De Doleantie te Harmelen

Inleiding.

Ds. W. Ringnalda (1858-1925) schreef in de Utrechtsche Kerkbode van 28 mei 1887 het volgende verhaal over de Doleantie die onder zijn leiding in Harmelen op 19 mei 1887 plaatsvond.

Ds. W. Ringnalda (1858-1925).

Harmelen [1].

door ds. W. Ringnalda

“De Heere heeft grote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd”, zo spreekt ons hart met den dichter van psalm 126, daar het den Heere behaagde de gevangenis van Zijne Kerk van deze plaats te wenden. Reeds langen tijd was de overtuiging van velen alhier, dat het plicht was in gehoorzaamheid aan Gods Woord het juk der Synodale Hiërarchie van de kerk te dezer plaatse af te werpen, ten einde haar weder te stellen onder het juk van Jezus Christus, den eenigen Koning der Kerk. Wij mochten niet langer, door te blijven in het Ned. Herv. Kerkgenootschap, ons mede schuldig maken aan de miskenning van de soevereiniteit van Jezus Christus over Zijne Kerk, aan het toelaten van allerlei ongoddelijke leer, aan de ontheiliging der sacramenten, aan de vervolging der broederen.

Evenwel, wij belijden het nu met schaamte, er was geene kracht om te breken met de zonde, er waren zoovele bezwaren, de toekomst scheen zoo donker, er was geen vertrouwen op den Heere, wij durfden het niet wagen met onzen God. Hoe lankmoedig is de Heere; Hij droeg ons in onze traagheid en lauwheid en maakte nog geene voleinding.

‘De Heraut’, 5 juni 1887 publiceerde een verslagje van het gebeurde in Harmelen.

Velen van Gods kinderen hadden geene belangstelling in de Reformatie der Kerk, ja waren om uitwendige redenen van haar afkeerig. Mocht de kerkeraad in dien toestand de reformatie ter hand nemen? Deze vraag kostte ons menige bange worsteling. Maar God gaf uitkomst.

Hij, Die aller harten neigen kan, gaf in de week van 15 – 22 mei 1887 eene geheele omwending in de gemeente; er kwam besef van het zondige van den toestand, er kwam leven en roering, er kwam verootmoediging, er kwam een roepen om verlossing.

De reformatie ter hand genomen.

Wonderdoend is de Heere God. In enkele dagen was een geheel andere geest opgekomen. Nu nam dan ook de kerkeraad de reformatie ter hand en wierp op donderdag 19 mei het Synodale juk af, wederom aanneemende de kerkenorde der Gereformeerde Kerken, gelijk deze het laatst gewijzigd werd in de jaren 1618-1619. Helaas dat enkele broeders, tot onze smart, meenden niet mede te kunnen gaan in deze reformatie. Zoo was de beslissing genomen onder opzien tot den Heere.

‘De Heraut’ van 12 juni 1887 nam een stukje uit de ‘Nieuwe Zwolsche Courant’ over.

Maar nu, hoe zou het nu gaan? Het kerkgebouw zou waarschijnlijk worden geweigerd; zouden wij op zondag 22 mei verstoken zijn van de bediening des Woords? En indien eene plaats ter samenkomst gevonden werd, zou de gemeente nu toonen den kerkeraad te steunen? Zouden velen, afhankelijk van hen die niet met de reformatie medegaan, durven komen? Ja ons ongeloovig hart ging weder aan het redeneeren, er was weder allerlei vrees en bezwaar.

“… het kerkgebouw werd geweigerd…”

Het kerkgebouw werd geweigerd, maar God gaf ons eene plaats van samenkomst. In eene nette schuur zou door den herder en leeraar, wettiglijk van God en Zijne gemeente beroepen, Gods Woord worden bediend.  Zoo brak de rustdag aan. Te 10 ure ving de godsdienstoefening aan in de schuur van den heer Van Dam. Smartelijk was het ons kerkgebouw, alwaar ds. Boomer optrad, te moeten voorbijgaan; het was een weg van vernedering, maar verdiend door onze zonden; de Heere had Zijne Kerk verlost, haar niet doen omkomen in de wegen der ongerechtigheid, maar Hij kan Zijn volk niet gansch onschuldig houden, zij moeten de gevolgen ondervinden van hunne zonden.

En hoe goed is het dat de Heere ons leidt door zulk een weg; anders zouden wij ons verheffen en den Heere vergeten, zou God niet aan Zijne eer komen. Het was ons goed aan de plaats waar wij mochten samenzijn. Eene overgroote schare vulde de ruimte beneden; ook de zolder was bezet met toehoorders; buiten het gebouw verdrong men zich aan de ramen; naar schatting waren ongeveer 350 personen aanwezig. Bovenal, de Heere was kennelijk in ons midden.

Nog in hetzelfde jaar als waarin de houten ‘noodkerk’ in gebruik genomen werd – ‘een planken gebouw’, opgericht op het terrein van de heer Middelman, ’20 minuten buiten het dorp’, ongeveer 4 kilometer – kwam men op 11 september 1887 voor het eerst bijeen in de zogenoemde stenen ‘hulpkerk’ aan de Dorpsstraat te Harmelen. Deze kerk werd  in 1977 vervangen door de gereformeerde kerk ‘De Open Poort’.

Wij mochten ons verootmoedigen voor God; er werd ook iets gevoeld van de vrijheid waarin Hij ons gesteld heeft. De rust werd niet verstoord en met eerbiedige aandacht werd de prediking naar aanleiding van Jeremia 30 : 11 aangehoord. Het was ons zoo wèl, de band der broederliefde werd sterker dan ooit gevoeld en van ganscher harte mochten wij te zamen instemmen: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen‘. Ook des avonds was de schuur meer dan gevuld en mochten wij naar aanleiding van den Catechismus beschouwen de Volheid en Algenoegzaamheid van Jezus Christus, den Eenigen Middelaar.

Zoo heeft de Heere onze vrees beschaamd. Hoe moeten wij met schaamte erkennen onze vroegere ongeloovigheid en traagheid. God houde ons nederig en klein; Zijne gunst is meerder waard dan alle goederen der wereld; de vrede Gods in ons hart te ondervinden geeft alleen ware blijdschap.

‘Broeders, vreest niet!’

Wij zouden nu alle broeders, die nog zuchten onder het Synodale juk en zoo vol bezwaren zijn, wel willen toeroepen: broeders, vreest niet, waagt het op den Heere, breekt met de zonde en God zal u niet beschaamd doen uitkomen. Al onze redeneeringen en berekeningen moeten wegvallen.

Treffend ondervonden wij ook dat de Heere offervaardigheid weet te werken; door eene dienstbode werd een vrijwillig offer gebracht van fl. 25, door drie anderen te samen fl. 30, ook meer gegoeden, die echter niet onder de rijken te rekenen zijn (want het is ook hier: ‘Niet vele rijken, niet vele edelen’) brachten hunne gaven. Zoo maakt God alles wel. Hij geve dat de reformatie der kerk bij velen gepaard ga met de reformatie van hart en leven  en dat alzoo hier en elders blijken moge dat het in waarheid gaat om de eere Gods.

W. Ringnalda.”

Bron:

W. Ringnalda, Harmelen, in: Utrechtsche Kerkbode, zaterdag 28 mei 1887, nr. 13

__________

  • Enkele weken nadat ds. W. Ringnalda bovenstaand verhaal schreef, publiceerde hij het onderstaande artikel, opnieuw in de Utrechtsche Kerkbode:

Harmelen [2].

“Werd door mij voor eenigen tijd in deze Kerkbode een kort verhaal gegeven van den aanvang der reformatie te dezer plaatse, voorzeker zal het velen niet ongevallig zijn eens weder iets van hier te vernemen. Aanleiding tot dit schrijven vind ik te meer in hetgeen op zondag 11 september [1887] hier plaats had.  Op dien dag toch mochten wij voor de eerste maal vergaderen in de nieuw gebouwde hulpkerk. Ja waarlijk, de Heere heeft groote dingen bij ons gedaan.

‘De Heraut’ van 18 september 1887 berichtte over de ingebruikneming van de stenen ‘hulpkerk’ aan de Dorpsstraat.

(…) Gedurende 16 weken kwam de gemeente samen in een planken noodkerk, opgericht op het land van den heer Middelman, daartoe bereidwillig door hem afgestaan. Het was ons daar goed; wij mochten er de tegenwoordigheid des Heeren ondervinden. Al was de afstand voor velen ver (de noodkerk was plm. 20 minunten van het dorp verwijderd) en al was de warmte in het houten gebouw dikwijls groot, toch vulde telkens eene talrijke schare deze ‘noodkerk’, in welke de nood der kerk velen meer en meer openbaar werd. Blijkbaar is de begeerte naar de rechte bediening des Woords verlevendigd.

Intusschen vorderde snel de bouw der [stenen] hulpkerk. Het is een keurig net doelmatig gebouw met plm. 350 zitplaatsen. Gaarne geven wij de vervaardigers de eer welke hun toekomt, voor het flink en degelijk werk door hen in zoo korten tijd geleverd. Tot begeleiding van den zang is een Estey-orgel gekocht van den heer Goldschmeding in Amsterdam, het welk zeer goed voldoet.

De Dolerende ‘hulpkerk’ aan de Dorpsstraat, hier van achteren gezien (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Op zondag 11 september mochten wij voor de eerste maal in deze hulpkerk samenzijn. Het was ons eene goede ure. Naar aanleiding  van 1 Koningen 8 vers 30 werd de gemeente opgewekt tot verootmoediging en gebed. Dit gebouw staat hier als getuige van onze zonden, van de breuk der kerk, maar ook van de trouw van God. De Heere beware ons voor de gedachte dat nu alles in orde is, en geve ons in deze hulpkerk de breuke Sions te beweenen en Hem aan te loopen opdat Hij zelf die breuke geneze.

Een voorrecht achten wij het dat de gemeente blijk geeft in te zien dat het eene hulpkerk is; dat wij om onze zonden het hoofdgebouw [het hervormde kerkgebouw] moeten missen waar wij behooren en er zoo de behoefte is: ‘Heere, breng ons daar weder’.

Voor het overige gaat het werk der reformatie hier gezegend. Door de Synodale Hiërarchie wordt hier gehandeld evenals elders, maar over deze onverkwikkelijke dingen acht ik beter niet te schrijven. Mogen de blijken van Gods trouw en goedheid, hier geschonken, anderen opwekken om op Hem te steunen en zich op Hem te verlaten!

W. Ringnalda

Bron:

W. Ringnalda, Harmelen, in: Utrechtsche Kerkbode, 17 september 1887