Het leven en werken van ds. N.J. Engelberts (2)

Hazerswoude (van 1873 tot 1874).

De plaatselijke situatie.

[ < Naar deel 1  ] – Halverwege het jaar 1864 werd in Hazerswoude de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis geïnstitueerd.

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918).

Vijf jaar later, in 1869, ging de gemeente mee met de landelijke ineensmelting van de Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk en de Gereformeerde Kerk (onder het Kruis), waardoor de Christelijke Gereformeerde Kerk ontstond. Sinds 1892 werd de kerk Gereformeerde Kerk genoemd.

‘Op jacht naar ds. Engelberts’.

Ds. J.W.A. Notten (1843-1914).

Kort nadat ds. J.W.A. Notten (1843-1914) op 29 maart 1868 afscheid genomen had van Hazerswoudes ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’, bracht de kerkenraad in mei 1868 een beroep uit op ds. Engelberts, toen nog predikant te Zutphen. De gemeentevergadering van Hazerswoude had hem uit een door de kerkenraad opgesteld drietal gekozen. Daaraan voorafgaande was gewoontegetrouw een biduur gehouden, dat onder leiding stond van consulent ds. W.G. Smitt (1842-1912) van Den Haag. Het traktement, zo stond in de beroepingsbrief van juni 1868, zou fl. 850 bedragen met vrije woning en tuin (gebruik van groenten en fruit!), en het traktement zou ‘bij inschrijving bijeengebracht’ worden. Ds. Engelberts bedankte voor het beroep.

Ds. W.G. Smitt (1842-1912).

Omdat ook de consulent, ds. Smitt van Den Haag, goed beviel, besloot de kerkenraad nu hém te beroepen. Ook hij bedankte echter. De kerkenraad wist van geen ophouden en stuurde een commissie naar ds. Engelberts te Zutphen, met het verzoek ‘eens in Hazerswoude te komen kijken’. Ds. Engelberts kwam, ongetwijfeld beseffende dat men hem weer wilde beroepen, wat in augustus 1868 dan ook gebeurde; maar opnieuw bedankte de predikant.

De kerkenraad besloot toen eerst maar eens zo nu en dan een andere predikant van elders uit te nodigen om te komen preken. Zo hoopte men uiteindelijk wel een geschikte dienaar des Woords te vinden die naar de gemeente van Hazerswoude wilde overkomen. Toch kwam men, inmiddels al een jaar na het vertrek van ds. Notten, opnieuw bij ds. Engelberts terecht en werd hij (onder leiding van oefenaar J. Schotel (1825-1914) uit Rotterdam) voor de derde keer beroepen. Hij bedankte echter opnieuw. Ook een daarop volgend beroep op oefenaar Schotel liep op niets uit.

Oefenaar en later dominee J. Schotel (1825-1914).

De ‘Vereniging’ van 1869 niet enthousiast begroet.

Intussen waren in 1869 de besprekingen tussen de synode van de ‘Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis’ en die van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ uitgelopen op de landelijke samensmelting tot ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Ds. Smitt had daarvan als classicaal correspondent ook mededeling gedaan aan de kerkenraad van Hazerswoude.

Maar de broeders waren afhoudend. Waarom was er op de classis nooit eerder over de ‘ineensmelting’ gepraat? Wie had nu ineens zo’n haast om de Vereniging met de Christelijke Afgescheidene Kerk rond te maken? ‘Neen, geachte Leeraar, géén blijdschap doortintelde onze gemoederen, maar droefheid en een gevoel van ellende over zulk een verzwagering’. Weliswaar maakten kerkenraad en gemeente geen bezwaar, maar spraken ze de hoop uit dat in de toekomst strikt de hand gehouden zou worden aan de bereikte onderhandelingsresultaten.

‘De jacht gaat voort’.

Opnieuw bracht de kerkenraad van de voormalige Kruisgemeente (nu immers als ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente‘) een beroep uit op ds. Engelberts – het vierde! – toen predikant te ’s-Gravenzande. Maar ook nu bedankte hij. Hoezeer was hij immers met zijn geliefd ’s-Gravenzande verbonden…!

Het volgende beroep werd uitgebracht op ds. M. van Minnen (1837-1910) van Hardinxveld; deze nam de roeping aan en deed op 5 maart 1871 intrede. Hij had de ‘eerste steen’ gelegd voor het  nieuwe kerkgebouw, maar al na twee en een half jaar na zijn intrede nam hij op 3 augustus 1873 afscheid en vertrok naar de kerk van Utrecht). Zijn afscheidspreek werd gehouden ‘tusschen de nieuwe muren op een hoop gestapelde steenen’. Want de nieuwe kerk was nog niet gereed.

De gereformeerde kerk te Hazerswoude (Dorp) van 1864 tot 1969.

Na zijn vertrek – het wordt eentonig – werd ds. Engelberts in maart 1869 opnieuw beroepen. Men moet wel erg op hem gesteld geweest zijn om telkens zo nadrukkelijk op hem terug te komen. De predikant zal de wanhoop en vurige wens van kerkenraad en gemeente begrepen hebben. Hij nam de roeping in ieder geval aan en deed op 16 november 1873 intrede. “Nooit is een predikant door de gemeente van Hazerswoude zó fel begeerd geweest als ds. Engelbert. Toch is juist zijn korte verblijf hier – nog geen vol jaar – een periode van veel moeilijkheden geweest”.

De moeilijkheden beginnen.

De centrale figuur in de problemen schijnt ouderling S. van Beek te zijn geweest. Deze kwam met de predikant in conflict over de leer die hij verkondigde. Telkens had hij aanmerkingen op wat de predikant op de preekstoel had gezegd, over wat hij leerde, en noemde hem uiteindelijk een remonstrant. Nu was die Van Beek niet de eerste de beste: hij was ’een man van aanzien, en rijk in woorden, opziener der gemeente, lid van de gemeenteraad, lid van Provinciale Staten, een grooten rijken Boer, die veel in stand gebracht heeft’. En hij kreeg veel medestanders. Want híj wist het allemaal!

Met dezelfde persoon waren al eerder grote moeilijkheden ontstaan over de bouw van de kerk: moest het dak gedekt worden door leien of pannen? De meningsverschillen daarover leidden tot grote onrust in de gemeente. Van Beek was ook een van de eigenaren van de kerk geweest – hij had het gebouw mede gefinancierd – en in de gemeente was al een zucht van verlichting opgegaan toen de kerk uiteindelijk in eigendom werd overgedragen aan de kerkelijke gemeente.

Hoe dan ook, ds. Engelberts trad kennelijk in een verziekte sfeer aan. Desondanks vroeg geschiedschrijver ds. Heuzevelt zich af of ds. Engelberts ‘eigenlijk wel de rustige evenwichtige persoonlijkheid was die met de nodige wijsheid en tact had moeten optreden’.

Het interieur van de gereformeerde kerk te Hazerswoude (Dorp), van 1864 tot 1969 in gebruik.

Al snel wordt door een achttal leden een bezwaarschrift tegen de predikant ingediend bij de kerkenraad. De ondertekenaars werden stuk voor stuk bezocht, maar toen dat niet tot oplossing van de klachten leidde drong de kerkenraad er bij ds. Engelberts op aan ‘de verschillen met hen te vereffenen’. Ds. Engelberts wilde zich echter alleen verantwoorden in het bijzijn van een genabuurde kerkenraad. Die van Alphen aan den Rijn werd daarvoor uitgekozen. Maar pastor loci ds. W. Diemer (1837-1926), was gedurende enige tijd uitstedig en daarom werd voorgesteld een andere kerkenraad om bemiddeling te vragen. Ds. Engelberts hield echter voet bij stuk: hij wilde ds. Diemer. Want deze was volgens de predikant het best met de zaak op de hoogte ‘en het was hem gebleken dat geen der kerkeraadsleden aan zijn zijde staat om hem te verdedigen’.

Ds. W. Diemer (1837-1926).

In augustus 1874 kwam ds. Diemer dan toch naar Hazerswoude. Ook de beschuldigers waren op de vergadering present. Maar de problemen leken alleen maar groter te worden en ds. Diemer wist er geen raad meer mee, ‘en meent dat God hierover zal richten’. Weliswaar leek de zaak uiteindelijk toch gesust te worden, maar hartelijk zijn de verhoudingen niet meer geworden. Pas na het vertrek van ds. Engelberts kwam men echt tot verzoening. Onder leiding van ds. J.H. Donner sr. (1824-1903) van Leiden, voorzitter van een classicale commissie die de zaak onderzocht, kwam men tot overeenstemming.

Ds. J.H. Donner (1824-1903).

Enerzijds verklaarde de kerkenraad ‘niet elk woord en elke daad van ds. Engelberts voor zijn rekening te nemen’, anderzijds erkenden de bezwaarden ‘niet altijd in de geest der liefde gehandeld te hebben’. Maar ds. Engelberts zat toen al lang en breed in Waddinxveen. Hij had op 8 november1874 afscheid genomen met een preek naar aanleiding van 1 Petrus 1 vers 25: ‘Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. Dit nu is het Woord, dat u als Evangelie verkondigd is’.

In die tijd kreeg ds. Engelbert last van zenuwpijnen, ‘die hem in zijn laatste gemeente, Giessendam, in volle heftigheid zouden overvallen. Maar eerst wachtte hem ook in Waddinxveen een lijdensweg’.

Waddinxveen (van 1874 tot 1879).

De plaatselijke situatie.

In december 1866 werd in Waddinxveen-Zuid de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, vanaf 1869 Christelijke Gereformeerde Gemeente genaamd. Maar in hetzelfde jaar werd in Waddinxveen-Noord tevens een Gereformeerde Gemeente onder het Kruis gesticht, waarvan enkele leden zich drie jaar later verenigden met de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente. Na ds. W. Raman (1829-1919), die van 1868 tot 1870 predikant in Waddinxveen was, deed ds. W.J. Weijenberg (1810-1885) van Zuid-Beijerland op 2 juli 1872 intrede. Hij vertrok in 1874 naar Wezep; ds. J.Ph. Sluijter (1825-1907) van Boskoop werd toen consulent.

Ds. W.J. Weijenberg (1819-1885) was de voorganger van ds. Engelberts in Waddinxveen.

Ds. Engelberts naar Waddinxveen (1874).

Onder leiding van ds. Sluijter werd het beroepingswerk ter hand genomen en men kreeg al snel ds. Engelberts van het naburige Hazerswoude in het vizier. Hij werd beroepen en hoewel hij aanvankelijk bedankte, nam hij het tweede beroep aan en deed op 15 november 1874 intrede. De predikant kreeg het ook in zijn nieuwe gemeente niet makkelijk. “Steeds meer kwam de gemeente in de greep van het individualisme en de valse mystiek en ds. Engelberts kon daar niet tegenop”.

Ouderling C. van der Star was als ouderling en scriba in die tijd het rustige steunpunt voor kerkenraad, gemeente en predikant. Maar in januari 1876 overleed hij. Als bij toverslag werden de verhoudingen in de kerkenraad voortdurend op de proef gesteld door allerlei tweedracht veroorzakende incidenten. Ook de gemeenteleden kregen er lucht van; de vorming van partijschappen lag op de loer.

Over allerlei kwesties kwamen er hooglopende ruzies in de kerkenraad en in de gemeente, waarvan ds. Engelberts de schuld kreeg. Sommigen noemden hem een Godloochenaar en allerlei ketterijen werden hem toegedicht. Vooral de in die tijd verschenen Bijbel in de nieuwe spelling was oorzaak van veel tumult. In de nieuwe vertaling waren sommige bewoordingen uit de oude vertaling aangepast. Zo waren bijvoorbeeld de oude, bekende woorden ‘wijf’, ‘ende’, ‘peert’, ‘sweert’, ‘hair’ en ‘Zone Gods’ vervangen door ‘vrouw’, ‘en’, ‘paard’, ‘zwaard’, ‘haar’ en ‘Zoon van God’.

De kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Waddinxveen.

Juist in die tijd werden twee nieuwe kerkenraadsleden in het ambt bevestigd: ouderling B.J. van Rhijn en diaken A. Faasen. Ouderling Van Rhijn werd door de kerkenraad vervolgens tot ‘voorlezer’ benoemd, die onder meer tot taak had het lezen van door de predikant opgegeven Bijbelgedeelten. Van Rhijn was voorstander van het gebruik van de nieuwe spelling. Gehecht als men was aan de oude vertrouwde Bijbelwoorden ontstond grote opschudding in de kerkenraad en de gemeente toen de voorlezer zijn voorkeur in praktijk bracht.

Men beschuldigde elkaar er van geen ‘kinderen Gods’ te zijn (de voorstanders van de oude spelling), of tot de ‘onbekeerden’ te behoren, als men de nieuwe spelling aanhing. De kerkenraad gaf voorlezer  Van Rhijn opdracht in het vervolg de oude spelling weer te gebruiken. Maar ouderling Van Rhijn weigerde beslist die opdracht uit te voeren. Hij merkte op dat niemand meer ‘wijf’ zei als hij of zij het over een ‘vrouw’ had en kondigde aan het ambt van voorlezer én dat van ouderling te zullen neerleggen.

Dit alles werd op rekening van de predikant geschreven; gemeenteleden noemden hem een Arminiaan, een duivelsdienaar, een vrijmetselaar. En als gevolg van de onrust werden de kerkdiensten steeds minder bezocht ‘en de hele gemeente dreigde verwoest te worden’. Natuurlijk werd de classis er bij betrokken, die als het ware bedolven werd onder de klachten. IJlings werd een classicale commissie naar Waddinxveen gezonden om te bemiddelen en de problemen zo mogelijk te verhelpen.

Ondertussen was het voor ds. Engelberts genoeg geweest. Hij dacht er zelfs over zijn ambt neer te leggen. ‘Hier kon hij niet met zegen arbeiden’. Ongetwijfeld tot zijn grote opluchting kreeg hij het beroep van de gemeente van Uithoorn, dat hij natuurlijk direct aannam. Op 20 juli 1879 nam hij afscheid van de gemeente van Waddinxveen.

Uithoorn (van 1879 tot 1884).

De plaatselijke situatie.

De kerk van Uithoorn, die van 1871 tot 1927 in gebruik was.

In 1852 was in Uithoorn de Christelijke Afgescheidene Gemeente ontstaan, die in 1869 ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ genoemd werd. De gemeente had – na het vertrek van ds. P. Nieuwenhuis (1853-1941) in juni 1876 naar Giessendam – begin 1879 een beroep uitgebracht op ds. Engelberts. Op 27 juli dat jaar deed de predikant intrede in de enkele jaren eerder gereed gekomen nieuwe kerk.

Voor zover bekend is in Uithoorn in die tijd geen sprake geweest van problemen. Ds. Engelberts heeft hier – voor zover we kunnen nagaan – kunnen bijkomen van de problemen in Waddinxveen. Over het werk van de predikant in Uithoorn is weinig bekend. Op 27 april 1884 nam hij afscheid van de gemeente, nadat de gemeente van Giessendam een beroep op hem had uitgebracht.

Giessendam (van 1884 tot 1897).

De plaatselijke situatie.

In april 1840 was in Giessendam en Neder-Hardinxveld de ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’ geïnstitueerd (tot 1853 in combinatie met Sliedrecht), die vanaf 1848 als ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ verderging. Enkele jaren eerder, op 16 oktober 1835, ontstond de Christelijke Afgescheidene Gemeente, sinds 1869 Christelijke Gereformeerde Gemeente geheten, en vanaf 1892 Gereformeerde Kerk A. Op 11 november 1908 ontstond ter plaatse uiteindelijk de Gereformeerde Kerk.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Engelberts ontstond in Giessendam op 1 mei 1890 bovendien de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, voortvloeiend uit de kerkelijke strijd bekend onder de naam Doleantie, die in de Hervormde Kerk al jaren lang onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) gevoerd werd tegen de kerkelijke reglementen, bekend onder de naam ‘Algemeen Reglement van 1816’, en over de grote macht van de hervormde synode. De Dolerende Kerk in Giessendam werd vanaf 1892 Gereformeerde Kerk B genoemd.

Nadat de landelijke samenvoeging tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ op 17 juni 1892 officieel bekrachtigd was en ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ ontstonden, was men in Giessendam nog lang niet zover. En uiteindelijk liep de ineensmelting van beide kerken in Giessendam en Neder-Hardinxveld zelfs op niets uit! De Dolerenden verbraken op 11 november 1908 het kerkverband, zodat de Christelijke Gereformeerde Gemeente vanaf die datum in haar eentje de ‘Gereformeerde Kerk te Giessendam en Neder-Hardinxveld’ vormde. Maar… ds. Engelberts was toen al lang en breed met emeritaat. Slechts de eerste jaren van de onderhandelingen met de Dolerenden maakte hij mee.

De toenmalige gereformeerde kerk te Hardinxveld-Giessendam.

Ds. Engelberts komt naar Giessendam (1884).

Ds. F. Breitsma (1847-1883), sinds 1880 de plaatselijke christelijke gereformeerde predikant, was in 1883 overleden; gedurende zijn ambtsperiode was van onenigheid ‘niets te bespeuren’. Hoe dan ook, de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente nam het beroepingswerk ter hand. Ds. Engelberts van Uithoorn nam het op hem uitgebrachte beroep aan en op 4 mei 1884 deed hij er intrede. De eerste negen jaren verliepen voor zover bekend zonder noemenswaardige moeilijkheden. Er zijn over die tijd trouwens ook niet veel gegevens bekend, omdat de notulenboeken uit die jaren verdwenen zijn. Dat geldt overigens ook voor de Dolerende Kerk ter plaatse.

Geen toenadering tussen A en B.

Uit de classicale archieven blijkt dat de eerste jaren ‘geen stappen tot wederzijdsche toenadering tussen A en B’ gedaan zijn. En ook bestond er geen vooruitzicht op spoedige ineensmelting. Maar uit de classisnotulen van 11 november 1894 wordt duidelijk dat het – terwijl de landelijke ineensmelting twee jaar eerder al was afgerond – tussen de Christelijke Gereformeerden (Gereformeerde Kerk A) en de Dolerenden (Gereformeerde Kerk B) in Giessendam niet boterde.

Van Kerk A was op de classis namelijk een protest ingekomen, waarin Kerk B ervan beschuldigd werd beledigende opmerkingen te hebben gemaakt ten aanzien van de broeders van Zusterkerk A. De Dolerenden hadden bezwaren tegen de in kerk A verkondigde leringen. Op aanmaning van de classis nam Kerk B de beschuldigingen aanvankelijk weliswaar terug, maar dat viel later toch wat tegen. Want op de volgende classisvergadering deelde Giessendams kerk B mee dat men niet de beschuldigingen tegen de leer van Kerk A terugnam, maar ‘de bezwaren die men had geuit tegen de ineensmelting’.

Wat de rol van ds. Engelberts in deze was (áls die er was) is onduidelijk. Wel helder is in ieder geval dat het daarna wat betreft de samensprekingen over eenwording stil bleef, uitgezonderd enkele onbeantwoorde pogingen van kerkenraad A om met kerkenraad B in gesprek te komen; wat van de kant van ds. Engelberts als preses van kerkenraad A op bereidwilligheid tot vereniging zou duiden. Hoe dan ook, de kwestie van de vereniging tussen A en B werd verdrongen door problemen rond ds. Engelberts, die sindsdien de overhand namen.

Twee bezwaarschriften.

Over de rond zijn persoon ontstane problemen verscheen minstens een tweetal bezwaarschriften. De eerste brochure was getiteld: ‘Geschiedkundig overzicht van den toestand der Geref. Gemeente Giessendam A’ en verscheen in 1896. Het werd ondertekend door tien gemeenteleden: G. Kortenhoeven, C. Timmer, J.P. de Groot, P. Timmer, T. de Kok, J. Snoep, A. Arendse, B. Timmer, A, Damsteeg en J. Huisman. Zij steunden de predikant in het conflict.

Het tweede vlugschrift was geschreven door drie ouderlingen en vier diakenen, de meerderheid van de kerkenraad, tegenstanders van ds. Engelberts. Het waren de ouderlingen D. Ruiter (scriba), P. Kroon en W. Dekker en de diakenen H. Meijer, G. Huisman, G. van ’t Hoog en A. van Wijngaarden. Het geschrift was getiteld: ‘Ontmaskeren en uitleggen. Blootlegging en uiteenzetting van den gang der zaken in onze Geref. Kerk A te Giessendam, aan leden der Gereformeerde Kerken’. Vermoedelijk omdat de brochure ondertekend was door de meerderheid van de kerkenraad zal het op de classis toch als eerste zijn voorgelezen.

Het eerste bezwaarschrift.

De brochure van de drie ouderlingen en vier diakenen die ds. Engelberts weg wilden hebben.

In dat klaagschrift ‘Ontmaskeren en uitleggen’ aan de Provinciale Synode van Zuid-Holland werd door de zeven kerkenraadsleden duidelijk gemaakt dat men van ds. Engelberts af wilde. ‘Verlost ons toch van zoo’n predikant, opdat onze gemeente moge behouden blijven’, was hun conclusie nadat ze meegedeeld hadden welke misstanden in de gemeente te Giessendam het kerkelijk leven frustreerden (waarover straks meer). De problemen hadden ook de financiële toestand van de gemeente aangetast: gemeenteleden bleven uit de kerk weg en betaalden hun ‘contributie’ niet meer: ‘Offervaardigheid bestaat er niet meer en wij hebben derhalve ook niet het verschuldigde traktement kunnen voldoen. Reeds in drie voorgaande jaren is fl. 1.200 geleend’. De onenigheid in de gemeente was zelfs zo erg geworden, meldde het bezwaarschrift, ‘dat in geen jaar tijd het avondmaal is gehouden. Zoo lag de weleer bloeiende Gemeente Giessendam gansch ontredderd, tot spot van den vijand en had de avondgodsdienstoefening plaats onder toezicht en bewaking der politie’!

Het tweede bezwaarschrift.

Het bezwaarschrift van de tien gemeenteleden die ds. Engelberts steunden.

Maar na dit klaagschrift werd ook de brochure van de medestanders van de dominee voorgelezen. De eerste ondertekenaar, G. Kortenhoeven, was kort tevoren als ouderling uit de kerkenraad gestapt als protest tegen de wijze waarop de kerkenraad tegen ds. Engelberts was opgetreden. In het door hem samengestelde geschrift werd onder meer kritiek geuit op het vooraanstaande gemeentelid Simon Boelhouwer, verklaard tegenstander van ds. Engelberts. Deze meldde zich op de kerkenraad met tien bezwaren tegen de predikant. Dominee zou ‘achterstraattaal’ bezigen op de catechisaties; hij zou hem, Boelhouwer, nooit hebben verteld dat zijn zoontje op de catechisatie ‘een plaag voor de dominee’ was; dominee zou de achting van de kinderen verloren hebben ‘omdat hij hen dikwijls veracht’; de dominee leek ‘niet veel belang te stellen in de catechisaties’ – zei Boelhouwer – want hij wist haast nooit welke les hij behandelen moest. Ook ‘prikkelde hij de zenuwen van de jongens en de meisjes tussen 16 en 20 jaar onnodig, ‘door op eene onbetamelijke manier te vertellen over de paaring bij de dieren’.

Kortom: de meerderheid van de kerkenraad van drie ouderlingen en vier diakenen, had zich tegen de predikant gekeerd. Zij, bijgestaan door een aantal invloedrijke gemeenteleden onder wie Boelhouwer, waren de predikant liever kwijt dan rijk, maakten van hun hart geen moordkuil en deden van hun wens op wel erg duidelijke, wijze kond.

‘Tegen leer en leven van den Leeraar kan niets worden ingebracht’.

De predikant legde van dit soort beschuldigingen op een zeker moment deemoedig schuldbelijdenis af, maar distantieerde zich daar later weer enigszins van. Toch bleek duidelijk dat de predikant vrede wilde. Want ook na de grove verwijten van zijn tegenstanders pleitte hij voor herstel van de eensgezindheid in de gemeente.

De te hulp geroepen classis maakte echter, na alles te hebben aangehoord en onderzocht, duidelijk dat “tegen de leer of het leven van den Leeraar niets kan worden ingebracht, waar hij zelfs in groote achting staat bij de geheele bevolking van Giessendam en Hardinxveld”. De predikant was toen echter al kapot. Het jaar daarop vroeg hij emeritaat aan.

Met emeritaat (1897).

De prekenbundel die in 1897 uitgegeven werd.

Toen ds. Engelberts in 1897 – na 37 jaar lang als predikant te hebben gewerkt – emeritaat aanvroeg en verkreeg, “was hij een gebroken man. En daar hij slecht ter been was, dacht niemand dat hij ooit weer in staat zou zijn dienstwerk te verrichten. Maar zie, nog ternauwernood was hij gaan rusten of zijn krachten kwamen weer; de ziekte scheen gestuit. En na betrekkelijk weinige maanden kon hij, de emeritus, weer zondag op zondag uit preeken gaan. En men hoorde ‘den ouden Engelberts’ gaarne”.

Waterink schreef: “Den ouden Engelberts – zoo is hij twintig jaar lang genoemd. Want nog twintig jaar na zijn emeritaatsverkrijging predikte hij frisch en krachtig het Evangelie. De houding van de 85-jarige was rechtop nog; zijn pas vlug; zijn tred stevig. Wanneer hij honderd meter voor mij aan liep uit de kerk, haalde ik, ook al stapte ik flink op, hem niet meer in op den weg uit de kerk op zondagmorgen. En hij scheen in zijn tweede jeugd”.

“Maar de kanker kwam. Vele jaren geleden kreeg ds. Engelberts hij een kapper bij het haarknippen een wondje aan het oor. Dat genas, maar een klein huid-heuveltje bleef. Lange jaren later werd dat een wondje; ‘kanker’, constateerden de medici; een particulier middel tegen kanker, in onze omgeving goed bekend, deed onder Gods zegen de wonde genezen. De dokters stonden verbaasd. Toen kwam een klein ongelukje met het oor; weer een wondje; weer genezing. Toen kwam een groot ongeluk, dat operatie noodzakelijk maakte. Toen was het weer genezen… en weer kwam er, door wat wij een ongeluk noemen, een wond, en toen waren geen kruiden meer gewassen”.

Overleden (1918).

Uit: ‘De Bazuin”, 28 juni 1918.

“Schrikkelijk is zijn lijden geweest. Tot op den laten avond van 7 juni 1918, tegen 11 uur, God hem verloste. Op een ietwat winderige, af en toe lucht-door-wolken bedekte elfde juni hebben wij ds. Engelberts op het schilderachtige kerkhof van Gorssel begraven. ’t Was een eenvoudige begrafenis. Weinig sprekers, ofschoon er velen uit Zutphen gekomen waren om voor het laatst te toonen dat zij hem lief hadden”.

Andere arbeid.

Behalve het vele werk dat hij verrichtte voor de Algemeene Vergaderingen van de vroegere Gereformeerde Kerk onder het Kruis had ds. Engelberts ook een welversneden pen. Was hij eerst medewerker aan ‘De Wekstem’, onder hoofdredactie van ds. Donner, later werd hij redacteur van dit blad, toen het tot ‘Roepstem’ werd omgedoopt; en toen hieruit ‘De Roeper’ geboren werd, werd hij hoofdredacteur. Na enige tijd rust werd hij medewerker aan ‘De Wachter’, het weekblad gewijd aan de belangen van de Theologische School in Kampen.

Van zijn hand verschenen verscheidene geschriften. Onder andere een ‘Zestal Leerredenen’, onder de titel ‘Godsdienst’, die in 1897 verscheen. Vooral zijn al eerder genoemde geschrift ‘De Gereformeerde Kerk in Nederland, haar recht verdedigd en haar standpunt geschetst’ (op last van de Algemene Synode van 1869 uitgegeven) is een goed geschreven en gedocumenteerd geschrift van 165 pagina’s. En zijn andere werkje, ‘De Schepping in zes dagen of zes tijdperken’ (dat in 1911 van de pers kwam) kreeg in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift waarderend commentaar.

Ook schreef hij in zijn Zutphense tijd, in 1866, ‘De Apostolische handoplegging onderzocht, of zij al dan niet noodzakelijk is voor den Evangeliedienaar’.

Een stukgelezen exemplaar van het in 1866 gepubliceerde boek over de ‘Apostolische handoplegging’.

Bronnen vooral:

H.K. Bouwkamp, e.a., ‘k Zal gedenken 1835-1985. Gereformeerde Kerk van Giessendam en Neder-Hardinxveld na de Afscheiding in 1835. Hardinxveld-Giessendam, 1985

G. Doekes en J.C. Rullmann (red.) Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, 1919.

K.F.W. Groeneweg en Y.J. van der Honing, De Gereformeerde Kerk te Waddinxveen, in: Het dorp Waddinxveen, maart 2009

M. Heuzevelt, Een en ander uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Hazerswoude. Hazerswoude, 1939

A. van Hilten, Kruiskerk Amstelhoek 1927-2002. Anderhalve eeuw geschiedenis Gereformeerde Kerk Uithoorn. Uithoorn, 2002

P. Huisman, Een dorpsgemeente onderweg. Gereformeerd Hazerswoude 1864-1989. Hazerswoude, 1989

K.J. Kapteijn, Het gedenken van de daden des Heeren. Gedachtenis predikatie bij gelegenheid van de 75-jarige herinnering aan de Afscheiding te Giessendam en Neder-Hardinxveld (…). Sliedrecht, 1910

G. Kortenhoeven e.a., Geschiedkundig overzicht van den toestand der Gereform. Gemeente Giessendam, A. Aan de leden der a.s. Provinciale Synode van Zuid-Holland vertrouwelijk medegedeeld. Giessendam, 1896

N.N., Gereformeerde Kerk Bierum-Holwierde 1844-1994. Bierum, 1994

N.N., Handelingen en verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk (1836-1869). Houten/Utrecht, 1984

N.N., Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869). Utrecht, 1982

M. van Osnabrugge, Memorabilia. 1840-1965. 125 jaar geschiedenis der Gereformeerde Kerk van Zutphen. Zupthen, g.j. [1965]

D. de Roover Wzn., e.a., Ontmaskeren en uitleggen. Blootlegging en uiteenzetting van den gang der zaken in onze Geref. Kerk A te Giessendam, aan leden der Gereformeerde Kerken. Hardinxveld, 1896

W.J. Smidt en A. Warnaar Jzn., Hoe het groeide. 1866-1966. Gedenkboek 100-jarig bestana der Geref. Kerk te Waddinxveen. Waddinxveen, 1968

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zevende deel (classes Rotterdam en Leiden), Dordrecht, 1986

–, De Afscheiding van 1834. Negende deel (provincie Gelderland). Dordrecht, 1991

J. Waterink, Geschiedenis der Gereformeerde Kerk te Zutphen. Zutphen, 1923

–, Ds. Engelberts overleden. In: De Bazuin, 28 juni 1918

© 2018. GereformeerdeKerken.info