De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Kralingen (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Kralingen ontstond op 8 mei 1887 als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Kralingen’.

De ligging van het oude dorp Kralingen op de kaart van nu. Kaart: Google.

In 1892 werd de naam van de kerk ‘Gereformeerde Kerk te Kralingen’. Dat duurde ongeveer tien jaar, tot 1902, toen de kerk gedurende 62 jaar, tot 1964, ‘Gereformeerde Kerk te Kralingen (Rotterdam)’ heette. Men had toen echter kennelijk heimwee naar de oude naam, want gedurende tien jaar, tot 1974, werd de kerk weer ‘Gereformeerde Kerk te Kralingen’ genoemd. Vanaf dat jaar werd de nog steeds geldende naam ‘Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Kralingen’ gebruikt.

De Afscheiding van 1834 kreeg nauwelijks tot niet vat op de hervormde gemeenteleden van het dorp Kralingen, dat veilig verscholen lag onder de rook van Rotterdam. De Doleantie echter des te meer. Ook in Kralingen heerste onvrede over de organisatie van de hervormde kerk en was men ontevreden over de prediking in de plaatselijke hervormde gemeente.

Gezicht op Oud Kralingen.

‘De oorzaak van alles’…

De hervormde Algemeene Synode in Den Haag had veel te veel macht; dat werd naar velen oordeelden veroorzaakt door het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’, dat in 1816 ‘op onwettige wijze aan de Nederduitsch Gereformeerde Kerk [zoals de hervormde kerk tot 1816 heette] was opgedrongen’. Het reglement perkte de zelfstandigheid van de plaatselijke kerken ‘op onaanvaardbare wijze’ in, en de kerkelijke Belijdenisgeschriften – hoewel officieel van kracht – werden naar veler oordeel niet gehandhaafd. Zo wilde men de rust in de kerk bevorderen en partijschappen in de kerk voorkomen. Geen wonder dat volgens vele hervormde gemeenteleden op talloze kansels niet meer ‘de rechte Waarheid Gods’ gepredikt werd.

Ook op de preekstoel van de in 1584 (het sterfjaar van Willem van Oranje) gestichte hervormde gemeente van Rotterdam-Kralingen klonken verdachte geluiden uit de mond van de plaatselijke predikant ds. T.N. Crousaz, die daar van 1879 tot 1891 zondag aan zondag de kansel besteeg. Maar vooral de kerkelijke organisatie viel bij velen verkeerd. Al eerder waren landelijke vergaderingen gehouden waar gesproken werd over de vraag hoe men de vrijzinnigheid in de kerk kon beteugelen en de vrijheid weer aan de plaatselijke kerken kon teruggeven.

Het ‘begon’ bij het Kerkelijk Congres… (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

In Amsterdam werd van 11 tot en met 14 januari 1887 het vierdaagse Gereformeerd Kerkelijk Congres gehouden, waar 1.500 hervormde gemeenteleden c.q. kerkenraadsleden uit het hele land bijeenkwamen om te beraadslagen over de vraag hoe men ‘de Reformatie der Kerk’ ter hand kon nemen. Een van de aanwezigen daar was dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929). In 1884 was hij predikant in de hervormde gemeente te Rotterdam geworden en op 5 januari 1887 had hij zich van de synodale hiërarchie losgemaakt en was in Doleantie gegaan, samen met andere Rotterdamse predikanten, ds. F. Lion Cachet (1875-1899), dr. G. Klaarhamer (1836-1899) en ds. A. van Veelo (1844-1924).

Ds. F. Lion Cachet (1875-1899).

De Doleantie in Kralingen (1887).

Dr. Geesink kwam in die tijd in contact met hervormde gemeenteleden in Kralingen – hij werd door de Dolerende classis Rotterdam als consulent van Kralingen aangesteld – en vertelde hun over hetgeen hem bewogen had de hervormde synodale hiërarchie de rug toe te keren en vertelde ongetwijfeld ook over wat op het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam verhandeld was als, althans, uit Kralingen daar geen afgevaardigden waren geweest. Dat weten we niet.

Hoe dan ook, in het gebouw aan de Dijkstraat 176 in Kralingen – reeds lang vervangen door etagebouw – kwamen Dolerend gezinde gemeenteleden op zondag 8 mei 1887 bijeen. Ook dr. Geesink was aanwezig, want hij leidde daar de kerkdienst. Men had na het Kerkelijk Congres op dr. Geesinks advies reeds besloten de hervormde synodale hiërarchie te verlaten en een Dolerende kerkenraad te vormen. Er waren bovendien al vier ambtsdragers gekozen: de ouderlingen J.C. Krijgsman en P. van Linschoten en de diakenen H. Lith en P.G. Winters. Dr. Geesink bevestigde hen tijdens de dienst in het ambt, waarmee de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Kralingen’ geïnstitueerd was. Tijdens de dienst doopte dr. Geesink bovendien een aantal kinderen. ‘De Heraut’ – het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote gereformeerde roerganger uit die tijd, én degene die als de leider van de Doleantiebeweging beschouwd wordt – maakte van de instituering in Kralingen in een drietal regels melding.

Ds. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929).

De eerste kerkenraadsvergadering werd de dag daarna, maandag 9 mei, gehouden, opnieuw in het lokaal aan de Dijkstraat. Daar werd officieel besloten – zoals in januari op het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres‘ aanbevolen was – het ‘Algemeen Reglement’ van 1816 voor de kerk van Kralingen af te schaffen en ‘wederom recht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerken Ordening’. Natuurlijk werd van de instituering meteen melding gemaakt aan de ‘bevoegde autoriteiten’, zoals de koning, de burgemeester en de kerkvoogden van de Kralingse hervormde gemeente. Daarin werd meegedeeld dat men de Dordtse Kerken Ordening weer had ingevoerd, het Algemeen Reglement had afgeschaft en weer de aloude naam ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ had aangenomen, zoals de Hervormde Kerk vóór 1816 genoemd werd.

De gemeente groeit.

De kerkdiensten van de Kralingse Nederduitsche Gereformeerde Kerk werden ook daarna gehouden in het lokaal aan de Dijkstraat. Dat de Dolerende Kerk groeide blijkt onder meer uit het feit dat het al snel niet meeviel om alle kerkgangers een plaats te geven. De kerkenraad besloot daarom de zitplaatsen te verhuren en aan de huurders een bewijs te geven waaruit bleek dat ze voor hun plaats betaald hadden. Maar het werd al snel duidelijk dat men zich niet lang meer met het Lokaal Dijkstraat zou kunnen behelpen. Kon misschien gebruik gemaakt worden van een lokaal van de openbare school? Of moest worden overgegaan tot de bouw van een grotere kerk? Tot dat laatste werd besloten.

De eerste predikant: ds. A.O. Schaafsma (van 1888 tot 1890).

Ds. A.O. Schaafsma (1830-1896).

Niet alleen werd gesproken over de bouw van een grote kerk, waarmee al snel begonnen werd, maar ook achtte men het noodzakelijk een eigen predikant te beroepen. Ds. A.O. Schaafsma (1830-1896) uit Enkhuizen werd beroepen en hij nam het beroep aan. Hij had al een behoorlijk woelig kerkelijk leven achter de rug. Aanvankelijk was hij – jaren daarvóór – zendeling geweest in dienst van het ‘Nederlandsch Zendingsgenootschap’ op het Indonesische eiland Celebes (tegenwoordig Sulawesi). Na verloop van tijd keerde hij terug naar Nederland, werd lid van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (afkomstig uit de Afscheiding) en ging als oefenaar in Zeist aan de slag. Dat werd hem echter verboden, omdat de classis hem onbevoegd verklaarde. Daarom werd hij predikant bij de in Zeist gestichte ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’, en verruilde de gemeente te Zeist in 1880 voor de ‘Vrije Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ te Enkhuizen.

Op 13 mei 1888 werd hij in Kralingen het ambt bevestigd door dr. G.H.J.W.J. Geesink, die in mei 1887 ook de instituering van de Dolerende Kerk had geleid. Ds. Schaafsma bleef slechts twee jaar aan de kerk van Kralingen verbonden, maar lang genoeg om ook het nieuwe kerkgebouw in gebruik te kunnen nemen.

De Avenue Concordiakerk in gebruik genomen (1888).

De gereformeerde kerk aan de Avenue Concordia.

Op de hoek van de Avenue Concordia en de Annastraat bleek namelijk een stuk grond te koop. Daar werd onder architectuur van P.G. Winters de nieuwe broodnodige gereformeerde kerk met omstreeks 500 zitplaatsen gebouwd. Achter de kerk werden een consistorie (in 1902 uitgebreid) en een kosterswoning gebouwd. Behalve de kerkzaal bevonden zich in het gebouw drie bijruimten, voor vergaderingen, catechisatie, zondagsschool en dergelijke. De kerk werd eind 1888 in gebruik genomen. De eerste dienst werd uiteraard geleid door de eigen predikant, ds. Schaafsma, met een preek over Jesaja 56 vers 7: “Want Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden, voor alle volken”. Naast de kerk werd kort daarop een ruime pastorie gebouwd van drie verdiepingen met negen kamers (het interieur van de kerk werd in de jaren ´20 verbouwd, waarbij de galerijen langs de zijmuren werden verwijderd).

Ds. G. de Braal (van 1891 tot 1896).

Ds. G. de Braal (1833-1905).

Nadat ds. Schaafsma wegens vertrek naar de kerk van Delfshaven op 27 juli 1890 afscheid genomen werd ds. G. de Braal (1833-1905) van Dinteloord beroepen, ‘een vriendelijk man en een begaafd prediker’, die de roeping aannam en op 29 november 1891 in het ambt bevestigd werd en intrede deed. De kerk aan de Avenue Concordia zat bij die gelegenheid ’overvol’, en ‘kon de schare nauwelijks bevatten’, ondanks het feit dat de gemeenteleden gevraagd was de kinderen zoveel mogelijk thuis te laten.

‘Het Kerkblad’, 23 november 1894.

‘Gereformeerde Kerk te Kralingen’ (1892).

Na het ontstaan van de Doleantie en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ kwamen al snel landelijke contacten tot stand met de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, die oorspronkelijk uit de Afscheiding van 1834 ontstaan was.

‘Het Kerkblad’, 8 november 1895.

Al verliepen de onderhandelingen niet gladjes – in kerkelijke bladen en in onderlinge correspondentie bleek voldoende wantrouwen aanwezig te zijn om de onderlinge toenadering te bemoeilijken – tóch werd uiteindelijk besloten samen te gaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, waartoe op 17 juni 1892 in de Keizerskrachtkerk te Amsterdam de officiële akten getekend werden. Ook de kerk van Kralingen noemde zich vanaf het landelijke verenigingsjaar 1892 ‘Gereformeerde Kerk’.

‘Het Kerkblad’, 31 januari 1896.

Ds. S. Oudkerk (van 1896 tot 1938).

Ds. De Braal nam op 26 januari 1896 afscheid van de kerk van Kralingen wegens vertrek naar Oosterbeek. Slechts een paar maanden was de kerk vacant, want al op 15 maart dat jaar deed de nieuwe predikant, ds. S. Oudkerk (1867-1944) van Maassluis, intrede.

‘Het Kerkblad’, 17 januari 1896.

Nog geen maand was de predikant aan de kerk verbonden of begin april 1896, op Tweede Paasdag, had hij de leiding bij het in gebruik nemen van een nieuw orgel in de Avenue Concordiakerk. Orgelbouwers Bakker en Timmenga uit Leeuwarden bouwden het instrument onder toezicht van de organist van de hervormde Oosterkerk, G.H. Vijgeboom.

Ds. S. Oudkerk (1867-1944).

Het orgel telde twee klavieren, maar de windladen waren zo ingericht dat er nog een extra register aan elk klavier kon worden toegevoegd. ‘Het orgel heeft een net front, is welluidend en krachtig van toon, en eene aanbeveling voor de firma die het vervaardigde’. Helaas verging het de organiste niet zo goed. Zij bleek ‘niet capabel genoeg’ om het orgel te bespelen (mogelijk omdat het voorzien was van een pedaal). Ze zal wel door iemand anders zijn opgevolgd.

‘Het Kerkblad’, 19 augustus 1898.

Het verzoek van een van de ouderlingen om een Mannenvereniging op te richten om iets te doen aan ‘de onkunde der mannelijke leden’, werd door de kerkenraad in juli 1900 afgewezen. Volgens de broeders viel het wel mee met de onkunde van de manslidmaten, en anders konden ze altijd nog heel veel leren als ze ’s zondags goed naar de dominee luisterden, en bovendien lazen ze thuis toch minstens een paar keer per dag uit de bijbel? Als je dat aandachtig genoeg deed, was er een hoop te winnen!

‘Het Kerkblad’, 2 september 1898.

In de bijna 42 jaar dat ds. Oudkerk aan de kerk van Kralingen verbonden was zag hij veel veranderingen komen en gaan. Hij kwám er als enige predikant, maar door de groei van de kerk werd in 1902 de tweede predikantsplaats ingesteld en kreeg hij een collega naast zich. In die tijd ressorteerde het dorp Kralingseveer nog onder de kerk van Kralingen, maar op 12 december 1918 werd Kralingseveer een zelfstandige Gereformeerde Kerk.

Iets over het kerkelijk leven in 1905.

In 1905 werd van de kerkelijke toestand het volgende beeld gegeven: “In Kralingen zijn twee Scholen voor L.O. op Gereformeerde grondslag. Eene aan de Rosenburgerstraat, tevens school voor MULO, hoofdonderwijzer A. Akkers; eene aan de Kralingscheveer, hoofdonderwijzer A. den Oude. De eerste staat onder toezicht van den kerkeraad. Ook is hier een Suppletiefonds, waaruit het schoolgeld betaald wordt van kinderen, wier ouders of gedeeltelijk of geheel onmachtig zijn hierin te voldoen. Voorts eene Geref. Bewaarschool van mej. C. Bruiser, twee Zondagsscholen, eene Jongelingsvereeniging ‘De Zaaier‘, eene Knapenvereeniging en eene Jongedochtersvereeniging ‘Martha‘, die zich onledig houdt met het zelf vervaardigen van kleedingstukken, ter uitreiking aan behoeftige gezinnen en die krachtig door de gemeente gesteund wordt. Al deze vereenigingen staan op Geref. grondslag en onder toezicht van den kerkeraad”.

Kralingscheveer.

“Hier bestaat ook een ‘halve stuiversvereeniging’ ten bate van de Vrije Universiteit, welke door velen met jaarlijksche contributiën wordt gesteund. Ook heeft de kerkeraad een correspondent voor de Theologische School [in Kampen] benoemd. Het werk der Zending wordt behartigd door eene commissie, gekozen door den kerkeraad. Voor stichtingen van barmhartigheid en voor de Geref. Ziekenverpleging wordt gecollecteerd en door velen met jaarlijksche contributiën gesteund.”

Het diaconale werk.

Het werk van de diaconie strekte zich aanvankelijk vooral uit tot de praktische zorg voor zieken, weduwen en wezen. Zo konden behoeftigen voorzien worden van kolen voor de koude winter en vlees om aan te sterken. Deze goederen werden afwisselend bij verschillende gereformeerde winkeliers betrokken. Soms werd indien nodig af en toe een klein bedrag aan geld toegekend. Ook in Kralingen werkte een zgn. Zusterkrans, die de praktische zorg voor de behoeftigen op zich had genomen. De leden van de Zusterkrans legden bezoeken af en voorzagen de zieken van versterkende middelen, zoals eieren en melk. De naaikrans ‘Kendt de Heere in al uw wegen’ vervaardigde kleding, die onder meer met Kerst door de diaconie uitgedeeld werd aan hen die het nodig hadden.

Ds. J.D. van der Velden (2e predikantsplaats), van 1902 tot 1929.

Ds. J.D. van der Velden (1859-1947).

Een ander teken van de snelle groei van de kerk van Kralingen was het feit dat in 1902 de tweede predikantsplaats werd bezet. Tegelijk veranderde de naam van de ‘Gereformeerde Kerk te Kralingen’ in ‘Gereformeerde Kerk te Kralingen (Rotterdam)’. Door de grootschalige woningbouw omstreeks de eeuwwisseling groeide de gemeente sterk en was dringend behoefte aan een tweede predikant én aan een tweede en later zelfs derde kerkgebouw, die beide tot stand kwamen in de ambtsperiode van ds. J.D. van der Velden (1859-1947) van Klundert, die op 4 september 1902 intrede deed. Hij was sindsdien 27 jaar aan de kerk van Kralingen verbonden.

De Jeruzalemkerk (1904).

De tweede predikantsplaats betekende in dit geval ook de bouw van een tweede kerk! De kerkenraad kocht een stuk grond op ‘het voormalig buitengoed Jericho’ aan de latere Jeruzalemstraat en al snel werd toen de inschrijving voor de bouw van de nieuwe kerk met 1.300 zitplaatsen gehouden. Aannemer H. van Loon mocht als laagste inschrijver de klus klaren en nam de bouw van de nieuwe Jeruzalemkerk voor fl. 39.500 voor zijn rekening. In juli 1904 was de kerk zover klaar dat deze in gebruik genomen kon worden. In oktober 1910 kreeg de Jeruzalemkerk ook een orgel.

De gereformeerde ‘Jeruzalemkerk’ in de Jeruzalemstraat te Kralingen (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Iets uit de jaren daarna.

Ondertussen kabbelde het kerkelijk leven rustig voort. Het voorstel een vlag voor de kerk aan te schaffen werd vooralsnog terzijde geschoven ‘zolang de financiën het niet toelaten’. En toen een broeder opmerkte dat nogal wat kerkgangers ’s zondags met brandende sigaren de kerk in kwamen besloot de kerkenraad dit door middel van een schriftelijke waarschuwing in de hal van de kerk te verbieden. En als je zondagsarbeid moest verrichten – wat met tuinders het geval was – kon je desondanks, zo besloot men, wél ambtsdrager worden, mits ze broeiramen zouden gebruiken om die arbeid tot een minimum te beperken. Althans, dat zou de kerkenraad gaan onderzoeken. Hoe het afliep…?

In 1915 ontstond onenigheid over het ambtsgewaad waarin de diakenen gekleed moesten zijn. ‘Vrijheid van kleding wijst op ongelijkheid, hetgeen niet anders is dan een grote ongerijmdheid’. Uiteindelijk kwam men tot overeenstemming door te besluiten dat ieder gelijk gekleed moest gaan (wat óók weer vragen opriep), maar in ieder geval dat de kleur van de das die men droeg wit diende te zijn (al wilde één van de diakenen toch liever zwart). En toen een nieuwe organist benoemd moest worden, werd een geschikte kandidaat gevonden, maar werd hem wel opgedragen te leren pedaalspelen.

Het latere interieur van de ‘Jeruzalemkerk’.

Dr. Kuyper komt!

De Jongelingsvereniging ‘De Zaaier’ mocht desgevraagd op zondag géén gebruik maken van de kerkenraadskamer, omdat de kerkenraad vond dat van ‘eindeloos vergaderen’ de zondag niet gediend was. Vele jaren van ‘eindeloos vergaderen’ later, in 1915, vierde ‘De Zaaier’ haar 25-jarig jubileum. Daarvoor zou een herdenkingsdienst in de Avenue Concordiakerk gehouden worden. Het vinden van een geschikte spreker leverde wel hoofdbrekens op. In een onbewaakt ogenblik stelde iemand voor dr. Abraham Kuyper himself uit te nodigen! Sommigen zeiden: ‘Dat doet hij nooit!’, maar – desgevraagd – beloofde de geniale man naar Kralingen af te reizen om daar een ongetwijfeld gloedvolle toespraak te houden. En hij kwám! Hij wilde ‘De Zaaier’ echter beslist géén volgende 25 jaar toewensen. Dat – zo zei hij – strookte niet met het gebed ‘Kom Heere Jezus, kom haastiglijk!’ Nou ja, dan maar géén 25 jaar extra…

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Dr. Kuyper wilde overigens geen vergoeding voor zijn spreekbeurt, maar wilde wel graag met de auto naar Den Haag teruggebracht worden, omdat er nog veel werk lag te wachten. De proefdrukken voor zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ moesten op tijd bij de drukker zijn!

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was toen overigens al begonnen. Al bleef Nederland tijdens die wereldbrand neutraal, toch werd ook het kerkelijk leven door de oorlog getroffen. Het gasverbruik moest met ruim een derde worden teruggebracht, zo werd van hogerhand bevolen, en ook ontstond grote armoede onder de bevolking, wat voor de diaconie aanleiding werd veel hulp te verlenen.  Ondertussen steeg het ledental van de Gereformeerde Kerk trouwens behoorlijk, omdat Kralingen intussen deel was gaan uitmaken van Rotterdam en in het voormalige dorp veel gebouwd werd. De dérde predikantsplaats werd noodzakelijk!

Ds. J.L. van der Wolf (3e predikantsplaats), van 1921 tot 1928.

Ds. J.L. van der Wolf (1894-1967).

Een beroep werd uitgebracht op ds. J.L. van der Wolf (1894-1967) van Haastrecht. De predikant deed op 29 september 1921 intrede en bleef tot 1928 aan de kerk van Kralingen verbonden. Het aantal kerkgangers steeg ondertussen gewoon door, zodat een nieuwe kerk nodig werd. Aan de Oudedijk werd een stuk grond gekocht waar het nieuwe kerkelijk centrum gebouwd werd: Pro Rege, dat in 1924 in gebruik genomen werd.

Pro Rege‘ in gebruik genomen (1924).

De kerk herbergde grote en kleine zalen met een behoorlijke kerkzaal. Allerlei activiteiten konden hier onderdak vinden, zoals vergaderingen van de verschillende kerkelijke verenigingen. De kerk viel op door de symbolen die in de gevel opgenomen waren. Zo prijkt het logo van de Bond van Gereformeerde Meisjesverenigingen met de open Bijbel in de gevel, vermeldende psalm 127 vers 1, die luidt: “Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter”.

Het zegel van de ‘Bond van Gereformeerde Meisjes Verenigingen’.

Boven in de gevel prijkt een fakkel, waarmee het licht van het evangelie gesymboliseerd werd, dat moet stralen over de hele stad en de samenleving. Op de hoeken van de voorgevel bevinden zich pelikanen, een oud symbool voor Christus, die Zijn gemeente voedt vanuit Zijn hart. Vlak boven de ingang prijkt de vis, die de christenen in de Romeinse tijd gebruikten als hun geheime teken: de vis is in het Grieks IChThUS, de vijf letters staan vertaald voor ‘Jezus Christus, Zoon van God, Redder’.

‘Pro Rege’ te Rotterdam-Kralingen. Het gebouw doet nog steeds dienst als kerkelijk centrum.

Verder is in de gevel de Zaaier te zien, ‘die uitging om te zaaien’, en handwerktuigen om aan te geven dat ook een christen de hand aan de ploeg moest slaan – hard en degelijk werken wordt immers beloond, belangrijke kenmerken voor calvinistisch leven. De woorden Pro Rege – bovenin de voorgevel duidelijk aangebracht – betekenen: ‘voor de Koning’ (Jezus). Pro Rege is dus eigenlijk Koningskerk.

‘Gemeenteleven op hoogtepunt’… (1927).

Aan de symboliek op de gevel van Pro Rege is al te merken dat ook het kerkelijk jeugdwerk belangrijk gevonden werd. Op initiatief van ds. Van der Wolf werd een overkoepelend orgaan voor de verschillende Kralinger jeugdverenigingen gevormd, het ‘Centraal Jeugd Verband’. Dat was kennelijk nodig, want de kerk van Kralingen had toen een knapenvereniging  en een meisjesvereniging voor de jeugd van 12 tot 16 jaar, en voor de oudere jeugd bestonden de Jongelings Verenigingen (JV’s) ‘De Zaaier’, ‘Jonathan’ en ‘Bilderdijk’; de meisjes vanaf 16 jaar waren georganiseerd in de meisjesverenigingen ‘Ora et Labora’, ‘Mirjam’ en ‘Monica’.

De Jongelings Vereniging ‘Jonathan’ (foto: ‘100 jaar GK van Kralingen’).

Ook waren er een turnclub en een voetbalvereniging waaraan de kerkelijke jeugd kon deelnemen. Een teken dat de jeugd behoorlijk intensief aan het kerkenwerk deelnam. “Een jongere van die tijd schrijft hierover: ‘Ik was toen 16 jaar. Wat vonden we het fijn om elke zondag te luisteren naar zijn [ds. Van der Veldens] preek, die ons aansprak. Geweldig vonden we het, dat het jeugdwerk zo flink werd aangepakt. We hebben in de war gezeten als er een beroep kwam, maar telkens werd zo’n beroep gevolgd door een bedankje. Totdat het beroep van Bussum kwam…’.”

Ook de oudere leden lieten het er niet bij zitten. Er waren vrouwenverenigingen die trouw bijeenkwamen en ook waren er mannenverenigingen, zoals ‘Guido de Bres’, ‘Augustinus’ en ‘Bavinck’.

Geen wonder dat de kerkenraad in 1927 constateerde dat het kerkelijk leven ‘op een hoogtepunt’ stond. Naast al het bovengenoemde waren er al ruim 3.000 doop- en belijdende leden aan de kerk verbonden, die in Kralingen bovendien de beschikking hadden over drie kerkgebouwen: de ‘Avenue Concordiakerk’, de ‘Jeruzalemkerk’ en sinds kort dus ‘Pro Rege’.  Inmiddels was het plaatsengeld voor de huur van zitplaatsen afgeschaft en waren de manslidmaten akkoord gegaan met de betaling van een jaarlijkse vaste vrijwillige bijdrage.

De crisisjaren.

Het interieur van de kerkzaal van ‘Pro Rege’ (foto: ‘100 jaar GK van Kralingen’).

Het zal voor velen niet meegevallen zijn de eerder toegezegde kerkelijke bijdragen te voldoen: de crisisjaren waren aangebroken, ingeluid door de Beurskrach van 1929. ‘Vele mensen kwamen zonder werk en hadden het financieel heel moeilijk. De diaconie had veel werk om te kunnen zorgen in de nood. Ook werd een middagsoos opgericht om de mensen wat afleiding te geven en om gratis wat te kunnen roken’. In die tijd kwam ook de verhouding van de diaconie tot de burgerlijke overheid ter sprake. Moesten de diakenen behoeftige broeders en zusters, die door de diaconie verzorgd werden, doorverwijzen naar de Armenraad van de burgerlijke overheid? Uiteindelijk besloot men om langdurig werklozen voor financiële bijstand inderdaad naar de overheid te verwijzen.

Op 1 april 1928 nam ds. Van der Wolf afscheid van Kralingen, wegens vertrek naar de kerk van Bussum.

Ds. Van der Velden met emeritaat (1929).

Juist in die tijd, op 1 oktober 1929, ging ds. Van der Velden – na de kerk van Kralingen 27 jaar gediend te hebben – met emeritaat. In zijn kerkelijke loopbaan had ook hij hoogte- en dieptepunten gekend. “Aanvankelijk werd hij als onderwijzer opgeleid. Maar niet lang heeft hij voor de klas gestaan. Hij behoorde tot de eerste discipelen van de Vrije Universiteit te Amsterdam en deze instelling heeft zijn leven lang de liefde van zijn hart gehad. En het is een van de hoogtepunten in zijn leven geweest, toen hij bij het gouden jubileum van de VU – op 20 oktober 1930 – mocht voorgaan in de gebedsure welke in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam gehouden werd. (…) Met grote nauwgezetheid heeft hij steeds zijn ambtswerk verricht. De betekenis van het huisbezoek werd bovenal zeer goed door hem ingezien en in getrouwheid heeft hij alle jaren door de zieken en ouden van dagen bezocht, hen getroost en bemoedigd. De jeugd had in bijzondere mate de liefde van zijn hart en dit bleek niet alleen op de steeds zeer druk bezochte catechisaties, doch eveneens in zijn belangstelling voor het jeugdwerk”.

Ds. J.D. van der Velden (1859-1947).

“In onderwijskringen was hij bekend. Bijna 20 jaar maakte hij deel uit van de Examencommissie van de ‘Gereformeerde Schoolraad’; gedurende 14 jaar was hij leraar in het Godsdienstonderwijs aan de Chr. H.B.S. te Rotterdam, terwijl hij ook tweede voorzitter geweest is van het bestuur der ‘Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs te Kralingen’. Vele jaren lang was hij belast met de redactie van de ‘Kralingsche Kerkbode’, waarin ook zijn ‘Schetsen uit het pastorale leven’ verschenen, welke later in boekvorm zijn uitgegeven. Verschillende prekenbundels zagen het licht, zoals ‘Hanna en haar lofzang’, ‘Zonde en Genade’,Stemmen des Geestes’ en ‘Drieërlei levensbeeld der gelovigen op aarde’”.

“Na bekomen emeritaat heeft hij de Geref. Kerk van Schiedam nog enige tijd als ‘oudste hulpprediker’ in den lande gediend tijdens de ziekte van ds. [J.F.] Jonkers [1869-1941]. De jaren in Kralingen doorgebracht zijn niet altijd even gemakkelijk geweest. Hij heeft daar, zoals hij eens opmerkte, ook veel zelfverloochening moeten leren. Maar daarnaast heeft hij ook zegen op zijn arbeid mogen zien. Hij is in de ware zin een herder geweest voor de kudde, welke aan hem toevertrouwd was. En dat was ook de reden, dat hij zulk een grote plaats innam in de harten van zijn gemeenteleden”.

Ds. G.R. Kuijper (van 1928 tot 1948).

Ds. G.R. Kuijper (1887-1950).

Als opvolger van ds. Van der Wolf werd een beroep uitgebracht op ds. G.R. Kuijper (1887-1950) van ’s-Gravenhage-Oost. In Den Haag had hij de behandeling van de ‘kwestie-Geelkerken’ meegemaakt. Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) van Amsterdam-Zuid werd ervan verdacht dat hij niet geloofde in de ‘zintuiglijke waarneembaarheid’ van de bomen in het paradijsverhaal en het spreken van de slang in het paradijs, hoewel hij in de bewuste preek daarover geen  specifieke uitspraak gedaan had, maar de ‘zintuiglijke waarneembaarheid’ in het midden gelaten. Uiteindelijk werd de predikant in 1926 toch afgezet. Met zijn geestverwanten stichtte hij toen de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband)’, die op verscheidene plaatsen gemeenten institueerden, maar uiteindelijk in totaal nooit meer dan omstreeks 7.000 leden telden. In 1946 verenigden de ‘kerken van Geelkerken’ zich met de Hervormde Kerk. Wat ds. Kuijpers houding ten aanzien van die kwestie betreft “nam hij zijn eigen plaats in. Hij koos moedig positie tegen alles wat naar inquisitie rook en niemand dorst er hem van te verdenken dat hij niet goed gereformeerd zou zijn. Zowel tijdens het conflict-Geelkerken als het conflict-Schilder [de Vrijmaking in 1944] bleek hoe bewust en rustig hij zelfstandig zijn adviezen gaf.”

De Tweede Wereldoorlog en de Vrijmaking zouden al snel ook in Kralingen hun sporen nalaten.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info