Het conflict rond het ‘Psalter-1949′ (1)

Inleiding.

Over het pijnlijke conflict rond het ‘Psalter-1949’ zou ter synode mogelijk nooit weer gesproken zijn, ware het niet dat de Particuliere Synode van Noord-Brabant en Limburg de Generale Synode van 1961-1962 verzocht zich in verbinding te stellen met de ‘Stichting Geestelijke Liederen uit den Schat van de Kerk der Eeuwen’, c.q. met ds. H. Hasper (1886-1974), ‘teneinde te trachten door een nadere samenspreking tot overeenstemming te komen’.

Ds. H. Hasper (1886-1974).

Wel was de ‘vervelende kwestie’ verscheidene malen eerder op de synode ter sprake gekomen, maar tot nog toe altijd in comité, dus zonder publiek. Ditmaal besloot men er voor het eerst ‘en plein public’ over te spreken. Er moest voor eens en voor altijd een einde komen aan de hele zaak, vond men. Maar dat viel niet mee…

Ds. Hendrik Hasper.

Waarover en over wie ging het eigenlijk? Hendrik Hasper kon – als ze vroeger thuis, in zijn ouderlijk huis in het Groningse Enumatil, bij het orgel een psalm zongen – geen wijs houden. Daarom mocht hij vaak niet meezingen. Henk kon zich trouwens later ook ergeren aan de trage eentonige kerkzang op zondag, als de psalmen op lange noten tergend langzaam gezongen werden. Het gezin verhuisde via Amersfoort uiteindelijk naar Amsterdam waar hij het gymnasium doorliep en van 1905 tot 1912 theologie aan de Vrije Universiteit studeerde. Hij werd dominee van de kleine Gereformeerde Kerk op Schiermonnikoog, waar de kerkgangers graag en veel zongen.

Niet alleen op Schiermonnikoog bemoeide hij zich met de oprichting van een School met den Bijbel en toonde hij veel interesse in het kerklied, ook in zijn volgende gemeente, die in het Friese Oldeboorn, was het van precies hetzelfde laken een pak: zo kwam er een Christelijke School in het naburige Akkrum en brak hij een lans voor schoolonderwijs in de Friese taal. Van de kerkenraad kreeg hij in 1922 studieverlof. Daarom trok hij naar Heemstede om te werken aan zijn grote ideaal: één psalmboek voor alle kerken!

Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960).

De jaren er na volgde hij de ideeën van dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), predikant van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam-Zuid; deze verklaarde in 1925 in een preek niet te weten of de bomen in het paradijs en het spreken van de slang in de Hof van Eden werkelijk zintuiglijk waarneembaar geweest waren. Uiteindelijk werd dr. Geelkerken daarom afgezet als predikant, stichtte hij de “Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband)” – het grootste deel van zijn Amsterdamse gemeente volgde hem – en ook ds. Hasper sloot zich aan bij het ‘Hersteld Verband’. Op 4 maart 1928 werd hij predikant in de ‘Hersteld Verband’-gemeente van ’s-Gravenhage, een kerk met (in 1930) nog geen 190 leden. Hun kerkdiensten werden aanvankelijk gehouden aan de Lutherse Burgwal 8/8B en later onder meer in de Van Dijkzaal aan de Hoge Nieuwstraat 11.

In opdracht van de synode van het ‘Hersteld Verband‘ werkte hij aan het samenstellen van een bundel ‘Gezangen nevens de psalmen’, die in 1933 van de persen rolde. In 1935 was deze bundel uitgegroeid tot maar liefst vijfhonderd ‘Geestelijke Liederen uit den Schat van de Kerk der Eeuwen’, met bovendien nog 150 liederen voor school en gezin. In 1936 verscheen als deel 4 zijn nieuwe psalmberijming, het ‘Psalter-1936’.

De Hervormde Kerk wilde echter van zijn nieuwe psalmberijming niet weten en had andere ideeën. Ook daar was al veel gepraat over een herziening van de aloude psalmbundel van 1773; de hervormde synode wilde als leidraad voor een nieuwe berijming uitgaan van die van 1773. Hasper wilde echter teruggrijpen naar de berijming van de grote kerkhervormer Johannes Calvijn (1509-1564), die psalmen met lange en korte noten bevatte, dus ritmisch gezongen werden. Hij bleef echter gewoon verder werken aan zijn nieuwe psalmberijming, die uiteindelijk in 1949 in haar geheel gereed kwam en bekend werd als het ‘Psalter-1949’. Over de invoering van die bundel in de Gereformeerde Kerken in Nederland ging de twist die met de gereformeerde generale synode ontstond.

Zonder archief naar de hervormde kerk…

Overigens waren in het leven van ds. Hasper een paar gebeurtenissen voorgevallen die invloed hadden op zijn werk voor de psalmberijming. In de eerste plaats werd ds. Haspers archief op 3 maart 1945 tijdens een bombardement op Den Haag vernietigd. Toch is een deel van het archiefmateriaal bewaard gebleven, vermoedelijk omdat die archiefstukken in die tijd bewaard werden in de woning van mej. C.A. de Graaf (1895-1968), secretaresse en medewerkster van ds. Hasper.

Ook in zijn kerkelijke positie kwam verandering. Had hij zich – zoals al eerder opgemerkt – in 1928 als predikant van de gemeente te Den Haag aangesloten bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband), in 1946 ging dit kleine, rond de 7.000 leden tellende kerkverband over naar de Nederlandse Hervormde Kerk, en werd ds. Hasper dus ook hervormd predikant. Sindsdien hield hij zich voornamelijk bezig met het verder uitwerken van zijn psalmberijming.

Het besluit van de Generale Synode (1949).

In 1949 besloot de gereformeerde Generale Synode van ’s-Gravenhage het Psalter-1949 van Hasper ‘bruikbaar te verklaren’ in de eredienst, en het ‘in de vrijheid van de kerken te laten deze bundel te beproeven’, uit te proberen. Ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen uit den Schat van de Kerk der Eeuwen’ (kortweg ‘Stichting Geestelijke Liederen’ genoemd) regelde de uitgave van de psalmbundel.

Het eerste deel van het levenswerk van ds. Hasper.

Natuurlijk moest het ‘gebruik’ in de Gereformeerde Kerken door middel van een contract geregeld worden. Het duurde echter niet lang of er ontstonden meningsverschillen over de inhoud van dat contract. Ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen’ zou, zo bleek al snel, het alleenrecht van de uitgave verkrijgen. Daartegen rezen bezwaren, die ook aan ds. Hasper werden meegedeeld. Men vreesde namelijk dat de Stichting in de toekomst de prijzen van de psalmbundels ‘misschien te hoog zou kunnen opvoeren’.

De kerken eisten een contract met voor beide partijen duidelijk vastgelegde rechten en plichten. Ook wilde de synode dat meerdere uitgevers het Psalter-1949 mochten uitgeven. Dat was voor ds. Haper niet aanvaardbaar. ‘Haspers opvattingen omtrent de ingebruikname van het Psalter-1949 werden mede bepaald door zijn zakelijke inslag, die hem altijd eigen was gebleven [thuis, in Enumatil, verkocht hij al kippen en eieren en tijdens zijn theologiestudie handelde hij in tweedehands boeken]. Maar hierdoor werd tevens een kiem gelegd voor de meningsverschillen met de Gereformeerde Kerken’, meent Tellingen in zijn biografie over ds. Hasper.

De Hervormde Kerk gaat niet met het Psalter in zee.

Ds. H. Hasper (1886-1974).

Terwijl de Gereformeerde Kerken het Psalter-1949 ‘voor gebruik in de eredienst bruikbaar’ ter beproeving hadden aangenomen en beloofden de invoering van de nieuwe berijming van ds. Hasper te bevorderen, ging de hervormde kerk een heel andere weg. Ook daar wilde men een nieuwe psalmberijming, maar de synode van die kerk wenste daarbij zoals al opgemerkt uit te gaan van de aloude berijming-1773, waarbij men aangaf ‘rekening te zullen houden met de berijming van ds. Hasper, met oude en nieuwe berijmingen en met werk dat uit te nodigen dichters’ zouden gaan maken.

Op 4 april 1949 – de definitieve versie van ds. Haspers ‘Psalter-1949’ was nog niet gedrukt – werd door de gereformeerde deputaten (die in opdracht van de synode ds. Haspers Psalter-1949 hadden bestudeerd) over een nieuwe psalmberijming een samenspreking gehouden met een hervormde afvaardiging. Een van de hervormde afgevaardigden – zo meldt het rapport van de gereformeerde Deputaten – achtte het wenselijk dat er een gezamenlijk voorstel aan de beide synodes zou komen, en afgesproken werd dat de gereformeerde deputaten ter bestudering ‘een concept’ zouden ontvangen.

‘Een concept-voorstel’ van de hervormde afvaardiging kwam er echter niet. Wél ontvingen de gereformeerde Deputaten een brief van de hervormde afvaardiging. Daarin werd meegedeeld  dat men aan de hervormde synode voorstelde een ‘interkerkelijke commissie’ in te stellen voor het maken van een nieuwe psalmberijming. In dat voorstel aan de hervormde synode werd ook meegedeeld dat ‘de gereformeerde deputaten zich daarmee hadden kunnen verenigen’.

Dat was echter – naar de gereformeerde deputaten in hun rapport aan de gereformeerde synode meedeelden – een onjuiste conclusie. Hetzelfde gold voor de mededeling van de hervormde afvaardiging aan haar synode, dat de gereformeerde deputaten hun synode zouden adviseren het Psalter-1949 ‘nog niet voor gebruik in den eredienst toe te laten’. Ook dat was onjuist. Het tegendeel was waar, want ze adviseerden het in hun uitvoerige rapport aan de synode juist wél, en publiceerden in hun rapport bovendien de complete tekst van het ‘Psalter-1949’, zodat de synode over de nieuwe psalmberijming van ds. Hasper kon oordelen.

Het rapport van ds. C.W. Coolsma.

Hoe dan ook, de Groninger hervormde predikant ds. C.W. Coolsma maakte later in zijn goed gedocumenteerd rapport ‘In Boeien’ van het niet meedoen van de hervormde kerk aan het Psalter-1949 een verwijt richting Nederlandse Hervormde Kerk: “De Gereformeerde Kerken hebben na tienjarige studie en proefneming het ‘Psalmboek-1949’ met algemene stemmen aangenomen; de Hervormde Kerk heeft het vóór de voltooiing met algemene stemmen verworpen. Zij kende alleen de proeve-1936 en de proeve-1948; niet het ‘Voorstel voor de eindredactie’ (de derde proeve) en ook nog niet de berijming-1949, daar deze eerst in juli 1949 werd gedrukt”.

Ondanks het besluit van de gereformeerde synode van ’s-Gravenhage-1949 is van invoering van deze bundel in de eredienst der Gereformeerde Kerken niet veel terecht gekomen, op enkele uitzonderingen na. In veel Gereformeerde Kerken werd de invoering van het Psalter-1949 echter wel degelijk heel serieus geprobeerd. Als voorbeeld daarvan zullen we in deel 3 van deze serie laten zien hoe een en ander in Meppel verliep.

Hoe dan ook, het uiteindelijk niet invoeren van ds. Haspers psalmberijming in de Gereformeerde Kerken werd de bron van het conflict tussen de Gereformeerde Kerken en ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen’. De predikant vond dat de Gereformeerde Kerken niet voldoende hadden geprobeerd om zijn bundel bij de kerken aan te bevelen.

Afwachtende houding.

Mede omdat de hervormde kerk zitting nam in de inmiddels opgerichte ‘interkerkelijke commissie voor het kerklied’ wilde de gereformeerde Generale Synode van Rotterdam-1952 nog geen definitieve beslissing nemen over het Psalter-1949. Besloten werd ook in die interkerkelijke commissie zitting te nemen. De synode wilde in die commissie het ‘Psalter-1949’ nadrukkelijk aan de orde stellen. Uiteindelijk leidden de besprekingen in die commissie in 1961 echter tot de bundel ‘150 psalmen, proeve van een nieuwe berijming’, tot stand gebracht door de ‘Interkerkelijke Commissie voor de Psalmberijming’, de destijds bekende bundel met de lierspeler op de omslag. Met die bundel gingen ook de Gereformeerde Kerken toen aan de slag (uiteindelijk kwam daaruit in 1973 het ‘Liedboek voor de Kerken’ voort).

De proefbundel met de 150 psalmen.

Door dit alles raakte het ‘Psalter-1949’ van ds. Hasper min of meer in het vergeetboek, in ieder geval op de achtergrond. Ds. Hasper beschuldigde de Gereformeerde Kerken toen van contractbreuk, en nadat allerlei samensprekingen tussen ds. Hasper en de Gereformeerde Kerken niet tot resultaat hadden geleid, besloot ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen’, die het Psalter-1949 uitgaf, het ‘arbitrage-artikel’ in het contract in werking te stellen (hoewel ds. Hasper later overigens opmerkte dat niet hij, maar de Gereformeerde Kerken dat artikel in werking brachten). In dat artikel werd bepaald dat bij een geschil een arbitragecommissie ingesteld kon worden.

Prof. A.A.L. Rutgers (1884-1966).

Als arbiters waren benoemd prof dr. A.A.L. Rutgers (1884-1966), prof. dr. H. Bergema (1902-1969), hoogleraar zendingswetenschappen aan de Theologische Hogeschool te Kampen en dr. J. Schouten. Een van hen was door ds. Hasper gekozen, een ander door de generale synode van de Gereformeerde Kerken en de derde door de twee andere arbiters. De synode van 1957-1958 bracht de plaatselijke kerken en de kerkelijke pers van het instellen van dit ‘College van Arbitrage’ uiteraard op de hoogte. Zowel ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen’ als de Gereformeerde Kerken kregen alle gelegenheid om hun visie op de kwestie uit de doeken te doen en getuigen op te roepen die meer licht op de zaak zouden kunnen werpen.

Prof. dr. H. Bergema (1902-1969).

De uitspraak van het College van Arbitrage.

Op 3 april 1958 deed het College van Arbitrage uitspraak en op de 14de van die maand werd de synode daarvan op de hoogte gesteld. Het College van Arbitrage was tot de slotsom gekomen dat de ‘Stichting Geestelijke Liederen’ en ds. Hasper de Gereformeerde Kerken ten onrechte ten laste legden ‘dat de Kerken hun verplichting tot aanbeveling niet nauwkeurig althans niet naar behoren zouden hebben nageleefd’. Ook werd uitgesproken dat zowel de Kerken als de ‘Stichting Geestelijke Liederen’ ieder de eigen kosten dienden te betalen. Dat was door de Stichting Geestelijke Liederen een hard gelag, want zij hadden veel geïnvesteerd in de publicatie van het Psalter-1949 (door de Stichting werd daarvoor later een vergoeding van fl. 300.000 geëist).

Opmerkelijk detail was overigens dat een van de drie scheidsrechters, prof. Bergema, de uitspraak niet mede wilde ondertekenen. Hij was de arbiter die door ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen’ gekozen was om in het College van Arbitrage plaats te nemen.

Ds. Hasper was door de uitspraak van het College begrijpelijk volkomen gedesillusioneerd en legde zich er aanvankelijk bij neer: ’Het werk is kapot, en ik ben het ook’, schreef hij aan uitgeverij Jongbloed. Toen de predikant na een aantal maanden weer op krachten gekomen was greep hij de uitspraak van het College aan om duidelijk te maken dat ‘de morele waarde van deze uitspraak niet hoog aangeslagen kan worden’, ook al omdat een van de arbiters niet achter de uitspraak van het College stond. Daar echter de meerderheid van het College het er wél mee eens was, was het als zodanig een rechtsgeldige uitspraak.

Volgens ds. Hasper was de inhoud van het contract van 1950 helemaal verkeerd uitgelegd. De arbiters raakten volgens hem het spoor bijster bij het woord ‘aanbevelen’, dat in het contract genoemd werd. Ds. Hasper merkte op dat hij over het opstellen van het contract destijds een bespreking had gehad met VU-prof. dr. N. Okma (1904-1955), waarin het woord ‘aanbevelen een inhoudsvolle betekenis’ had, waarmee bedoeld werd ‘een krachtig stimuleren’, terwijl de kerken er ‘nauwelijks meer inhoud’ aan zouden hebben gegeven dan dat ze het Psalter-1949 ‘niet voor de eredienst verboden’ hadden.

‘Doe Recht’ (1958).

De eerste bladzijde van ds. Haspers brochure ‘Doe Recht’.

Ds. Hasper bracht een en ander in scherpe bewoordingen onder woorden in zijn 64-pagina’s tellende brochure ‘Doe Recht’, die in oktober 1958 gepubliceerd werd. Hij stuurde het boekje aan alle predikanten en kerkenraden van de Gereformeerde Kerken gratis toe.

In zijn brochure gaf hij aan dat de arbiters ‘de tegenstrijdige beweringen van beide partijen niet op waarheid hebben onderzocht’. Ook waren volgens hem vier getuigen niet gehoord, terwijl dezen juist meer licht zouden hebben kunnen werpen op het bestaan van een ‘Akte van Overeenkomst’, die in 1950 was opgesteld met medewerking van prof. Okma. Daarin zouden de Gereformeerde Kerken zich hebben verplicht tot samenwerking met ds. Haspers ‘Stichting Geestelijke Liederen’, en wel voor de periode van ‘vijftig of zestig jaar’. In de gesprekken van ds. Hasper met prof. Okma had de hoogleraar zich volgens ds. Hasper ‘van begin tot eind gedragen als een volstrekt gevolmachtigde der Kerken, die geen enkele ruggespraak met anderen behoefde’.

De synode verklaarde echter dat die ‘Akte van Overeenkomst’ ‘onvindbaar’ was. Door sommigen werd de verdenking uitgesproken dat de synode het document verdonkeremaand zou hebben. Zover wilde ds. Hasper echter niet gaan. Maar dat het document wel degelijk bestond, daarover legde de predikant op 14 november 1958 bij notaris H.J. Zweers te Den Haag, in het bijzijn van een aantal getuigen een beëdigde verklaring af.

Hoe dan ook, zo merkte ds. Hasper in ‘Doe Recht’ op, ‘op grond hiervan aanvaardt de ‘Stichting Geestelijke Liederen’ de uitspraak van twee der arbiters, die de derde geweigerd heeft mede te ondertekenen, niet als een uitspraak waarbij recht is gedaan’.

‘Nadere verklaring’ (1961).

De ‘Nadere Verklaring’ van ‘Doe Recht’.

In de weliswaar iets minder omvangrijke, maar toch voldoende duidelijk ingerichte brochure ‘Nadere Verklaring’ (verschenen in januari 1961) ging ds. Hasper onder meer in op de kritiek die hij ontving naar aanleiding van de brochure ‘Doe Recht’, waarin inderdaad verscheidene ‘nogal kwetsende opmerkingen en verdachtmakingen’ gepubliceerd waren ten aanzien van de Gereformeerde Kerken en de betrouwbaarheid van (oud-) synodeleden. Hij publiceerde in de brochure ook wat prof. Okma destijds ‘in de langdurige vergadering’ allemaal gezegd zou hebben.

De synode ‘not amused’.

Dat de synode niet blij was met de geschriften van ds. Hasper spreekt voor zich. Je behoorde je neer te leggen bij de in het contract mogelijk gemaakte Arbitrage en niet daarna gewoon doorgaan met protesteren, zo vond men. De synode was ook verontwaardigd over de manier waarop ds. Hasper de zaak in de sfeer van verdachtmakingen trok. Het moderamen van de synode zette de hele zaak ook nog eens een keer op papier waarin de kwestie aan de kerkenraden uiteengezet werd, die dan ook een exemplaar van het schrijven kregen toegestuurd. Dat ds. Hasper teleurgesteld was begreep het moderamen wel, ‘maar dit had toch niet mogen leiden tot het neerschrijven van zoveel krasse woorden, onwaardige uitlatingen en krenkende aantijgingen’, zo verklaarde men.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info