Groen van Prinsterer als verdediger der Afgescheidenen (3)

Deel 3 – De Referendaris bij het Departement van Justitie.

(< Naar deel 1) (< Naar deel 2) – “Na de Franse correspondentie van Thorbecke in Journal de la Haye verschenen er in het Nederlands nog tal van verweerschriften tegen Groens toetsing aan het Staatsrecht van de regeringsmaatregelen tegen de Afgescheidenen.

Groen van Prinsterer.

Onder die alle is het volledigst de brochure van mr. Adriaan Willem van Appeltere (1798-1841): ‘Het Staatsregt in Nederland, vooral met betrekking tot de Kerk en de Handelingen van de Regeering ten opzigte der Afgescheidenen’, uitgegeven bij de Gebr. Van Cleef in 1837.

De brochure van mr. A.W. van Appeltere.

’t Was toen niet voor de eerste maal dat deze rechtsgeleerde zijn pen tegen de Afgescheidenen scherpte. Reeds vroeger was hij voor het Hoog Gerechtshof te ’s-Gravenhage als openbare aanklager opgetreden in de zaak van ds. H.P. Scholte (1805-1868), met een daarna ook in druk gekomen pleitrede. Destijds echter was hij Substituut van de Procureur-Generaal, thans referendaris bij het Departement van Justitie.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Men kon dus nu veilig zeggen, dat in hem de regering zelf zich over haar daden verantwoordde. Maar des te treuriger was het daarom dat mr. Van Appeltere zijn partijdige voorstellingen en onwaardige aantijgingen, die vroeger nog geacht konden worden eenige verontschuldiging te vinden in zijn toenmalig ambt van aanklager, thans als officieel woordvoerder van de regering durfde herhalen in een requisitoir van 154 bladzijden, tegen de man die de vermetelheid had, de maatregelen der regering af te keuren.

En het dient erkend, Van Appelteres verdediging van de regering was talentvol. Zijn aanvallen, hoe oppervlakkig en krachteloos ook, getuigden van veel overleg en scherpzinnigheid. Men behoeft het boekje slechts even in te zien om zich te overtuigen dat deze ambtenaar bij het Departement van Justitie behendig gebruik heeft gemaakt van de hulp en de voorlichting bij het naburig Departement van Eeredienst en bij het bestuur van het Hervormd Kerkgenootschap ontvangen: allemaal bronnen die voor hem geopend, maar voor zijn tegenpartij gesloten waren.

In dit boekje gaat Boeles in op de bekende brochure van mr. Guillaume Groen van Prinsterer.

Wanneer echter een man als Van Appeltere, met zoveel hulpmiddelen toegerust, niets méér afdoende wist te zeggen dan zijn boekje bevat, dan blijkt daaruit wel zonneklaar dat hij een onverdedigbare zaak voorstond.

Het geschrift bestond, na een korte voorrede en een inleiding tot lof van het Nederlandse volk, uit vier afdelingen: eerst ‘Algemeene beschouwing omtrent het Nederlandsche Staatsregt en deszelfs beginselen’. Voorts een brede behandeling van de door Groen opgegeven ‘Oorzaken der Afscheiding’, zowel met betrekking tot de handelwijze van der Kerkbesturen als tot de maatregelen der Regering. Daarna de verdediging van de ‘handelingen der Regeering ten opzichte der Afgescheidenen’. En tenslotte een enige ‘Algemeene bedenkingen omtrent het geschrift van den heer Groen van Prinsterer en de beginselen daarin voorkomende’.

Uit de eerste en vierde Afdeling blijkt al spoedig dat de schrijver zich weinig moeite heeft gegeven om zich een juist denkbeeld te vormen van de door Groen verdedigde beginselen van staatrecht, zoals hij die in zijn ‘Beschouwingen over Staats- en Volkenregt’ en in zijn ‘Nederlandsche Gedachten’ reeds ontwikkeld had. In plaats van deze geschriften te lezen maakte Van Appeltere het zich gemakkelijk door de gevoelens van Groen uit willekeurige gevolgtrekkingen af te leiden.

De tweede Afdeling, behelzende een nietigverklaring van de klachten over het verval der kerk en een verdediging van de kerkelijke besturen, geeft een uitbundige, hoogdravende lofrede te lezen op het gros der predikanten, terwijl de schrijver zich aanmatigt ’uit naam der Nederlandsche natie’ te verzekeren, dat die predikanten, om hun overeenstemming en aanhankelijkheid aan de kerkleer, bij het volk in hooge achting worden gehouden; een lofrede, waarbij de Gereformeerden in en buiten het Hervormd Kerkgenootschap dus geacht worden niet tot de Nederlandsche Natie te behoren.

Ds. D. Molenaar.

Ook schijnt hij zich vóór de gerechtelijke vervolging der Afgescheidenen weinig met de kerkelijke kwestie te hebben beziggehouden. Anders toch had hij onmogelijk kunnen beweren, dat de klachten omtrent de afschaffing van de belijdenisgeschriften, (Drie Formulieren van Enigheid), vóór de Afscheiding niet waren aangeheven, of althans niet aan de synode kenbaar gemaakt. Er was toch sinds 1823, ja zelfs vroeger al, openlijk getuigd tegen de afwijking van de leer. En in 1827 had immers het Adres aan alle mijne hervormde geloofsgenooten’ van de hand van ds. D. Molenaar (1786-1865) deze klachten ook op kerkelijk terrein overgebracht. Maar in een openbaar schrijven aan hem was toen al duidelijk gebleken, dat deze klachten bij de Regering wel bekend waren, maar allerminst gunstig werden opgenomen.

De brochure van ds. A. Molenaar, zonder schrijversnaam verspreid.

Zelfs was het niet juist, dat de Afgescheidenen zich uit de kerk zouden hebben teruggetrokken, alvorens hun bezwaren bij de hoogste kerkvergadering te hebben gebracht.

Het titelblad van de brochure ‘Het eenige middel tot herstel (…)’.

Want in de Voorrede van het ‘Adres aan de Nederl. Hervormde Synode’, uitgegeven bij T.E. Mulder te Veendam, in mei 1834 (terwijl de Afscheiding eerst in oktober van datzelfde jaar begon), onder de titel: ‘Het eenige middel tot herstel van de rust der Kerk in Nederland’, leest men: ‘Het groot belang der zaak, als zijnde niet van tijdelijk maar eeuwig gewicht, vordert alleszins ulieder aandacht en belangstelling, en het is om deze redenen dat wij ulieden dringend verzoeken en uitnoodigen om met algemeene stem de rechtmatige, billijke en eerlijke vorderingen in het Adres vervat, te bekrachtigen, om zoo aan uwen duren plicht en aan de inspraak van uw hart te voldoen, ten einde in de dringende behoefte van zooveel onsterfelijke zielen worde voorzien, en de vurige wensch der Braven en Rechtgezinden gehoor gegeven door een Herstelling der Oude Gereformeerde Leer of Afscheiding’.

De brochure waarin om het herstel van de gereformeerde leer gevraagd werd als enige middel om de rust in de kerk te doen terugkeren.

In de derde Afdeling van zijn brochure verdedigt de schrijver, mr. Van Appeltere, de handelingen der regering, en wel voornamelijk het recht van de voogdijschap van de overheid over de Kerk, naar het voorbeeld der Stadshouderloze tijden, waarin de vrijheid van de kerk ook telkens geschonden werd, tegen de traditie der oude Oranjevorsten in, die steeds voor de geloofsvrijheid gestreden hadden. Was het dan niet diep treurig dat thans de nazaat der Oranjes door zulke raadslieden werd voorgelicht?”

Bronnen:

S. Steensma, Kerkblaadje der Gereformeerde Kerk te Meppel, 13e  jrg. nrs. 20 en 21 van 23 september en 7 oktober 1916