Het synodaal Archief van De Gereformeerde Kerken in Nederland

Ongeveer twintig jaar nadat in Ulrum in oktober 1834 de Afscheiding begon, werd door de synode van de Christelijke Afgescheidene Kerk voor het eerst aandacht besteed aan de verzorging van het generaal (landelijk) kerkelijk archief, dat van de synodes.

Uit de Handelingen van de Synode van 1854 van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden te Zwolle.

Het oudste archiefbeheer.

Ds. S. van Velzen (1809-1896) – een van de voormannen van de Afscheiding – viel de eer te beurt tijdens die synode te worden aangewezen als eerste archivaris. De aanleiding daartoe was dat aan het eind van de synode door ‘een der leden’ in het voorbijgaan werd opgemerkt dat de Kerk ‘wel behoefte krijgt aan eenen Archivarius tot bewaring der stukken die der Kerk toebehooren’.

Ds. S. van Velzen (1809-1896), de eerste gereformeerde archivaris…

Veel meer dan ‘bewaring der stukken’ zal de functie aanvankelijk – ook gezien de weinige aandacht die de synodes er in de loop van de jaren aan besteedden – niet hebben ingehouden. Vermoedelijk zal ds. Van Velzen de toen beschikbare archiefstukken vooralsnog mee naar huis genomen hebben (hij was net aangetreden als docent aan de dat jaar opgerichte Theologische School te Kampen). Maar toen de Theologische School enige tijd later de beschikking kreeg over een bescheiden eigen gebouw, werden de stukken van de synode daar bewaard.

Veel later werd geprobeerd ook het archief van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis – in 1838 afgesplitst van de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk‘ – aan de collectie toe te voegen, maar dat lukte niet; ze worden elders bewaard. Toch bevindt zich in het archief van de Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland gelukkig het belangrijkste gedeelde daarvan, omdat de Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen van de ‘Kruiskerken’ in 1982 in boekvorm heruitgegeven werden en als zodanig in de het synodaal archief gedeponeerd werden.

Wat de archiefzorg van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) betreft: tijdens de eerste synode van juni 1888 werd in het kort aandacht aan het onderwerp van de archiefzorg besteed: die aandacht hield niet veel meer in dan dat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Amsterdam aangewezen werd als ‘archiefbewarende kerk’.

Dr. H. Bavinck (1854-1921).

Archivaris Van Velzen droeg het archiefbeheer in 1891 over (hij ging toen met emeritaat) aan dr. H. Bavinck (1854-1921) te Amsterdam. Ook hij bleef slechts kort in functie, want in 1892 werd hij opgevolgd door ds. H.W. van Loon (1846-1916) van Amsterdam. Op zijn beurt werd hij na zijn overlijden als archivaris der Kerken opgevolgd door ds. T. Ferwerda (1876-1944) van Amsterdam.

Ds. H.W. van Loon (1846-1916).

Het archiefbeheer hield intussen meer in dan ‘alleen maar het bewaren’ – op zich belangrijk genoeg! – van de stukken. Men had namelijk ook opdracht gekregen het archief te ordenen en actief stukken op te sporen om te zorgen dat geen archivalia verloren gingen; het gebeurde nogal eens dat bepaalde stukken per abuis of door vergeetachtigheid niet aan de archivaris werden doorgegeven.

Ds. T. Ferwerda (1876-1944).

Van hot naar her.

Nadat de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, ontstaan uit de Doleantie, zich in juni 1892 verenigden tot De Gereformeerde Kerken in Nederland, werd het archief van de Synode het jaar daarop overgebracht naar het lokaal aan de Kerkstraat 109 in ’s Lands hoofdstad, waar het werd bewaard onder toezicht van de Amsterdamse kerkenraad. In 1899 werd ook het synodaal archief van de vroegere Christelijke Gereformeerde Kerk naar de Kerkstraat overgebracht.

Het lokaal aan de Kerkstraat 109-111. De ingang van nr. 109 bevindt zich aan de linkerkant.

Het lokaal aan de Kerkstraat 109 werd in 1911 echter getroffen door brand! Vandaar dat men naar een andere archiefbewaarplaats op zoek ging, die twee jaar later gevonden werd in de kelderverdieping van de Keizersgrachtkerk in de hoofdstad, waar zich een brandvrije kluis bevond. Maar… niet alleen vuur, ook water is een erfvijand van archiefstukken: de kluis in de Keizersgrachtkerk bleek niet vochtvrij te zijn.

De Keizersgrachtkerk te Amsterdam.

Vandaar dat in 1927 besloten werd het archief over te brengen naar de Nassaukerk aan de De Wittenkade in Amsterdam, die op 18 juni van het voorgaande jaar in gebruik genomen was. Maar na enige tijd bemerkten de (in 1927 voor het eerst benoemde) controlerende Deputaten dat ook die bergplaats niet vrij was van vochtvorming: ‘Een zekere schimmellucht was duidelijk waar te nemen en sommige archiefstukken voelden zelfs min of meer vochtig aan’, zo constateerden ze in 1930.

De Nassaukerk te Amsterdam.

Opnieuw werd het archief verkast, ditmaal naar de kluis in de kelder van de vijf jaar eerder in gebruik genomen Westduinkerk aan de Hanenburglaan in Den Haag. De verhuizing van het synodaal archief vond plaats in 1936 en het archief bleef tot 1955 in de Westduinkerk gevestigd. De kerk van ‘s-Gravenhage-West werd toen archiefbewarende kerk.

De Westduinkerk in Den Haag.

Het archief en de archivarissen (1930 tot 1960).

Dat het archief in 1936 van Amsterdam naar Den Haag verhuisde was trouwens vooral nodig omdat de nieuwe archivaris, dr. Th. Ruys jr. (1890-1953), predikant van Lisse was – van 1920 tot zijn overlijden in 1953 – en dat de reis van Lisse naar Amsterdam voor één dag archiefwerk per week ondoenlijk was. Want deze auteur van het proefschrift over ds. Petrus Dathenus (1531-1588) bekleedde naast zijn predikantschap nog meer functies, zodat het archiefwerk in zijn spaarzame vrije tijd moest plaatsvinden.

De archiefbewaarplaats in de Westduinkerk ontsnapte tijdens zijn archiefperiode in 1949 trouwens niet aan een ramp: in dat jaar kwam grondwater de bewaarplaats in, waardoor vrijwel het hele synodale archief bedekt werd door een dikke laag schimmel. Dr. Ruys zag geen andere mogelijkheid dan de kluis geheel leeg te halen en de archiefstukken op het voor de kerk gelegen grasveld te drogen te leggen;  hopelijk is er niets weggewaaid…

Dr. Th. Ruys jr. (1890-1953).

Na het overlijden van dr. Ruys, in 1953, werd de heer H. Hoekstra – van professie archiefambtenaar te Rotterdam – in 1954 benoemd tot (deeltijd-) archivaris van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Het archief werd bij die gelegenheid in 1955 gemakshalve overgebracht naar het Gemeentearchief te Rotterdam. Dat het synodaal archief bij zijn aantreden vrijwel ongeordend was is niet zo vreemd als we ons realiseren hoe de stukken in 1949 op het gras bij de Westuinkerk te drogen gelegd waren.

De functie van kerkelijk archivaris was ook voor de heer Hoekstra aanvankelijk een nevenbetrekking. Ook hij kon zich slechts één dag per week geheel aan de archiefwerkzaamheden wijden. Verrichtte hij door de week zijn werkzaamheden voor het Rotterdamse Gemeentearchief, op zaterdag nam hij het werk ten behoeve van het synodaal archief ter hand. De heer Hoekstra kende het gereformeerd kerkelijk leven trouwens van binnenuit. Hij was namelijk, vóór zijn functie als archivaris te Rotterdam, van 1928 tot 1946 predikant bij de Gereformeerde Kerk te Hoogvliet.

Na zijn emeritaat in 1946 behaalde hij in 1948 het diploma ‘wetenschappelijk archiefambtenaar tweede klas’ en in 1954 het ‘diploma eerste klas’. Kort na het verkrijgen van het eerstgenoemde diploma ontving hij een aanstelling aan het archief van de gemeente Rotterdam; daarmee ging hij tot ‘een andere levensstaat’ over. Per 1 januari 1960 werd hij fulltime archivaris in dienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze functie oefende hij tot zijn pensionering in 1968 uit.

De inhoud van het synodaal archief.

Dr. Ruys aan het werk in het archief van de synode (foto: Centraal Weekblad)..

Zoals opgemerkt is het hier besproken archief van de Gereformeerde Kerken het synodaal archief. De inhoud bestaat uit alles (een vrome wens) dat in verband staat met het werk van de generale synodes, althans voor zover het officiële stukken zijn. Al deze stukken werden per synode behalve geordend ook beschreven in een zgn. inventarislijst. Daarin worden alle (groepen van) archiefstukken per synode, overzichtelijk en systematisch geordend, vermeld, zodat de documenten voor studie en onderzoek makkelijk terug te vinden zijn. Was het archief in 1854, toen ds. Van Velzen de scepter zwaaide, nog gering van omvang, het aantal stukken breidde daarna per synode zienderogen uit.

Allereerst zijn dat natuurlijk de notulen van de synodevergaderingen, Acta genaamd. Daarbij behoren de lastbrieven (de officiële benoemingsbrieven van de afvaardigende particuliere synodes), de instructies, de ingekomen stukken, waaronder vele bezwaarschriften, kopieën van uitgaande stukken, rapporten en wat dies meer zij.

Door elke synode werden bovendien deputaatschappen benoemd – lang geleden meestal ‘commissies’ geheten – om een bepaalde opdracht van de synode uit te voeren. Over hun werkzaamheden stelden de betreffende deputaatschappen rapporten-met-aanbevelingen samen, die door de (volgende) synode besproken werden. Uit de werkzaamheden van elk deputaatschap kwam vaak een uitgebreide correspondentie voort, zodat ook de stukken van de deputaatschappen een belangrijk onderdeel van het synodaal archief vormen. Eigenlijk was zo’n deputaatschap een kerkelijke vergadering in het klein met eigen archivalia.

De hiaten in het synodaal archief zitten voor een groot deel in de stukken van de deputaatschappen. De deputaatschappen overhandigden – als ze tenminste deden wat ze moesten doen – hun stukken aan de archivaris van de synode. Maar omdat de synodale archiefstukken verspreid waren over tientallen deputaatschappen en andere kerkelijke personen, had dit voor het archiefbeheer grote nadelen. De synodevergaderingen maakten ook van de archieven van de deputaatschappen nogal eens gebruik, en dan was het voor het behandelen van het te bespreken onderwerp hinderlijk en nadelig als de benodigde archiefstukken niet aanwezig waren.

Wat deed de archivaris met al die papieren? Zoals gezegd moest hij allereerst al deze bescheiden inventariseren: hij moet ze ordenen en beschrijven. Maar om dat te kunnen doen diende hij de organisatie van de Gereformeerde Kerken en de inhoud van de documenten te kennen. Het archiefwerk in al haar facetten vergde heel veel tijd alvorens die uitgebreide verzameling papieren behoorlijk geordend, beschreven en ‘materieel verzorgd’ was: denk behalve aan het zuivere inventariseerwerk alleen maar aan al die roestige nietjes, paperclips en metalen bindklemmen, en wat al niet meer, die verwijderd moesten worden! Behalve vocht en vuur is ook roest op den duur fataal voor archiefstukken.

Van Rotterdam naar Leusden.

De inventarislijst uit 1975.

De heer Hoekstra kreeg de vele werkzaamheden die verbonden waren aan de ordening en de beschrijving van het archief niet gereed. In verband met de financiën besloot de synode echter desondanks geen nieuwe archivaris te benoemen. De voltooiing van de werkzaamheden werd door de ‘Deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief’ opgedragen aan de heer J.C. Okkema, als archiefambtenaar verbonden aan het Rotterdamse Gemeentearchief. Hij voltooide het werk in 1975. Zijn omvangrijke inventarisatiearbeid werd in opdracht van de synode in boekvorm uitgegeven bij uitgeverij J.H. Kok te Kampen.

Per september 1980 werd een nieuwe archivaris benoemd in de persoon van de heer C.J. de Kruijter (1941-2014). Een van de eerste taken waarvoor deze zich gesteld zag was de verhuizing van het inmiddels zeer omvangrijke archief naar het nieuwe, in 1975 geopende ‘Landelijk Dienstencentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ te Leusden, wat in 1981 plaatsvond. Omdat de werkzaamheden van de heer De Kruijter in 1983 werden uitgebreid met die van actuarius (ambtelijk-secretaris van de synode), werd de functie adjunct-archivaris ingesteld, waarin de heer P. van Beek per 1 juli 1983 benoemd werd.

De inventarislijst uit 1985.

In 1985 kwam de tweede herziene uitgave van de ‘Inventaris der Synodale Archieven van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1836-1980)’ gereed, in de bewerking van de heer Okkema, met medewerking van de heer P. van Beek. De reden van de nieuwe inventarisatie was dat in de loop van de jaren erg veel ongeïnventariseerd archiefmateriaal aan de synodale archieven toegevoegd was.

Adjunct-archivaris Van Beek werd per 1 september 1992 opgevolgd door de heer F. Rozemond te Utrecht. Omdat de heer De Kruijter zijn werkzaamheden als actuarius in 1997 fulltime voortzette, werd de heer Rozemond per 1 september 1997 als fulltime landelijk archivaris benoemd. Die benoeming liep per 1 oktober 1999 af, toen de kantoren van de SoW-kerken werden samengevoegd. Het landelijk kerkelijk werk werd toen gereorganiseerd en ondergebracht in een nieuwe gezamenlijke dienstenorganisatie. De heer Rozemond trad daarna in dienst van het Stafbureau Communicatie van het Landelijk Dienstencentrum van de Samen op Weg-kerken,

Het belang van de archieven.

Over het grote belang van de archieven en van zorgvuldig archiefbeheer kunnen we kort zijn. Vooral in de jaren ’80 verschenen bijvoorbeeld veel historische overzichten en gedenkboeken betreffende de landelijke geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Dat kwam natuurlijk doordat in 1984 de honderdvijftigste verjaardag van de ‘Afscheiding van 1834’ herdacht werd, en in 1986 de honderdjarige Doleantie.

Zo werden onder veel meer ook alle synodale Acta, Handelingen c.q. Notulen in boekvorm heruitgegeven van de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk‘ (gehouden tussen 1836 en 1869); van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland‘ (van 1872 en 1892) – deze in twee delen; van de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ (van 1844 tot 1869) en van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)‘ van 1888 tot 1892.  Zonder zorgvuldig archiefbeleid waren die belangrijke en de vele andere herdenkingsuitgaven (gestimuleerd door de vele activiteiten van de Commissie Herdenkingen Afscheiding, Doleantie en Vereniging (1834, 1886, 1892) nooit tot stand gekomen!

Net zo als voor de landelijke gereformeerde geschiedschrijving de archieven van de generale synoden en hun deputaatschappen van groot belang zijn, zo zijn vooral ook de regionale en plaatselijke kerkelijke archieven van groot belang voor het samenstellen van regionale en plaatselijke historische overzichten en gedenkboeken.  In de loop van de 170-jarige geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland is een bijna ‘oneindig’ aantal plaatselijke en regionale historische geschriften verschenen. Deze titels worden door de heer Rozemond nog steeds zorgvuldig bijgehouden en genoteerd in een bibliografie die inmiddels vele duizenden titels omvat en die hopelijk ooit nog eens integraal gepubliceerd wordt!

In 1993 verscheen deze uitgave van de Bibliografie betreffende plaatselijke en regionale gereformeerde kerkgeschiedenis; inmiddels sterk verouderd.

Adviseren, archiveren en beheren…

Toen de heer C.J. de Kruijter in september 1980 aantrad als landelijk archivaris waren drie van zijn belangrijkste taken (1) het adviseren van plaatselijke kerken, classes en particuliere synoden over zorgvuldig archiefbeheer, (2) het opzetten van een archiefsysteem voor de bureaus van het Landelijk Dienstencentrum in Leusden en (3) het beheren van de gereformeerde archieven (zoals die van de generale synode en haar deputaatschappen).

In die tijd werd ook de Archiefdienst van de Gereformeerde Kerken opgezet, die jaarverslagen publiceerde waarin onder veel meer melding gemaakt werd van de gebeurtenissen op kerkelijk archiefgebied in de voorgaande periode, en waarin ook nieuwe regionale historische uitgaven met betrekking tot plaatselijke Gereformeerde Kerken werden vermeld; ook werd daarin opgave gedaan van verworven gereformeerde archieven, enz. enz.

Het jaarverslag 1985 van de Archiefdienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland.

In diezelfde tijd werd ook een netwerk van ‘archiefconsulenten’ opgezet en uitgebreid. De consulenten hadden tot taak plaatselijke en regionale kerken in hun ressort te adviseren over archiefwerk en om eventueel zelf de inventarisatie van kerkelijke archieven ter hand te nemen. Voor de plaatselijke kerken, de classes en de particuliere synoden werden ‘Richtlijnen voor het beheer van de kerkelijke en semikerkelijke archieven‘ opgesteld, zodat men aan de hand daarvan (eventueel met advies van de consulenten of van de landelijke Archiefdienst) met het bewerken van het ‘eigen’ kerkelijk archief aan de slag kon gaan.

Hoe dan ook, voor toekomstige geschiedschrijving zijn ook de archieven van de generale synoden en hun deputaatschappen nog steeds beschikbaar in het Het Utrecht Archief te Utrecht, waar deze archieven momenteel bewaard worden.

Bronnen onder meer:

F. Duursema, Inventaris van het Archief van de Deputaten voor de Archieven en het kerkelijk Kunstbezit/Archiefdienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Het Utrechts Archief, Utrecht.

H. de Jong, Kerkelijk archiefwezen pas in opkomst, in: ‘Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland‘. 4e jrg. nr. 21, 26 mei 1956

J.C. Okkema, Archief en inventaris, in: Generale Synode van de Gereformeerde Kerken, inventaris 55, Rijksarchief Utrecht (Het Utrechts Archief), Utrecht, 1985

© 2018. GereformeerdeKerken.info