‘Een aardig huismiddeltje’: inkwartiering

Het grootste kwelmiddel dat op de Afgescheidenen werd toegepast, waren de inlegeringen. Om de godsdienstige bijeenkomsten in de huizen te beletten, werden op vele plaatsen militairen ingekwartierd.

Conventikels – godsdienstige bijeenkomsten in de huizen –  werden ‘ongeoorloofd’ wanneer er meer dan twintig mensen aanwezig waren…

Dit was, zoals M.H. de Graaf het in een nootje op blz. 47 van zijn Memorie over den Godsdienst sarcastisch noemde, alvast ‘een aardig huismiddeltje’ ter genezing van de dwepers. Hun samenkomsten werden dan eerst gewelddadig verstoord, en daarna gestraft met inlegering. Meestal waren het dan ook alleen de Gescheidenen, die met inkwartiering werden lastiggevallen.

Trouwens, de burgemeester van Herwijnen vaardigde een missive uit, waarin onder meer voorkwam: ‘Ik verklaar u verder, dat ik de rustige ingezetenen niet met inkwartiering zal plagen; maar dat ik de dragonders naar goedvinden onder de Afgescheidenen zal verdeelen’.

En de burgemeester van Emmikhoven betuigde zelf, dat hij op hoger last de soldaten inkwartierde ‘bij Separatisten en hun aanhang’. Men behoefde dan ook slechts aan de Hervormden predikant en aan de burgemeester terugkeer tot het Hervormd kerkgenootschap te beloven, en dit te bevestigen door zich de volgende zondag weer in de kerk te vertonen – en aanstonds werd dan de inkwartiering ingetrokken, niettegenstaande Art. 73 van het ‘Reglement op de huisvesting der troepen’ luidde: ‘In de steden, waar geen kazernes zijn, zullen de troepen bij de inwoners zonder onderscheid, uitzondering of voorregt moeten worden ingekwartierd’.

Gelderland.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Vooral in Gelderland geschiedde de inlegering opzettelijk bij de Afgescheidenen. Te Apeldoorn bediende ds. H. de Cock (1801-1842) eens het Avondmaal; echter zo, dat de bijeenkomst het door de wet vereiste maximum van twintig bezoekers niet te boven ging. Maar de volgende dag werden er bij de Gescheidenen aanstonds tachtig soldaten ingekwartierd.

Te Wapenveld werden, nadat ds. A. Brummelkamp (1811-1888) er gepreekt had, ongeveer vijfentwintig militairen bij vier gezinnen gehuisvest, niet minder dan elf man in de woning waar gewoonlijk de godsdienstoefening plaatsvond.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

In Oosterwolde (ten zuiden van Zwolle) was Klaas Smit de enige Afgescheidene. Toen nu in zijn woning een bijeenkomst van Afgescheidenen uit de omgeving werd gehouden, kwam er nog aan de avond van diezelfde dag een detachement militairen, bestaande uit een officier, vier onderofficieren en korporaals en zesentwintig soldaten; welke 31, zegge eenendertig manschappen allen werden ingekwartierd bij deze ene Afgescheidene.

Nog net niet in de kraamkamer…

Ook in andere provincies was de kwelling groot. Een Afgescheidene te Loosdrecht, Ruth Groen genaamd, was klein behuisd. Toen nu zijn gezin iedere dag vermeerderd kon worden, meldde hij dit aan de burgemeester, met beleefd verzoek ontheffing van de inlegering. Maar tot bescheid kreeg hij van Z.Ed.Achtb. een briefje met deze inhoud (merkwaardig óók uit taalkundig opzicht): ‘Ruth Groen word bij deze kennis gegeven dat vermits er geen Afgescheyden zijn waar den soldaat kan inkomen ten zij er twee op eenen Plaats zijn zoo kan aan zijn verzoek niet voldaan worden is er iemand die de man wil overnemen dan zal ik een briefje geven zoodra ik tijding ontvang’. Had dus een gewillige broeder op het laatste ogenblik de militair niet overgenomen, dan zou de inlegering ook in de kraamkamer hebben voortgeduurd.

En zo’n geval stond niet op zichzelf. Te Oenkerk in Friesland waren vijfentwintig soldaten ingekwartierd bij vijf Afgescheiden gezinnen. Een van die gezinnen had slechts één kamer, die door man, vrouw en vijf kinderen bewoond werd. Toch bleven daar, zelfs tijdens de bedlegerigheid van de vrouw, acht soldaten gehuisvest. Bij een gebrekkige naaister te Hattem, die alleen woonde en slechts één vertrek had, vond men goed, een infanterist in te legeren, zodat de bewoonster zelf wel genoodzaakt was een goed heenkomen te zoeken.

En zulke militairen, wetende dat de Afgescheidenen buiten de wet stonden, deinsden voor niets terug. De grofste beledigingen en de ergerlijkste buitensporigheden moest men van hen verduren.

Bron:

N.N., Kerkblaadje der Gereformeerde Kerk te Meppel. 13e jrg., nr. 10, 6 mei 1916