De Gereformeerde Kerken in de Friese Zuidoosthoek (2)

Inleiding.

Met toestemming van de Uitgeverij Kok nemen we het onderstaande interessante artikel over uit deel 10 van de serie Anderhalve eeuw Gereformeerden in stad en land (Kok, Kampen, 1985), dat handelt over de provincie Friesland.

In deel 1 werd verhaald over het ontstaan van de Gereformeerde Kerken in de omgeving van Appelscha en Haulerwijk en in het midden van de Friese Zuidoosthoek. Men dient te bedenken, dat het artikel in 1985 geschreven is. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde behalve de illustraties, ook tussen [vierkante haakjes] enkele korte gegevens toe.

Het ontstaan van het gereformeerd kerkelijk leven in de Friese Zuidoosthoek (vervolg).

door J. Keizer

Aan de noordkant.

De noordkant van de Friese Zuidoosthoek (kaart: Google).

Aan de noordkant van de Friese Zuidoosthoek ontstonden Nij Beets [20 september 1917] en Beetsterzwaag [18 september 1922], beide als dochters van de kerk te Boornbergum [3 april 1893].

Pas in 1937 verkreeg de gemeente Nij Beets in ds. D.A. Zijlstra [1907-1976] haar eigen predikant. In 1920 verkreeg Beetsterzwaag een eigen evangelisatiepost, waar de kleine groep van ongeveer 34 leden kon samenkomen.

Het kerkje aan het Kerkepad Oost te Beetsterzwaag dat in 1920 in gebruik genomen werd. Het werd later verbouwd maar in 1966 vervangen door nieuwbouw.

Twee jaar later kon [op 18 september 1922] een eigen gemeente worden geïnstitueerd. Ds. D. Koopmans [1868-1940], emeritus-predikant te Sneek, werd de eerste voorganger. De uitbreiding van het dorp betekende eveneens groei voor de gemeente. Het oude kerkje heeft daarvoor plaats moeten maken voor een prachtig nieuwe kerkelijk centrum.

Ds. D. Koopmans (1868-1940).

De regio rond Ureterp en Frieschepalen, bestaande uit uitgebreide heidecomplexen, ontwikkelde zich langzaam.

Aan de Vaart onder Ureterp woonden enkele afgescheidenen. Verder was de gehele omgeving ‘vrijzinnig’. In de schuur van Klaas Schoolland werden de eerste samenkomsten gehouden. Op 4 maart 1860 was de groep tot zo’n veertig leden uitgegroeid en besloot men tot instituering van een gemeente over te gaan.

De oude  gereformeerde kerk en de pastorie te Ureterp (1908).

De kleine groep ontwikkelde grote activiteit; binnen twee jaar had de gemeente een eigen kerkgebouw. In de periode van ds. G. van Wageningen [1830-1908], van 1877 tot 1907, groeide de gemeente van 160 tot 580 zielen.

Ds. G. van Wageningen (1830-1908).

De Vrijmaking bracht in 1945 en 1946 veel spanning en moeite. Onder leiding van ds. T.H. Meedendorp [1901-1982] ging het merendeel van de gemeente over naar de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. De overblijvenden moesten weer overnieuw beginnen. Aan de Mounestrjitte verrees haar nieuwe bedehuis. En ook nu weer verliep de ontwikkeling gunstig en groeide ze opnieuw tot een der grootste gemeenten in de Zuidoosthoek.

In de dorpen Frieschepalen-Siegerswoude groeide met de toename van het inwonertal de behoefte aan christelijk onderwijs. Met behulp van de kerk te Ureterp verrees hier een christelijke school. Deze school werd het begin van een actief gereformeerd leven. Er ontstond een evangelisatiepost ‘Uw Koninkrijk Kome’.

De in 1930 in gebruik genomen gereformeerde kerk van Frieschepalen-Siegerswoude.

Leden van de kerken te Ureterp, Marum en De Wilp kwamen hier samen voor hun diensten. Hieruit groeide een vaste kern, die op 4 december 1928 tot instituering van een eigen gemeente overging. En in 1951 kon het gebouw zelfs een flinke uitbreiding ondergaan. [ Tegenwoordig behoort de Gereformeerde Kerk te Frieschepalen-Siegerswoude tot het kerkverband van de ‘voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland’ (vGKN).

Tenslotte de westkant.

De Westkant van de Friese Zuidoosthoek (kaart: Google).

Keren we nu terug naar de westkant van de Friese Zuidoosthoek, om te zien hoe daar de instituering van de gemeenten plaatsvond.

Hoewel te Wolvega op 27 februari 1836 ten huize van Pieter Ottes de Jong de negentien aanwezige leden door ds. S. van Velzen [1809-1896] tot een gemeente werden geïnstitueerd, kwam men spoedig in grote moeilijkheden.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De regio rond dit dorp was te groot, een leider ontbrak en de vijandschap was uitermate fel. Toen op 28 februari ds. Van Velzen hier voor het eerst preekte, werden de ramen van De Jongs woning ingegooid. Een van zijn huisgenoten liep bij de ongeregeldheden zelfs een gebroken arm op. In verband met de voortdurende afwezigheid van de predikant, traden ouderlingen op als oefenaars. De kerkenraadsvergaderingen werden beurtelings te Wolvega, Rottum, Tjalleberd en Joure gehouden. Binnen drie jaren waren er driehonderd leden. Vanwege deze sterke groei werden op 1 januari 1839 vier gemeenten geïnstitueerd in bovenvermelde plaatsen.

De aderlating bleek voor Wolvega te groot te zijn. Kort na 1840 moest deze gemeente worden opgeheven. Pas op 6 juni 1870 kon opnieuw tot instituering worden overgegaan, waarna van een geleidelijke groei sprake was. Ook de gemeente te Rottum bleek niet levensvatbaar te zijn, zij heeft slechts enkele jaren bestaan en ging toen over naar Katlijk, waar de gemeente in 1842 door ds. T.H. Uitterdijk [1806-1874] ‘als opnieuw gevestigd is geworden’.

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) stichtte de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Katlijk (die tot 1842 Rottum, daarna tot 1850 Katlijk en vanaf 1850 Mildam genoemd werd).

De gemeente Mildam [die tot 1842 Rottum en daarna tot 1850 Katlijk genoemd werd], werd later de moederkerk voor een drietal gemeenten, t.w. Wolvega (opnieuw geïnstitueerd in 1870), Oudehorne en Heerenveen-Zuid. Op 27 december 1905 werd te Oudehorne een eigen gemeente geïnstitueerd, nadat men al jaren plaatselijk diensten had georganiseerd.

Het gereformeerde kerkje te Oudehorne dat ter vervanging van een evangelisatiekerkje in 1924 in gebruik genomen werd.

Onder de eerste predikant, de latere prof. dr. G.C. Berkouwer [1903-1996], kwam het kerkelijk leven goed op gang. De uitgestrektheid was de reden, dat ook Heerenveen-Zuid [tot 1967 Oudeschoot genoemd) zich afsplitste van Mildam en op 1 januari 1925 een eigen gemeente ging vormen.

De gemeente Tjalleberd [geïnstitueerd in januari 1839] bleek evenmin een lang leven beschoren. In een zeer vijandige regio schoot het gereformeerde plantje moeilijk wortel. Op 25 september 1836 [nog vóór de instituering dus] werd ds. Van Velzen door een woedende menigte zelfs met de dood bedreigd. En de 25ste december 1836 werd geboekstaafd als de ‘Tjalleberder Vervolgingsdag’, toen een samenkomst door militairen met geweld uiteengejaagd werd. Ondanks deze felle tegenkanting verkreeg men toch een eigen gebouwtje.

Het was echter moeilijk om als zelfstandige gemeente te blijven bestaan. In 1851 werd de gemeente verplaatst naar Heerenveen. In Heerenveen verliep de ontwikkeling gunstiger. Het pakhuis van apotheker Dornseiffer aan de Molenwijk werd al spoedig te klein, zodat er in de Kerkstraat tenslotte een echte kerk kwam, die op zijn beurt weer moest wijken voor een modern centrum aan de Burgemeester Falkenaweg.

Het kerkje in de Kerkstraat te Heerenveen dat in 1853 in gebruik genomen werd.

Knijpe [ Fries: De Knipe] neemt te midden van dit gebied een aparte plaats in. Wel is er een zekere invloed vanuit Tjalleberd op te merken, maar zij heeft toch een eigen ontstaansgeschiedenis. Omstreeks 1870 ontstond hier binnen de Hervormde Kerk ‘de Vereeniging van Inwendige Zending’. De activiteit van deze vereniging waren mede van invloed op het ontstaan van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende)’ op 30 oktober 1889.

Het Dolerende kerkje in De Knipe, dat oorspronkelijk in 1912 in gebruik genomen werd, maar dat later verbouwd werd (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Bron:

J. Keizer, Het ontstaan van het gereformeerd kerkelijk leven in de Friese Zuidoosthoek. In: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land. Deel 10, Friesland. Kampen, J.H. Kok, 1985