Het leven en werken van ds. N.J. Engelberts (1)

  • Ds. N.J. Engelberts (1831-1918). Bierum 1860 – Zutphen 1863 – ’s-Gravenzande 1870 – Hazerswoude 1873 – Waddinxveen 1874 – Uithoorn 1879 – Giessendam 1884 – Emeritus 1897.
De standplaatsen van ds. Engelberts (1831-1918). Kaart: Google.

Jeugd en opleiding (1831-1860).

Nicolaas Jacobus Engelberts werd op 20 december 1831 in Vlissingen geboren. Toen hij elf jaar oud was verloor hij zijn vader, schilder van beroep, en bleef zijn moeder als weduwe achter. Er moest geld op de plank komen, zodat Nicolaas aanvankelijk bij een smid aan het werk kwam en daar het beroep leerde. “Maar niet met het ijzer der natuur zou hij werkmeester worden, maar de ijzervaste waarheden der Goddelijke openbaring zouden in zijn toekomstig leven zijn taak bepalen”.

Want op 16-jarige leeftijd ontwaakte in hem de wens om ‘de dingen van het koninkrijk Gods naarstiglijk te onderzoeken’ en predikant te worden. Als hij ’s avonds vermoeid van zijn zware smidswerk thuis kwam, boog hij zich over zijn boeken. Hij studeerde vaak tot diep in de nacht, ‘ondanks dat zijn familie hem hierin allerminst steunde’. Maar desondanks ging hij hiermee maar liefst tien jaar lang onvermoeibaar door.

In 1852 werd in Vlissingen de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ geïnstitueerd. Deze gemeente behoorde tot het landelijk kerkverband dat zich Gereformeerde Kerk in Nederland noemde (aanvankelijk met de toevoeging ‘onder het Kruis’), en dat in 1838 was ontstaan als afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Kerk, de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834.

De meningsverschillen die daartoe leidden gingen onder meer over de vraag welke kerkorde de Afgescheidenen dienden aan te nemen en over het wel of niet aanvragen van erkenning c.q. toelating door de overheid. De Kruisgemeenten vonden dat alleen de aloude Dordtse Kerken Ordening van 1618-1619 behoorde te worden aanvaard als basis voor het kerkelijk leven; ook vond men dat bij de overheid geen erkenning aangevraagd mocht worden, omdat de kerk die erkenning niet nodig had (‘Immers de kerk bestaat niet door koninklijke toelating, maar door den wil en de werking des Geestes’).

Ds. J. Holster (1826-1905) steunde Nicolaas Engelberts bij zijn studie voor predikant.

De eerste predikant van deze Vlissingse Kruisgemeente was ds. J. Holster (1826-1905). Hij trok zich het lot van Nicolaas Engelberts aan en steunde hem bij zijn studie. Dat duurde tot zijn vertrek naar Dinteloord in 1858. Daar had hij op 10 februari dat jaar namelijk  een ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ gesticht; hij werd haar eerste predikant en deed er op 15 februari intrede. Nicolaas Engelberts verhuisde mee naar Dinteloord, zodat hij onder leiding van ds. Holster verder kon studeren.

Beroepbaar verklaard.

In de notulen van de Algemeene Kerkvergadering van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, gehouden op 23 mei 1860 te Amsterdam, lezen we over zijn examen en beroepbaarverklaring het volgende: “In de vergadering komt de Proponent N.J. Engelberts, met verzoek, om een voleindigend examen te mogen afleggen. De Vergadering, hiertoe bereidwillig overgaande, onderzoekt gemelden broeder in de vakken van stellige, wederleggende en practicale Godgeleerdheid”.

De volgende dag heette het: “Het onderzoek van den Proponent  Engelberts in de stellige, wederleggende en practicale Godgeleerdheid wordt voortgezet en ten einde gebragt. Vervolgens wordt gemelde Broeder onderzocht in de Bijb. en Kerkel. Geschiedenissen, en de Predikkunde. In al deze wetenschappen ontvangt de Vergadering volkomen voldoening. Genoemde Broeder legt mede rekenschap af van de hope die in hem is, en van zijne roeping tot het Leeraarsambt, hetwelk voldoende is. Na toespraak en zegenwensch door den President heeft daarop Broeder Engelberts het Eedformulier onderteekend, en aan ZEw. zal eene aanstelling als Herder en Leeraar worden gegeven”.

Er was trouwens één ouderling die weliswaar niet tegen de beroepbaarverklaring was maar wel enige aarzeling ten beste gaf: de kandidaat had ‘art’ gezegd in plaats van ‘hart’. Maar je bent een Zeeuw of je bent het niet! Inmiddels had Nicolaas Engelberts een beroep ontvangen van de Kruisgemeente in het Groningse Bierum.

Bierum (1860 tot 1863).

De plaatselijke situatie.

In Bierum was in 1838 een Christelijke Afgescheidene Gemeente ontstaan. Omdat deze gemeente te klein was om zelfstandig een predikant te beroepen werd van 1846 tot 1877 voor wat betreft de dienst des Woords een combinatie aangegaan met de Christelijke Afgescheidene Gemeente van het naburige Spijk.

Ds. J.R. Kreulen (1820-1904), de eerste Afgescheiden predikant van de combinatie Spijk/Bierum.

Van 1840 tot 1842 gold ds. H. de Cock (1801-1842) – de eerste Afgescheiden predikant in Nederland – ook als predikant van Bierum, net als van de overige Afgescheiden Gemeenten in Groningen en Drenthe. Maar in 1846 werd met de gemeente van Spijk dus de eerste gezamenlijke predikant beroepen in de persoon van ds. J.R. Kreulen (1820-1904), die daar tot 1849 stond. Na hem diende ds. J.H. van der Veen (1822-1881) beide gemeenten van 1857 tot 1877.

De Kruisgemeente van Bierum.

Ds. W.W. Smitt (1804-1846) institueerde de Kruisgemeente te Bierum.

Op 11 juli 1844 ontstond in Bierum onder leiding van ds. Wolter Wagter Smitt (1804-1846) echter ook een ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’. De Kruisgezinden in Bierum waren vierkant tegen het aanvragen van erkenning door de overheid, anders dan de Christelijke Afgescheiden Gemeente in het dorp.

Nadat ds. H. van den Oever Czn. (1826-1864) deze Kruisgemeente van 1856 tot 1858 had gediend, werd als zijn opvolger kandidaat N.J. Engelberts beroepen, die daarmee op een traktement van fl. 750 zijn eerste gemeente kreeg. Op 5 augustus 1860 deed hij intrede en hij stond er drie jaar.

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918), de hoofdpersoon van dit verhaal.

Over de tijd dat hij in Bierum stond is niet veel bekend. Wel weten we dat hij in mei 1861 als afgevaardigde van de Gemeente onder ’t Kruis te Bierum op de Algemeene Kerkvergadering van de Kruiskerken aanwezig was, die in Zwolle plaatsvond. Als jonge predikant mocht hij die vergadering zelfs openen met een preek over Hebreeën 13 vers 8 (“Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid“), waarna hij de vergadering vervolgens liet zingen psalm 105 vers 3 en 5. Ook het jaar daarop was hij namens Bierum afgevaardigde op de Algemeene Kerkvergadering van de Kruisgemeenten, gehouden te Gouda. Aan het eind van die bijeenkomst werd hij gekozen tot lid van de ‘Synodale Commissie’. Deze had tot taak opdrachten van de synode uit te voeren en daarvan op de volgende vergadering verslag te doen.

Ook weten we dat hij in 1862 in Bierum in het huwelijk trad, en wel met Gardina Geertruida Bast uit Eefde. Met haar kreeg hij veertien kinderen, van wie ze er acht op jeugdige leeftijd en drie op volwassen leeftijd verloren… Vele jaren lang zullen hij en zijn vrouw door deze sterfgevallen en wat er aan voorafging in spanning, verdriet en rouw gedompeld zijn geweest.

Toen hij in Bierum kort achter elkaar vier beroepen kreeg van de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ te Zutphen, werd zijn traktement als ‘vasthoudertje’ met fl. 50 verhoogd, wat er op duidt dat men hem niet kwijt wilde. Misschien dat dit gebaar het aannemen van de eerste beroepen verhinderde, maar toen Zutphen voor de vierde maal riep ‘Kom over en help ons’, nam hij het aan. Op 1 februari 1863 nam hij afscheid van Bierum.

Zutphen (van 1863 tot 1870).

De plaatselijke situatie.

Ds. I. Middel 1829-1896) was van 1855 tot 1860 de eerste Afgescheiden predikant te Zutphen.

Vóór de komst van ds. Engelberts bestond In Zutphen sinds 21 februari 1850 een Christelijke Afgescheidene Gemeente, die van 1873 tot 1877 Christelijke Gereformeerde Gemeente (I) genoemd werd. Die gemeente kwam sinds 1855 bijeen in een kerkgebouw aan de Kolenstraat. Achtereenvolgens waren tot aan de plaatselijke vereniging met de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ (in 1877) de volgende predikanten aan deze Afgescheiden Gemeente verbonden: ds. I. Middel (1829-1896) van 1855 tot 1860, ds. J. van Andel (1839-1910) van 1861 tot 1873 en ds. G.A. Kempff (1844-1882), die er van 1875 tot 1877 predikant was.

De kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in de Kolenstraat te Zutphen.

Daarnaast bestond sinds 26 december 1853 in Zutphen ook een Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, die tussen 1873 en 1877 Christelijke Gereformeerde Gemeente (II) genoemd werd. Hoewel over het ontstaan van de Zutphense ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ nauwelijks iets bekend is, kan veilig vermoed worden dat men ook hier bezwaren had tegen het aanvragen van erkenning bij de overheid en dat men geharnast voorstander was van handhaving van de Dordtse Kerken Ordening van 1618-1619. Achtereenvolgens dienden de volgende predikanten deze Gemeente onder het Kruis: ds. W. Eichhorn (1828-1872) van 1855 tot 1860, ds. N.J. Engelberts van 1863-1870 en ds. M. van der Mast (1843-1932) van 1973 tot 1883.

Op 6 december 1877 verenigden zich beide gemeenten tot de ene Christelijke Gereformeerde Gemeente (ds. Engelberts maakte dat niet mee, want hij vertrok in 1870 naar elders).

De Kruisgemeente van Zutphen kwam sinds 1856 bijeen in de kerk aan de Komsteeg, welke voor de som van fl. 4.375 was aangekocht, wat bij de overdracht contant betaald moest worden. Het was een kerkgebouw ‘met twee bovenwoningen en daarvoor gelegen een open erf in de Komkommerstraat [later verbasterd tot Komsteeg] tegenover het Hagepoortstraatje’.

De kerk in de Komsteeg in Zutphen (in de tijd van ds. Engelberts waren er nog geen auto’s!).

Nadat ds. Eichhorn in 1862 naar de Kruisgemeente van Tricht vertrokken was, nam de kerkenraad het beroepingswerk ter hand. Tot tweemaal toe werd vergeefs een beroep uitgebracht op ds. N. Wedemeijer (1814-1888) van Dordrecht; maar omdat deze in 1860 het ambt neerlegde bleef het daarbij. Sindsdien bracht men tot viermaal toe een beroep uit op ds. Engelberts van Bierum. Men wilde hem dus graag! Uiteindelijk berichtte de predikant eind 1862 dat hij het beroep aannam, en werd hij op 8 februari 1863 door zijn voorganger, ds. Eichhorn, in het ambt bevestigd.

Ds. W. Eichhorn (1828-1872) was van 1855 tot 1860 predikant van de Kruisgemeente te Zutphen en werd opgevolgd door ds. Engelberts.

Een van de eerste zaken die onder ds. Engelberts leiding in de kerkenraad aan de orde kwam was de stichting van een christelijke school. Men beschouwde het als ‘tegen de heilige roeping der gemeente’ om de kinderen naar de ‘anti-christelijke openbare school’ te sturen. De gemeenteleden werd verzocht erover na te denken, want het stichten van een christelijke school was geen sinecure: alle kosten kwamen volledig voor rekening van de kerk!

Een nieuwe gemeente in Barchem.

Op 7 juli 1863 institueerde ds. Engelberts de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis in Barchem. De Afgescheidenen in dat dorp hadden in 1857 een ‘opwekkingsbeweging’ beleefd, ‘waardoor bij velen eene beroering ontstond, gepaard met eene begeerte naar Godsdienst; doch de mensen keerden later tot de leugenleer en de wereld terug, terwijl sommigen krachtig werden getrokken uit het rijk des Duivels en der zonde, en overgebracht tot het verborgen geestelijk ligchaam van Christus, waaruit de behoefte ontstond naar de reine prediking des Woords’.

Gelukkig hadden zij ‘herwaarts en derwaarts geloopen’ om te onderzoeken ‘waar zich de Gemeente Gods uitwendig openbaarde en het Woord Gods zuiver werd verkondigd’, zodat ze zich daarbij zouden kunnen aansluiten. Op hun zoektocht kwamen ze terecht bij ds. Engelberts in Zutphen! ‘Zoo beliefde het de Heer door Zijne goede Voorzienigheid ons te Zutphen te brengen, alwaar wij in de Gereformeerde Gemeente het Woord Gods hoorden verkondigen naar de behoeften onzer zielen’. Ze besloten zich ‘in het jaar 1860 aan die Gemeente door openbare belijdenis’ te verbinden.

In Barchem werd toen geregeld door ds. Engelberts gepreekt in een boerderij aan de Enkweg, en het aantal Afgescheidenen werd langzamerhand groot genoeg om tot een eigen gemeente gevormd te worden. Ds. Engelberts had daarbij de leiding door de verkozen ouderlingen en diakenen in het ambt te bevestigen. ‘Bij die gelegenheid preekte Z.E.W. over Efeze 4 vers 3’ (“U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes”). Ds. Engelberts was tot zijn vertrek naar ’s-Gravenzande, in 1870, consulent van deze gemeente.

Naar de synode.

1863.

Op 21 oktober 1863 en volgende dagen was ds. Engelberts afgevaardigde van de Zutphense gemeente op de landelijke Algemeene Vergadering van de Gereformeerde Kerk in Nederland (de toevoeging ‘onder het Kruis’ had men laten vallen), gehouden te Amsterdam. Daar deed hij mededeling van de stichting van de gemeente ‘te Barghem’: ‘De Vergadering neemt niet alleen genoegen in de wijze waarop genoemde Gemeente is ontstaan, maar verblijdt zich tevens in deze uitbreiding der Gemeente Gods’.

‘s Middags opende ds. Engelberts de tweede zitting van de synode. Ook werd hij opnieuw benoemd ‘in de Synodale Commissie voor het loopende jaar’. Ook werd aan ds. Engelberts opgedragen student Brilman onderwijs te geven zodat deze misschien de volgende keer zou kunnen worden toegelaten tot het examen voor predikant.

1864 en 1865.

Ook in 1864 werd ds. Engelberts door de kerkenraad afgevaardigd naar de Algemeene Vergadering, die dat jaar op 28 tot en met 30 juni te Zwartsluis gehouden werd. Ook was hij present op de synode  van 1865, toen deze te Rotterdam bijeenkwam op de 27ste tot en met de 30ste juni. Op de laatstgenoemde vergadering werd ds. Engelberts tot preses gekozen en had daarmee de leiding over de bijeenkomst, die hij opende met het laten zingen van psalm 133 vers 1. Tijdens die vergadering werd besloten een fonds te stichten voor ondersteuning van ‘minvermogende studenten’ die predikant wilden worden. Elke gemeente werd verplicht voor dat fonds te collecteren. Een ‘Commissie voor het Onderwijs‘ werd benoemd om de instelling en voortgang van het fonds te regelen; daarvan was ook ds. Engelberts lid.

1866.

In 1866 was ds. Engelberts opnieuw ter synode, die toen van 26 juni tot en met 4 juli in Zwolle gehouden werd. Daar werd hij benoemd in een commissie die moest onderzoeken wat de houding van de synode diende te zijn ten opzichte van het feit dat de kerkenraad ‘eener Gemeente onder ’t Kruis te Den Haag’ erkenning bij de Hoge Overheid had aangevraagd! Daartegen was natuurlijk protest ingekomen, want dat deed een Kruisgemeente immers niet, en wel omdat ‘daardoor rechtens [in feite] de ontbinding der gemeente heeft plaatsgehad, het de eenheid der Kerk verbreekt en de gemeente daardoor in de rang der burgerlijke Vereenigingen is gedaald’.

Het resultaat van het onderzoek van de commissie en het besluit van de synode was ‘dat de vergadering ten strengste afkeuring te kennen geeft over aanvraag om erkenning’. Den Haag legde zich er bij neer. Maar later bleek dat men tóch bezwaren had tegen het besluit. De synode besloot toen dat ‘dit alle relatie onmogelijk maakt’.

Ds. R. Veldman (1830-1869).

Voorzitter ds. M. Keulemans (1836-1902) verzocht op dezelfde vergadering om de benoeming van een secundus, omdat hij het dragen van verantwoordelijkheid voor het op de vergadering te behandelen zaak tegen ds. R. Veldman (1830-1869) van Zwolle en Zalk te zwaar vond voor hemzelf alleen. Ds. Veldman werd namelijk beschuldigd van ‘oneerlijkheid, listigheid, valschelijk zweeren, trotschheid, luiheid, achterklap, onstichtelijk prediken, willekeurig rooijeren van leden’ en nog meer fraais. Vandaar dat ds. Engelberts als zodanig naast ds. Keulemans aan het presidium werd toegevoegd. Op 29 juni 1866 ondertekende ds. Engelberts de brief aan ds. Veldman en zijn kerkenraad waarin de predikant geschorst werd en hem verboden werd voorlopig ‘een der kansels onzer Gereformeerde Kerk te beklimmen’, tot hij oprecht schuld beleden had.

Ds. J.W.A. Notten (1843-1914).

Op de zitting van 3 juli werd ds. Engelberts – wegens ziekte van ds. J.W.A. Notten (1843-1914) van Hazerswoude – benoemd tot scriba van de synode. Ook werd hij aan het eind van de synode weer benoemd tot lid van de synodale commissie.

1867 en 1868.

Ds. Engelberts was ook van 4 tot en met 6 juni 1867 aanwezig op de Algemeene Vergadering, gehouden te Zwartsluis. Daar speelde hij geen bijzondere rol. Wat betreft de Algemeene Vergadering van 1868 sloot hij de tweede zitting van 9 juni met het laten zingen van psalm 81 vers 12; ook trad hij – omdat zijn termijn er op zat – af als lid van de ‘Commissie voor de zaken van het onderwijs’ (aan theologische studenten) en werd hij aan het eind van de vergadering weer benoemd als lid van de Synodale Commissie.

Een kerkzegel.

Het (later enigszins aangepaste) kerkzegel dat door ds. Engelberts ontworpen werd.

Tussen de bedrijven door zette Ds. Engelberts zich in 1865 aan de vervaardiging van het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis te Zutphen. ‘Het zegel zal voorstellen een burgt op eene rots gebouwd, welke door de golven wordt bespoeld, terwijl uit de burgt eene banier met eenen geschoren leeuw geteekend, zich verheft. Als zinspreuk zal aan de bovenzijde worden geplaatst: Bedreigd maar Veilig, en aan de onderzijde de naam Zutphen’, aldus vermeldden de notulen. Kennelijk werd afgezien van het gebruik van de leeuw, de banier en de zinspreuk, want die zijn in het officiële zegel niet te zien. De kosten voor de vervaardiging van de stempel werden gedekt door het geld dat catechisanten wekelijks in de bus deponeerden.

De financiën van de kerk.

In 1867 wilde de predikant proberen de financiële positie van de gemeente beter te regelen door een ‘contributiebetaling naar inkomen’ te heffen. Bij dat voorstel stuitte hij echter op krachtig verzet. Maar op 11 december 1867 had de predikant de kerkenraad toch eindelijk zover dat er serieus gesproken zou worden om deze zaak aan te pakken en verder te regelen. Midden in de behandeling van de zaak stelde een van de kerkenraadsleden, br. Uiterwijk, echter plotseling voor om dit punt níet verder te bespreken maar ogenblikkelijk over te gaan tot het vólgende agendapunt.

Daartegen verzette de predikant zich uiteraard. Zo hoorde dat niet te gaan. Ds. Engelberts trok echter aan het kortste eind: drie van de vijf kerkenraadsleden waren het met Uiterwijk eens. De predikant werd boos. ‘Zo wordt de orde gestoord’ zei hij, maar – zo staat in de notulen – ‘hij onderwerpt zich voor het ogenblik met weerzin om des vredes wil, maar tekent protest aan bij de Algemeene Vergadering’ (de synode). Namens de synodale commissie kwam toen ds. D. Klinkert (1818-1898) naar Zutphen en maakte de mannenbroeders duidelijk dat de werkwijze die de kerkenraad gevolgd had onjuist was. En uiteindelijk ‘vonden de broeders het zelf ook weer goed’.

Ds. D. Klinkert (1818-1898).

In hetzelfde jaar, 1867, wilde de particuliere hypotheekverstrekker – die destijds fl. 3.000 aan de kerk geleend had om het kerkgebouw aan de Komsteeg te kunnen betalen – vanwege familieomstandigheden zijn geld terug hebben. De kerkenraad kon toen niets anders doen dan daaraan gevolg te geven en in de kerkelijke gemeente obligaties te plaatsen ter waarde van fl. 5, fl. 10, enzovoort. Het duurde twee jaar voordat de geldlening volledig geplaatst was. Negen obligaties werden achteraf geschonken en behoefden aan de betreffende geldschieters dus niet te worden terugbetaald. Voor dat uitgespaarde geld kon in december 1866 een orgel worden aangeschaft!

De financiële toestand van de Kruisgemeente van Zutphen was lange tijd geheel afhankelijk van het beleid van ds. Engelberts. Maar – zo verzekerde ds. J. Waterink (1890-1966) in zijn geschiedschrijving van Zutphens kerk – ‘hij behartigde deze zaak goed’. De notulen van 17 juni 1870 vermelden zelfs, dat de kerkenraad de predikant met algemene stemmen verzocht, ook ná zijn vertrek naar de kerk van ’s-Gravenzande de administratie van Zutphens kerk te willen blijven verzorgen. In ieder geval bewees dat verzoek hoezeer ds. Engelberts het vertrouwen van kerkenraad en gemeente had.

De Vereniging met de Christelijke Afgescheidenen (1869).

In 1869 was ds. Engelberts aanwezig op de belangrijke synode van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis, die op 8 juni en volgende dagen te Rotterdam gehouden werd. Op deze bijeenkomst zou immers de ineensmelting van de Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis besproken worden! Aan het eind van de eerste zitting werd een schrijven behandeld van de synodale commissie van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Deze ‘heeft de synode der ‘Geref. Kerk’ officieel uitgenodigd te trachten vereeniging der twee kerkelijke lichamen te bewerken’.

Om te bestuderen ‘de wijze hoe en de gronden waarop de vereeniging zal kunnen worden verkregen, wordt eene commissie benoemd, die haar oordeel der vergadering zal meedelen’. Ds. Engelberts werd benoemd tot secretaris van die commissie. Al op de middag van dezelfde dag kwam het verslag van de commissie op de synode in behandeling. Daarin werd voorgesteld in welke vorm de pogingen tot vereniging zouden worden gegoten. Voorgesteld werd onder meer dat ‘de Commissie [die voor de onderhandelingen benoemd zou moeten worden] worde gelast niet eerst [zelf] voorstellen te doen, maar die van de zijde der Chr. Afgesch. uit te lokken’.

Ook werden de gronden vastgesteld waarop de vereniging zou moeten plaatsvinden. Zo dienden de Christelijke Afgescheidenen hun naam te laten varen en moesten ze zich in het vervolg ‘met of zonder staatserkenning’ aandienen als de ‘Historische Gereformeerde Kerk’, en zich zonder mitsen en maren moeten houden aan de ‘belijdenisgeschriften, de liturgie en de Dordtse Kerken Orde’. Verder werd bepaald dat – ‘waar [de samensmelting] om locale, financiële of andere redenen niet wel geschieden kan, om moeilijkheden te voorkomen, het zelfstandig [voort-] bestaan der gemeenten zal worden geëerbiedigd’.

Ds. Engelberts werd in de voorgestelde onderhandelingscommissie tot secretaris benoemd, verantwoordelijk voor de rapportage van en de correspondentie met de synode van de Christelijke Afgescheidene Kerk.

Nadat de ingekomen brief met de eerste voorstellen van de Christelijke Afgescheidene synode was bestudeerd – hun reactie moest immers eerst worden ‘uitgelokt’ alvorens de eigen ‘eisen’ kenbaar te maken – maakte de commissie namens de Algemene Vergadering van de Kruiskerken haar eisen aan de synode van de Christelijke Afgescheiden kerk bekend. Daarover gingen de (al dan niet schriftelijke) besprekingen in de korte tijd die daarna volgde.

Een boek met de standpunten van de Kruiskerken.

Het standpunt van de Kruiskerken ten aanzien van zichzelf en van de Vereniging met de Afgescheiden Kerk werd door ds. Engelberts uitvoerig en zonder omhaal van woorden beschreven.

In opdracht van de synode van de Kruiskerken schreef ds. Engelberts een 169 pagina’s tellend boek dat in november 1869 verscheen, en als titel voerde: ‘De Gereformeerde Kerk in Nederland, haar recht verdedigd en haar standpunt geschetst’. Met ‘de Gereformeerde Kerk’ werd de Gereformeerde Kerk onder het Kruis bedoeld. In zijn slothoofdstuk maakte de predikant duidelijk dat zijn Gereformeerde Kerk (onder het Kruis) ‘in Nederland de zichtbaar historische en belijdende Gemeente des Heeren’ is. Het boek keerde zich overigens niet tegen de op handen vereniging met de Christelijke Afgescheiden Kerk, maar handelde vooral over de verschillen tussen de Gereformeerde Kerk [onder ’t Kruis] en de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland. Het wilde vooral tegenover de Christelijk Afgescheidenen heel duidelijk maken wat de standpunten van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis waren en aan welke eisen een vereniging tussen beide kerken moest voldoen.

De in het boek gebezigde uitdrukkingen gaven aan dat ds. Engelberts er heilig van overtuigd was dat het standpunt van zijn Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis het enig juiste was; het uittreden door de Kruisgemeenten uit de Afgescheiden Kerk in 1838 had vooral te maken met onenigheid met het wel of niet aanvragen van erkenning bij de overheid en met de vraag welke kerkorde de Afgescheidenen zouden moeten aannemen. Engelberts liet – namens de synode – in zijn boek duidelijk blijken dat er wat hem en zijn kerk betrof geen sprake kon zijn van het vragen van toelating of erkenning van het kerkgenootschap door de overheid (‘Immers de kerk bestaat niet door koninklijke toelating, maar door den wil en de werking des Geestes’), en dat de Dordtse Kerken Ordening de voor de Kruisgemeenten enig aanvaardbare kerkorde was, wilden beide kerken ooit tot vereniging komen.

Zo werd de landelijke vereniging door de Algemeene Vergadering van de Kruiskerken en de Algemene Synoden van de Christelijke Afgescheidene Kerk in 1869 definitief geregeld. Beide synoden verklaarden zich akkoord met de nieuwe naam van het verenigde kerkgenootschap: ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’.

Hoe het in Zutphen ging.

Toen ds. Engelberts in de kerkenraad van Zutphen meedeelde dat de Christelijke Gereformeerde Synode van Middelburg in 1869 besloten had over te gaan tot vereniging met de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’, was men in Zutphen daarover oprecht verheugd, ‘wenschend dat het tot heil van des Heeren gemeente zal strekken en tot verheerlijking Gods’.

Ds. J. van Andel (1839-1910) op latere leeftijd.

De kerkenraad benoemde een commissie die nu ook met de plaatselijke Christelijke Afgescheidene Gemeente van ds. J. van Andel contact zou opnemen. In Zutphen ging de samensmelting echter niet van een leien dakje. Keek – volgens ds. J. Waterink – ds. Van Andel van de Christelijke Afgescheidene Gemeente meer naar vereniging met de hervormden, méér nog dan naar die met de gemeente van de Kruisgezinden (Waterink schreef: ‘Hij verkeerde in die tijd niet in zijn meest belijnde periode’); ds. Engelberts was het te doen om samengaan met de zusterkerk van de Christelijke Afgescheidenen.

Toch werd men af en toe iets gewaar van toenadering. Zo preekten beide predikanten halverwege 1869 in elkaars kerkgebouw. Ook bezocht men eens wederzijds een kerkenraadsvergadering. Onenigheid ontstond echter over de vraag wat aan de overheid geschreven moest worden als de gemeenten eenmaal verenigd waren: ds. Van Andel stelde voor dat de verenigde gemeente ‘voortaan bij de regering bekend wenscht te staan als een plaatselijke gemeente’. Engelberts en zijn kerkenraad – als Kruisgezinde tegenstanders van een erkenningsaanvraag aan de overheid – hield het bij het sturen van een zuivere ‘kennisgeving’ en niets meer dan dat. Want van ‘het bij de overheid bekend wensen te zijn’, was bij Engelberts geen sprake. Men vond ook hier een tussenweg.

Toch bleef de jaren daarna veel twijfel over de vraag of de vereniging plaatselijk wel kon doorgaan; enerzijds was sprake van de wens van de Christelijke Afgescheiden om de diaconiekassen op één hoop te gooien (daarover zou worden nagedacht, maar we horen er niets meer over), maar anderzijds klonk de verzuchting van de Komsteeggemeente ‘dat vereenigen door sommigen wenschelijk geoordeeld en anderen tot nog toe niet raadzaam’ werd geoordeeld.

Ook andere gebeurtenissen zorgden ervoor dat de samensmelting van de twee gemeenten pas in 1877 kon plaatsvinden, toen ds. Engelberts al lang en breed vertrokken was. In dit verband is het volgende voorval nog relevant: volgens geschiedschrijver ds. Waterink was ten huize van ds. Engelberts destijds de afspraak gemaakt dat – zodra de twee gemeenten zouden zijn samengevoegd – de eerste predikant die na de ineensmelting van beide gemeenten een beroep kreeg, zou vertrekken. Want twee predikanten was teveel. Dat overkwam ds. Van Andel – hij werd, als eerste, door een gemeente in Friesland beroepen – maar… hij bedankte. Dat verhoogde het vertrouwen van de andere ‘partij’ natuurlijk niet.

Hoe dan ook, op 3 juli 1870 had ds. Engelberts al afscheid genomen van de gemeente van Zutphen, omdat hij het beroep van de gemeente te ’s-Gravenzande had aangenomen.

’s-Gravenzande (van 1870 tot 1873).

De plaatselijke situatie.

Ds. W.G. Smitt (1842-1912) institueerde in 1867 de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ te ‘s-Gravenzande.

Daar was ongeveer drie jaar eerder, op 18 oktober 1867, een Gereformeerde Gemeente onder het Kruis geïnstitueerd. Ds. W.G. Smitt (1842-1912), predikant van de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis te Den Haag, had daarbij de leiding gehad. De eerste predikant van de kleine gemeente was ds. M. Bruininks (1827-1906) geweest, aanvankelijk evangelist in dienst van de ‘Vrienden der Waarheid’. Deze landelijke vereniging had ten doel het uitzenden van evangelisten naar plaatsen ‘waar het Woord van God niet zuiver verkondigd wordt’. Ds. Smitt had Bruininks een korte opleiding gegeven, en zo kon deze op 26 december 1868 als predikant op artikel 8 (‘bijzondere gaven’) in het ambt bevestigd worden.

Toen in 1869 de landelijke onderhandelingen over het samengaan van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis tot een goed einde gebracht waren, ging het verenigde kerkgenootschap verder onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk, waarbij de gemeente van ’s-Gravenzande zich vrijwel direct aansloot.

Ds. Engelberts in ’s-Gravenzande.

Ds. M. Bruininks (1827-1906) was ds. Engelberts’ voorganger in de Kruisgemeente van ‘s-Gravenzande.

Nadat ds. Bruininks in 1870 een beroep naar Amersfoort had aangenomen, werd ds. Engelberts beroepen. Deze nam de roeping aan en deed op 10 juli 1870 intrede in de Christelijke Gereformeerde Gemeente van ‘s-Gravenzande, na door ds. Smitt in het ambt bevestigd te zijn. De gemeente kerkte in een klein gebouwtje, ‘een schier onooglijk kerkgebouw’ aan de Naaldwijkseweg.

Over het werk van ds. Engelberts in ’s-Gravenzande is niet veel bekend. Echter: ‘In deze gemeente heeft hij zich wel het allermeest thuis gevoeld, en nóg gedacht hij in de laatste jaren zijns levens, met tranen in d’oogen ’t uur waarop hij, in november 1873 van ’s-Gravenzande afscheid nam. Na zijn lieflijk ’s-Gravenzande heeft het jaar te Hazerswoude hem ontzaglijk veel tranen gekost’. Want van die gemeente kreeg hij al in 1873 een beroep, dat hij aannam.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info