De navolgende zondag werd door de geschorste ds. Winckel geen dienst geleid in de Sint-Michaëlskerk van de hervormde gemeente, maar hield hij een bijbellezing in de christelijke school. Daar waren velen ‘tot zijn bemoediging samengekomen’. Het gebouw was ‘meer dan vol’. Uit volle borst werd de openingspsalm 65 vers 2 meegezongen: ‘Een stroom van ongerechtigheden had d’ overhand op mij’. En aan het eind van de dienst werd hem psalm 68 vers 11 staande toegezongen: ‘Gewis hoe hoog de nood moog’ gaan, God zal Zijns vijands kop verslaan’.

De kerkenraad in Doleantie.

In deze brochure beschreef ds. Winckel de gang van zaken bij zijn voorlopige schorsing.

Hoewel de kerkenraad op 2 maart 1887 vergaderen zou, schreef ds. Margadant daarbij niet aanwezig te zullen zijn. Omdat de kerkenraad vond dat de predikant wel héél dringende redenen had moeten hebben om weg te blijven, besloot men toch te vergaderen. Eén ouderling liet net als ds. Margadant ook verstek gaan. Men besloot de classis te berichten dat ds. Margadant zonder voor een vervanger te zorgen zijn plaats als voorzitter onbezet gelaten had.

Voorts werd uitgesproken dat de schorsing van ds. Winckel, de ouderling en de diaken die naar ‘het Congres’ geweest waren, onrechtvaardig was ‘en [dat] daaruit bleek, hoezeer het Synodaal Bestuur tegen Gods Woord handelde’. Met algemene stemmen besloot de kerkenraad de band met het hervormde kerkbestuur te verbreken. ‘Níet dus met de Ned. Herv. Kerk, maar met het synodaal bestuur werd gebroken’. Het ‘Algemeen Reglement’ werd afgeschaft en de Dordtse Kerken Ordening van 1618 weer ingevoerd:

“(…) Kennis genomen hebbende van de onwettige, door niets gerechtvaardigde, den 24sten Februari 1887 door het classicaal bestuur van Gouda uitgesproken voorloopige schorsing van drie medeleden van dit College, benevens van het feit dat ds. Margadant als consulent willekeurig zijne gemeente heeft verlaten, zonder in zijn dienstwerk te willen voorzien; overwegende dat de Kerkeraad onder de (…) knellende banden der Synodale Organisatie van 1816  gedurig buiten machte gesteld wordt naar Gods Woord te handelen; overwegende dat deze schorsing drie onzer waardigste broederen aangedaan en het zich uit zijn dienstwerk onttrekken door ds. Margadant, die tevens lid van het Classicaal bestuur van Gouda is, niet de strekking hadden om het handelen naar Gods Woord gemakkelijk te maken, maar in tegendeel om den kerkeraad te demoraliseeren; overwegende dat uit de handeling der Kerkelijke Hiërarchie, inzake het Amsterdamsch Conflict en elders, overtuigend gebleken is, dat uit eene procedure voor het Kerkbestuur om recht te erlangen, geen het minste heil is te verwachten (…); besluit [de kerkenraad] onder biddend opzien tot den Heere (…) thans de Synodale Hiërarchie af te werpen’ en daarom ‘alle kracht en geldigheid te ontnemen’ aan het Algemeen Reglement van 1816 en ‘van nu af weer kracht en geldigheid te verleenen aan de Kerkenorde, die hier vóór 1816 gold (…)”.

In zijn biografie gaat ds. Winckel ook uitvoerig in op de toestanden in Oudewater.

Kort daarop, op 15 maart 1887, verklaarde de kerkenraad de schorsing van de predikant en van de twee kerkenraadsleden die het gewaagd hadden het Congres in Amsterdam bij te wonen, nietig. Ondanks een vermanend schrijven van de kerkenraad weigerden ds. Margadant en de ouderling de kerkenraadsvergaderingen bij te wonen. Uiteindelijk werden ze – met hulp van genabuurde kerken, zoals het in de Dordtse Kerkorde geregeld was, uit hun ambt ontheven.

Ondertussen beschouwde de Dolerende kerkenraad zich als eigenaar van alle kerkelijke goederen. Om dat duidelijk te laten uitkomen noemde men de grote Sint-Michaëlskerk tijdens de bouw van de nieuwe Dolerende kerk ‘hulpkerk’.

Na de Doleantie.

Al op 16 maart wilde het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland weten wat ds. Winckel tot zijn verdediging wenste aan te voeren. Hij kon het schriftelijk of mondeling doen, naar eigen keuze. Hij deed het schriftelijk. De kerkenraad besloot beleefdheidshalve en tot steun van ds. Winckel twee afgevaardigden met ds. Winckels brief naar die vergadering te sturen ‘al hechten zij aan de besluiten van dit College geenerlei waarde’. Het resultaat was naar verwachting: ds. Winckel werd afgezet. Als reden werd opgegeven dat hij tijdens zijn schorsingsperiode een kerkenraadsvergadering met gebed had geopend, wat volgens het Algemeen Reglement verboden was. Ook werd hem verweten dat hij hetgeen hij bij de ingang van het Gereformeerd Kerkelijk Congres had ondertekend, niet had willen herroepen.

Ds. W.F.A. Winckel (1852-1945).

Toen op zondag 6 maart 1887 in de Sint-Michaëlskerk door een hervormde ringpredikant de kerkdienst geleid zou worden was de burgemeester bang voor ordeverstoringen. Daarom waren hij en enkele politieagenten naar de kerk gekomen om indien nodig de orde door middel van de sterke arm te handhaven. Er waren echter geen ongerechtigheden te bespeuren. De Dolerenden hielden hun diensten namelijk vooralsnog in de christelijke school, wat voor fl. 100 per jaar geregeld werd. Net zoals op het Gereformeerd Kerkelijk Congres was aanbevolen werd door de kerkenraad de Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht, omdat de Dolerende Kerk volgens de toen geldende wetten geen rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen, maar de Vereniging wél. Het hebben van rechtspersoonlijkheid was nodig omdat er nog vele rechtsgeldige handelingen verricht moesten worden; denk alleen maar aan de kerkbouw.

Het houden van diaconale collecten langs de deuren voor het onderhoud van de armen werd door de burgemeester verboden, omdat de Dolerende Kerk niet voorkwam op de lijst van ‘instellingen van weldadigheid’. Bovendien bezat de diaconie nog geen rechtspersoonlijkheid.

Een proces om de pastorie.

De Dolerende kerkenraad had overigens wel de pastorie in handen weten te houden, al had men voor fl. 300 per jaar alvast een woning gehuurd aan de Donkere Gaard, zodat ds. Winckel daar in noodgevallen meteen zijn intrek kon nemen. Ds. Winckels opvolger, ds. H. Wildeboer, was slecht te spreken over het feit dat hij de pastorie niet kon betrekken. Over het bezit ervan werd bij de rechter dan ook een proces gevoerd, wat uiteindelijk door de Dolerenden verloren werd. Ze draaiden op voor de proceskosten, een bedrag van rond fl. 1.500; zeker in die tijd heel veel geld! Daartegen werd dan ook bezwaar aangetekend, waardoor de verschuldigde som later verminderd werd tot ongeveer fl. 1.000. De synode van de Dolerende Kerken stelde in die tijd gelukkig een fonds in ter bestrijding van de kosten van de overal in het land gevoerde processen. Uit die pot ontving ook de kerk van Oudewater de gemaakte kosten terug.

Toen ds. Winckel was afgezet werd het beroepingswerk door de inmiddels verkozen hervormde kerkenraad ter hand genomen. Ds. H. Wildeboer uit Benthuizen werd beroepen en deed op 20 november 1887 intrede. Ogenblikkelijk deelden 246 hervormde (Dolerende) gemeenteleden in een schriftelijke verklaring mee dat men in geen enkel opzicht zou meebetalen aan de financiële gevolgen van het aangenomen beroep en men ook geen verantwoordelijkheid aanvaardde voor de geestelijke gevolgen van zijn komst.

De Dolerende Kerk telde ondertussen ongeveer 900 leden, die een grote offervaardigheid aan de dag legden. ‘Zonder eenige hulp van buiten moest men zorgen voor het onderhoud van den eeredienst en de armen’. Ook moesten de gemeenteleden de inrichting van de christelijke school als kerkzaal en het in orde houden ervan betalen.

Een eigen kerk die telkens uitbreidde.

De Dolerende kerk aan de Rootstraat. Op de voorgrond een noodlokaal voor kerkelijke vergaderingen (jaren ’70 vorige eeuw). Foto: ‘Gereformeerde Kerk Oudewater. 1887-1987’.

En zelfs was er geld genoeg voor de bouw van een eigen kerk aan de Rootstraat. Daarvoor werd op 4 oktober 1889 door ds. Winckel de eerste steen gelegd. De bouw was toen al een eind gevorderd, zodat de kerk op 26 januari 1890 in gebruik genomen kon worden. Langzaam maar zeker breidde de gemeente zich uit; er kwam een vergaderlokaal ‘Irene’ voor het houden van de kerkelijke bijeenkomsten en in 1921 werd een kosterswoning gekocht. De kerkedienaar had tot die tijd in een kamer in de kerk gewoond.

Het interieur van de Dolerende kerk aan de Rootstraat (foto: Gereformeerde Kerk Oudewater 1887-1987).

In 1925 werd de kerk naar een plan van architect J.H. Valk uit De Bilt verbouwd en bovendien werden twee vergaderlokalen bijgebouwd. Ter gelegenheid van de eerstesteenlegging van die verbouwing werd een oorkonde opgesteld, waarin stond: ‘Het kerkgebouw, van welks vernieuwing wij thans in tegenwoordigheid van Kerkeraad, Bouwcommissie, Architect, Commissie van Beheer, en Gemeente den eersten steen leggen, dateert uit het jaar 1889. Door de groei der gemeente was uitbouw der kerk en bijbouw van lokalen noodzakelijk, terwijl tevens algeheel herstel werd geëischt, waarom de kerkeraad der Geref. Kerk op 5 mei 1924 in beginsel besloot tot verbouw over te gaan’.

Samensmelting met Ledeboerianen?

Van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) kennen we geen foto, wel zijn handtekening.

Ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) uit Benthuizen had zich al in de tijd van de Afscheiding van 1834 fel te weer gesteld tegen het ‘Algemeen Reglement’ voor het bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk én tegen de invoering van de bundel met de Evangelische Gezangen die destijds verplicht gesteld werd in de hervormde eredienst. Hij smeet beide bundels van de preekstoel en begroef ze in zijn pastorietuin. Daaruit vloeiden uiteraard problemen met de kerkelijke besturen voort. Hij werd als predikant afgezet en stichtte toen eigen gemeenten. Deze ‘Ledeboerianen’ hadden ook een gemeente in Oudewater gesticht. Ds. Winckel trachtte met hen tot vereniging te komen. De samensmelting met deze zeer orthodoxe Ledeboerianen was zelfs al in een Concept-Acte geregeld, dankzij een vergadering – op 6 februari 1889 – met hun ouderlingen Schoenmaker en Poirot en de diaken Van den Toorn.

De kerk van de Ledeboerianen te Oudewater, Sinds 1907 ‘Gereformeerde Gemeente’ (foto: Reliwiki, mevr. A. Stok-Britting, Krommenie).

Het begin van deze Concept-Acte luidde: ‘De kerkeraad der gemeente van wijlen ds. Ledeboer te Oudewater enerzijds en de kerkeraad der Gereformeerde Gemeente aldaar anderzijds, over en weer de verzekering gegeven en ontvangen hebbende, dat zij niets anders bedoelden, dan om in gebondenheid aan Gods Heilig Woord te blijven bij de Formulieren van Eenigheid, de Liturgie en de Kerkenordening, gelijk deze door de Gereformeerde Kerken dezer landen het laatst op hare synode van Dordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619 zijn vastgelegd, (…) zijn te rade geworden met Gods hulpe ware het mogelijk aan haar gedeeld leven een einde te maken’. Hoewel de ineensmelting uiteindelijk niet doorging, waren de verhoudingen tussen beide gemeenten in die tijd goed.

Overigens institueerde ds. Winckel op 22 september 1890 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Noordeloos.

Moeilijkheden.

Ds. Winckel ervoer al in de begintijd dat niet iedereen zich met zijn komst naar Oudewater kon verenigen; ze weigerden hem – zoals al verhaald – hem binnen te laten voor het huisbezoek. Toen hij eens in het nabijgelegen Montfoort preekte, probeerden sommigen hem blind te maken door hem zand in de ogen te strooien; het bekende spreekwoord wordt daarmee duidelijk geïllustreerd.

De Rootstraatkerk na de verbouwing in 1925 (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Ook in Oudewater zelf ging het tijdens zijn ambtsperiode niet altijd van een leien dakje. Zoals op veel andere plaatsen moest ook in de Dolerende kerk van Oudewater de tucht soms streng worden toegepast, en ook ontstonden soms problemen met gemeenteleden over bepaalde leerstukken, ‘die men niet juist meende behandeld te zien’. Verder waren er ‘overgeestelijke broeders’ die in de Leeuweringerstraat eigen diensten gingen houden, geënt op mysticisme. ‘Later werd de ware aard wel openbaar, doordat de sprekers in deze samenkomsten de een na den ander openbaar werden als mannen van ergerlijke levenswijs’. Enkele gemeenteleden werden door hen verleid hun ‘diensten’ te bezoeken.

De Rootstraatkerk (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Op 4 september 1893 – sinds juni van het voorgaande jaar heette de kerk van Oudewater inmiddels ‘Gereformeerde Kerk’ door de landelijke vereniging van de Afgescheidenen en de Dolerenden – ging ds. Winckel met emeritaat en nam hij op 4 september 1893 afscheid van de kerk van Oudewater. Een half jaar later deed ds. W. Ringnalda (1858-1925) van Groningen er intrede.

Bronnen:

A. van de Weg, De Doleantie te Oudewater herdacht in 1936. Oudewater, 1936

J.W. van Wijngaarden (e.a.), Gereformeerde Kerk Oudewater. 1887-1987. Oudewater, 1987

W.F.A. Winckel, Kort verhaal van het optreden van het Classicaal Bestuur van Gouda te Oudewater. Deel 1, De Voorloopige schorsing. Utrecht, 1887

W.F.A. Winckel, Rechtmatig klagen. Brief aan ds. H. Wildeboer naar aanleiding van zijne rede over ‘zondig klagen’. Utrecht, 1888

W.F.A. Winckel, Gods leidingen op mijn weg. Amsterdam, 1902

© 2018. GereformeerdeKerken.info