Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino

Inleiding.

Op 20 september 2015 werd de samenvoeging van de Overijsselse ‘Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino’ met de ‘Hervormde Gemeente te Heino’ geëffectueerd, waarna  beide gemeenten verder gingen als ‘Protestantse Gemeente te Heino’.

Kaart: Google.

‘in overleg met de gemeenteleden’ werd tevens afgesproken dat de gereformeerde kerk, die in het dorp Laag Zuthem staat, zou worden gesloten en verkocht.

Ter gelegenheid daarvan stelden we een beknopt overzicht samen van de geschiedenis der Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino met haar kerkgebouw te Laag Zuthem. Deze kerk ontstond op 25 mei 1869 als ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Langeslag’. Met ‘Langeslag’ wordt de streek – het buurtschap – ten noorden van Laag Zuthem aangeduid. We beperken ons in het onderstaande verhaal in hoofdzaak tot en met het jaar 1951, toen de nieuwe kerk in gebruik genomen werd. De geschiedenis van de kerk daarna lopen we op zevenmijlslaarzen bij langs.

Vóór de instituering.

In de jaren 1829 tot 1837 was ds. J. Siblesz hervormd predikant in Heino. De gemeenteleden waren tevreden met zijn rechtzinnige prediking. Er was voor hen geen reden zich aan te sluiten bij de Afscheiding, die in 1834 in Ulrum een aanvang nam onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842), waarover men ook in de streek rond Heino wel degelijk gehoord had.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

De opvolger van ds. Siblesz, ds. J. Koster, was uit ander hout gesneden. Gedurende zijn ambtsperiode (van 1837 tot 1852) kwamen meerdere gemeenteleden tot het besluit in het vervolg huissamenkomsten te houden, in plaats van de diensten in de hervormde kerk bij te wonen. Men las daar preken van ‘oudvaders’ (zeer orthodoxe predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw), besprak elkanders ‘geestelijke staat’ en men zong psalmen. Ook werd gecollecteerd voor kerkelijke doeleinden, niet voor die van de hervormde gemeente, maar voor die van de Afgescheidenen, omdat men zich steeds verder verwijderde van de hervormde gemeente en deze tenslotte definitief verliet.

Enkele van de bezoekers van de huissamenkomsten sloten zich aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwolle (die op 11 juni 1835 geïnstitueerd was) of die te Dalfsen, die kort daarna, op 10 december 1835 tot openbaring gekomen was. De rit vanuit Heino en wijde omgeving ging meestal per rijtuig, ook wel ‘kleed- of tentwagen’ genoemd. Daarom kwam hier en daar na verloop van tijd de wens naar boven om ook in Heino een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te stichten. Weliswaar organiseerde de Afgescheiden kerkenraad van Zwolle in Heino enkele diensten in particuliere woningen, waar ook de doop bediend en het avondmaal gevierd werd – en deze werden ook druk bezocht – maar dat kon de wens tot verzelfstandiging niet wegnemen.

Ouderling G.H. van der Vegte (1801-1878). Foto: ‘Historisch Overzicht’.

Een van deze Afgescheidenen zou een belangrijke rol gaan spelen bij het ontstaan van de Gemeente rond Heino. G.H. van der Vegte (1801-1878), woonachtig te Langeslag, werd namelijk omstreeks 1860 verkozen tot ouderling van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zwolle. Op die manier kon hij de wens tot gemeentestichting in Heino en omgeving levend houden. De kerkenraad van Zwolle zag de redelijkheid van de wens na verloop van tijd in en raadpleegde in 1862 de classis, die akkoord ging.

De instituering (1862).

Op zondag 25 mei 1862 kwamen leden van de aanstaande gemeente bij elkaar in de stal van boerderij ’t Weeghel te Laag Zuthem, eigendom van de familie Dunnewind. Daar werden de ambtsdragers verkozen en in het ambt bevestigd. Welke predikant daarbij de leiding had is door ons niet na te gaan (zowel Zwolle als Dalfsen waren in die tijd vacant), maar wel weten we dat de institueringspreek handelde over psalm 72 vers 16: ‘Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde’. Na de preek werden de ambtsdragers in het ambt bevestigd. Het waren de ouderlingen G.H. van der Vegte en D.Z. Maat (1813-1900) en de diakenen M. Dunnewind en W. Hofman.

Ouderling D.Z. Maat (1813-1900). Foto: ‘Historisch Overzicht’.

Deze ‘Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente’, zoals men zich noemde, telde toen negentien belijdende en vierentwintig doopleden, in totaal dus drieënveertig zielen.

Een eigen kerk (1863).

In januari 1863 gaven de manslidmaten de kerkenraad toestemming om plannen te maken voor de bouw van een kerk. Eerst ging een lijst rond waarop men kon intekenen voor de kerkbouw. Het bleek dat tien gezinshoofden aan de inzameling mee deden. Men gaf in totaal fl. 860, verdeeld over bedragen van fl. 25 tot fl. 300. Tijdens een bijeenkomst op 10 februari 1863 werden deze toezeggingen voor de zekerheid officieel ondertekend; een man een man, een woord een woord. Ook als je kort daarop naar elders verhuisde, zo was besloten, was je toch voor de helft aansprakelijk voor het toegezegde bedrag.

Ouderling G.H. van der Vegte had intussen een stuk grond aan de Langeslag in Laag Zuthem geschonken. Een timmerman maakte de tekeningen en de bouw kon beginnen. Op 30 april 1863 werd de ‘eerste’ en deze keer ook de ‘tweede’ steen gelegd door de twee ouderlingen, Van der Vegte en Maat. Voordat deze historische gebeurtenis plaats vond kwam men bijeen in de woning van de boerderij ’t Weeghel, waar men ook kerkte, en zong men het derde en vierde vers van de Morgenzang, las men psalm 84 en ging ouderling Van der Vegte voor in gebed. Nadat vervolgens op het bouwterrein aan de Langeslag ‘de stenen’ gelegd waren keerde men naar de woning terug, waar men de bijeenkomst met dankzegging besloot. De bouwkosten bedroegen in totaal bijna fl. 2.700.

Ds. E. Weers (1812-1888).

Op zondag 13 december 1863 kon de eerste dienst in de nieuwe kerk worden gehouden. De voorganger was ds. E. Weers (1812-1888) van Rouveen, die een preek hield naar aanleiding van psalm 5 vers 8: ‘Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan. Ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid in Uwe vrees’. De preek werd gehouden vanaf een geïmporteerde preekstoel die, net de kerkbanken, afkomstig was uit de Lutherse kerk te Workum. Deze inventaris was voor fl. 120 gekocht en per schip naar Laag Zuthem vervoerd.

‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869).

In juni 1869 veranderde de naam van de ‘Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente’ te Langeslag in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dat vond zijn oorzaak in het feit dat dat jaar de landelijke fusie tot stand kwam tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Het laatstgenoemde kerkverband was rond 1840 buiten de hoofdstroom van de Afscheiding terecht gekomen, door allerlei verschillen van mening. Zo vonden zij het belangrijk dat predikanten het ambtskostuum droegen, dat géén vrijheid van godsdienst aan de overheid gevraagd werd, niet alleen omdat die vrijheid er op grond van Gods Woord al was, maar ook omdat bij erkenning door de overheid de benaming ‘gereformeerd’ in de kerknaam niet meer mocht worden gebruikt.

Toch begonnen na verloop van tijd onderhandelingen om weer tot landelijke eenheid te komen. In juni 1869 werd de vrede definitief getekend en besloot men gezamenlijk verder te gaan onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Voor wat de gemeente te Langeslag betrof hoefde men slechts de aanduiding ‘Afgescheidene’ uit de kerknaam weg te halen.

De gereformeerde kerk aan de Langeslag (foto: Reliwiki, B. Stok, Krommenie).

Iets uit het kerkelijk leven.

In de kerk was onder de galerij een portaal afgetimmerd waar ook catechisatie gehouden werd. Omdat het ledental langzaam maar zeker toenam werd die ruimte in 1890 bij de kerkzaal getrokken. Ook op de galerij werden zitplaatsen getimmerd, waar negen jaar eerder, in 1881, al een harmonium geplaatst was om de kerkzang te begeleiden. Hield men in de kerk de voeten aanvankelijk warm door een voetstoof, in 1878 was in de kerk een kachel geplaatst.

De zitplaatsen in de kerk werden trouwens verhuurd. Dit plaatsengeld omvatte een groot deel van de kerkelijke inkomsten. Een kerkcollecte bracht in de begintijd ongeveer acht gulden op, dus dat zette onvoldoende zoden aan de dijk.

W. Wolsink (van 1877 tot 1883).

In 1877 werd kandidaat W. Wolsink (1849-1908) uit Varsseveld aan de kerk van Langeslag verbonden. Zijn intreepreek hield hij op 11 november naar aanleiding van Hebreeën 12 vers 28a: ‘Daarom, alzo wij een onbewegelijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vast houden’. Na eerst enige tijd in de woning van de boerderij ’t Weeghel te hebben gebivakkeerd, betrok hij in 1878 de nieuwe pastorie, met de bouw waarvan men het voorgaande jaar begonnen was.

De oude pastorie naast de kerk.

De predikantswoning stond los van de kerk. Om de kosten zo laag mogelijk te houden werkten gemeenteleden mee aan het bouwrijp maken van de grond en bij het vervoer van bouwmaterialen. Maar al kostte het geheel fl. 6.000, ‘de eerbaarheid van de bewoners in acht nemende, moet zij een sierlijk aanzien hebben’. Al snel na zijn komst naar Langeslag werd op zijn initiatief een Jongelingsvereniging opgericht.

Een orgel.

In 1880 kwam de kerkenraad tot de slotsom dat een orgel in de kerk geen overbodige luxe was. Ds. Wolsink had gehoord dat collega J.H. Vos (1826-1913) van Ommen, die op het punt stond naar Amerika te emigreren, een harmonium te koop had. Hij nam contact met hem op, en zo kwam het instrument in bezit van de kerk van Langeslag. Alles inclusief kostte het de kerk fl. 155. Het geld werd via een huis-aan-huis collecte (onder gemeenteleden) bij elkaar gebracht. De aanschaf van het harmonium betekende wel het einde van de loopbaan van de ‘voorzanger’. Deze had tot taak gehad de toon van de te zingen psalm aan te geven, al zong hij soms ook wel het hele vers voor. Het orgel nam nu zijn taak over.

In 1883 nam ds. Wolsink het beroep naar de kerk van Harlingen aan, waarna hij op 12 augustus afscheid preekte.

L.G. Goris (1883 tot 1889).

Ds. L.G. Goris (1859-1945).

In 1883 nam kandidaat L.G. Goris (1859-1945) uit Weesp het beroep naar de kerk van Langeslag aan. Op 23 december, slechts enkele maanden na het afscheid van ds. Wolsink, deed hij intrede met een preek naar aanleiding van de woorden uit Handelingen 9 vers 20: ‘En hij predikte terstond Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is’. Een van zijn eerste activiteiten was – behalve het oplossen van grenskwesties met naburige kerkelijke gemeenten – het opnieuw opzetten van het lidmatenboek, dat voor een correcte kerkelijke administratie van levensbelang was. De predikant bleef zes jaar aan de kerk van Langeslag verbonden en nam op 10 maart 1889 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Emmen.

Ds. Goris schreef een boekje over de Hervormingstijd in de zuidelijke provincies.

Overigens schreef hij in 1912 het boekje ‘Een onvereffende schuld’. Historisch overzicht van het werk der Reformatie in Noord-Brabant en Limburg’, en samen met ds. W. Breukelaar (1865-1940) de in 1932 uitgegeven Atlas van de Zendingsterreinen van de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ds. Goris stelde met ds. Breukelaar deze Zendingsatlas samen.

Behalve voor het zendingswerk heeft de predikant ook veel betekend voor de evangelisatiearbeid.

P.A. Veenhuizen (van 1889 tot 1892).

Kandidaat P.A. Veenhuizen (1862-1921) uit Oudega bij Drachten deed op 3 november 1889 intrede, slechts enkele maanden na het vertrek van de vorige predikant. Zijn intreepreek werd gehouden naar aanleiding van psalm 27 vers 7: ‘Eén ding heb ik van den Heere begeerd dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen mocht wonen in het huis des Heeren, om de liefelijkheden des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel’.

“Reeds als student muntte hij uit door welsprekendheid. Niet door diepgang van gedachten en breedte van lijnen uit te dragen was Veenhuizen sterk, maar juist zijn schitterende voordracht, zijn machtige beeldspraak, zijn welverzorgde stijl, zijn eloquentie was zoo voortreffelijk, zoo voornaam, dat het eenvoudig onmogelijk was, aan de geweldige pressie en bekooring van het optreden van dien vromen man te ontkomen”, zo schreef een tijdgenoot later.

Ds. P.A. Veenhuizen (1862-1921).

De Vereniging van 1892.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Veenhuizen vond de Vereniging van 1892 plaats. Nadat in 1886 de tweede landelijke orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk begon (die de Doleantie genoemd werd), werden al snel besprekingen aangeknoopt tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’. Hoewel deze onderhandelingen over eenwording niet van een leien dakje gingen, kwam men in 1892 uiteindelijk toch tot de overeenstemming dat men samen als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ verder zou gaan.

Ds. J.W. Draijer (1851-1894).

Ds. Veenhuizen had echter moeite met de ineensmelting tussen ‘zijn’ Christelijke Gereformeerde Kerk en de Dolerende Kerken, vermoedelijk mede onder invloed van ‘zijn vaderlijke vriend’, ds. J.W. Draijer (1851-1894), die in 1893 met zijn Gereformeerde Kerk in het Friese Suawoude in het Friese Suawoude overging naar de ‘voortgezette Christelijke Gereformeerd Kerk’. Dat nieuwe landelijke kerkverband was meteen na de ‘Vereniging’ in 1892 opgericht door bezwaarde kerkenraden en gemeenteleden die zich daartegen teweerstelden. En toen dan ook de ‘Akte van Vereniging’ op de classis besproken werd deelde ds. Veenhuizen mee dat hij zich daarmee niet kon verenigen. Ook de kerkenraad was die mening aanvankelijk toegedaan. Toen de predikant echter op 5 december 1892 afscheid nam van de kerk van Langeslag en naar de Gereformeerde Kerk van Workum vertrok, bleek van de bezwaren niet veel meer, want in tegenstelling tot sommige collega’s verliet hij ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ niet. Na het vertrek van ds. Veenhuizen naar Workum sloot de kerkenraad van Langeslag zich ondanks de eerdere bezwaren alsnog bij de Gereformeerde Kerken aan.

J. Meijer (van 1893 tot 1899).

Ds. J. Meijer (1870-1937).

Kandidaat J. Meijer (1870-1937) deed op 12 november 1893 intrede in de kerk van Langeslag. Hij werd in het ambt bevestigd door zijn vader, ds. J. Meijer (1837-1906) van Marum, en hield zijn intreepreek naar aanleiding van Colossenzen 4 vers 3a: ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus’. Tijdens zijn ambtsperiode kwamen meerdere leden vanuit de hervormde gemeenten van Herxen en Windesheim over naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Langeslag.

Of er problemen waren met het op het ‘rechte spoor’ houden van de Jongelingsvereniging, die destijds op initiatief van ds. Wolsink was opgericht, vertelt het verhaal niet, maar ds. Meijer zorgde in elk geval dat de JV onder het opzicht van de kerkenraad werd geplaatst (wat trouwens in de Gereformeerde Kerken een vrij normale gang van zaken was). Als reden daarvan werd in de notulen vermeld dat dit gebeurde om ‘er naar behoren op toe te kunnen zien dat zij gaan in het spoor der vaderen’. Op 11 juni 1889 preekte ds. Meijer afscheid wegens vertrek naar de kerk van Zaltbommel.

R.K.M. Hummelen (van 1900 tot 1905).

Ds. R.K.M. Hummelen (1875-1941).

Kandidaat R.K.M. Hummelen (1875-1941) uit Enumatil deed op 30 augustus 1890 – na door zijn vader, ds. M. Hummelen (1852-1912) in het ambt bevestigd te zijn – intrede met een preek naar aanleiding van Colossenzen 1 vers 28: ‘Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus’.

De predikant had hart voor de Zending. Op zijn voorstel ging ook de kerk van Langeslag zich inzetten voor de zendingsarbeid op het Indische eiland Soemba, sinds de eeuwwisseling het zendingsgebied van de Gereformeerde Kerken in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel. Daartoe werd in Langeslag een zendingscommissie ingesteld, waarvan ds. Hummelen voorzitter werd. Deze commissie had tot taak gelden bijeen te brengen voor de uitvoering van het werk op Soemba en bovendien bij de gemeenteleden belangstelling te wekken voor het zendingswerk van de Gereformeerde Kerken.

De predikant vertrok in 1905 naar de kerk van Kapelle-Biezelinge, waarom hij op 12 maart afscheid van de kerk te Langeslag nam.

I. Tonkens (van 1905 tot 1912).

Kandidaat I. Tonkens (1879-1935) deed op 16 juli 1905, dus al snel na het vertrek van ds. Hummelen, intrede in de kerk van Langeslag. Naar aanleiding van 1 Corinthiërs 2 vers 2 hield hij zijn intreepreek: ‘Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd’. De predikant hield niet van zalvende taal. Hij kon in zijn preken soms heel duidelijk en scherp zeggen waar het om ging. Zozeer zelfs dat in de gemeente gezegd werd: ‘Hij geselt ons met zijn woorden’. Zijn optreden was er de oorzaak van dat hij het in Langeslag soms moeilijk had.

Ds. I. Tonkens (1879-1935).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Tonkens werd in 1908 aan de noordzijde van de kerk een nieuw vergaderlokaal gebouwd, dat al gauw ‘de kleine consistorie’ genoemd werd. Daarvoor kocht de kerkenraad voor fl. 30 een perceel grond van 120 m². De totale bouwkosten bedroegen fl. 650. De predikant zal daarmee blij zijn geweest, want meestal werden de kerkenraadsvergaderingen in de pastorie gehouden.

De predikant was een sterk voorstander van christelijk onderwijs. “Reeds op de eerste kerkeraadsvergadering te Langeslag die hij presideerde, werd op zijn voorstel een commissie benoemd, die de mogelijkheid moest onderzoeken om tot oprichting van een School met den Bijbel, te komen”.  Als het aan hem gelegen had was dit voornemen nog tijdens zijn ambtsperiode in Langeslag gerealiseerd, maar dat lukte niet. De school werd in 1920 geopend. Ds. Tonkens vertrok acht jaar eerder, in 1912, naar de kerk van ’s-Gravenzande.

Vacant (van 1912 tot 1919).

Ongeveer zeven jaar lang bleef de kerk van Langeslag vacant. Een ongekend lange periode, omdat na het vertrek van een predikant meestal snel de volgende dienaar des Woords intrede deed. De lange vacaturetijd wilde echter niet zeggen dat geen dominees gezocht werden. Maar liefst elf maal werd een beroep uitgebracht, waarvoor evenzovele keren een bedankje volgde. Zo werd in 1916 een beroepingscommissie afgestuurd op een jonge kandidaat die al enige tijd met zijn studie in Kampen klaar was, en als ongehuwde jongeman ‘kamerbewoner’ was. Hij maakte de bezoekende kerkenraadsleden duidelijk dat hij – als hij predikant zou worden – nooit in de pastorie zou willen wonen. Hij wilde lekker kamerbewoner blijven! Enkele dagen later ontving de kerkenraad een briefje waarin de kandidaat meedeelde dat zijn besluit vast stond: ‘Ik kom toch niet’. Of de kerkenraad hem ambieerde vertelt het verhaal niet.

Het waren trouwens de jaren van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Ondanks het feit dat Nederland tijdens deze oorlog neutraal bleef en niet direct aan de strijd deelnam, ondervond ons land natuurlijk wel degelijk de gevolgen ervan. Ook in Langeslag waren gemeenteleden die daardoor het hoofd maar nauwelijks boven water konden houden. De diakenen trachtten overal waar nodig hulp te bieden. Zo gingen ze bij de gemeenteleden langs die in hun tuin groenten of fruit verbouwden om voor de behoeftigen het nodige in te zamelen.

W. van Gelder (van 1919 tot 1925).

Op 27 juli 1919 deed kandidaat W. van Gelder (1894-1945) intrede in de kerk van Langeslag. Zijn eerste preek hield hij naar aanleiding van 1 Corinthiërs 2 vers 11: ‘Want wie van de mensen weet hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods’. Samen met zijn moeder betrok de ongehuwde predikant de pastorie.

Ondertussen waren tijdens de vacante periode voorbereidingen getroffen voor de oprichting van de School met den Bijbel. Was het tijdens de ambtsperiode van ds. Tonkens niet gelukt, in 1919 kon alsnog met de bouw begonnen worden, waarna de school in 1920 geopend werd.

In 1922 werd een eenklaviers pijporgel met aangehangen pedaal aangeschaft, dat het harmonium na veertig jaar trouwe dienst ging vervangen. Het orgel kostte fl. 3.500, maar dan had je ook wat, want ‘doorwelke eerlang met waardige muziek ons kerkgezang zal kunnen worden begeleid’.

Een heus pijporgel mocht dan nu de gemeentezang begeleiden, als het aan de predikant lag zou het instrument zo weinig mogelijk gezangen spelen! Ds. Van Gelder stelde zich te weer tegen de plannen van de generale synode om de flinterdunne bundel ‘Eenige Gezangen’ uit te breiden. In gereformeerde kringen was het zingen van gezangen altijd een heet hangijzer geweest. Slechts enkele gezangen mochten in de kerkdiensten gezongen worden, namelijk wanneer deze bijbelgetrouw en bijna woordelijk in de bijbel zelf vermeld werden, zoals de Morgenzang, de Lofzang van Maria, enz. Toen de synode ging praten over uitbreiding van het aantal gezangen, was ds. Van Gelder daar tegen. Hij vond het niet nodig; er waren 150 psalmen, waarvan vele bovendien nauwelijks of niet gezongen werden. De uitbreiding van de bundel ‘Eenige Gezangen’ ging echter uiteindelijk gewoon door.

Dat de predikant ondertussen uit andere kerken veel hoorcommissies trok bleek uit het feit dat hij in Langeslag maar liefst negentien keer een beroep kreeg, waarvoor hij echter telkens bedankte. Pas het beroep van de kerk van Tiel nam hij aan, zodat hij op 20 september 1925 afscheid nam van de kerk te Langeslag.

S. Oegema (van 1925 tot 1939).

Ds. S. Oegema (1900-1980) op latere leeftijd.

Op 22 november 1925 deed kandidaat S. Oegema (1900-1980) intrede in de Gereformeerde Kerk te Langeslag. Hij deed dat met een preek naar aanleiding van Hebreeën 13 vers 8: “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid”, nadat zijn leermeester, prof. dr. H. Bouwman (1863-1933) uit Kampen hem in het ambt bevestigd had.

Het ledental was in 1930 opgelopen tot omstreeks 300, zodat de in 1908 aangebouwde consistorie bij de kerkzaal getrokken werd. Geen wonder dat de kerkenraad nadacht over uitbreiding van de kerk, of zelfs over algehele nieuwbouw. De tijd was echter voor grote uitgaven niet gunstig, omdat in 1929 in Amerika de beurskrach had plaatsgevonden, waardoor de wereld in een grote economische crisis terecht kwam. Afgesproken werd dat de kerk zou worden uitgebreid met een nieuwe vleugel met portaal, ook ‘noordervleugel’ genoemd.

Een oude foto van de gereformeerde kerk met de pastorie. Ook de ‘noordervleugel’ van de kerk is te zien.

Nadat de predikant op verzoek van de generale synode verscheidene keren tijdelijk als vlootpredikant werd ‘uitgeleend’, nam hij in 1939 de benoeming aan als vlootpredikant in vaste dienst.

W. Vreugdenhil (van 1939 tot 1945).

Kandidaat W. Vreugdenhil (1904-1984) uit Rotterdam deed op 22 oktober 1939 intrede in de Gereformeerde Kerk te Langeslag, nadat hij door zijn broer in het ambt bevestigd was. De intreepreek was gekozen uit 2 Corinthiërs 2 vers 14 tot 17.

De predikant was tijdens de Tweede Wereldoorlog en ook tijdens de Vrijmakingstijd aan de Gereformeerde Kerk van Langeslag verbonden. “Terwijl talrijke landgenoten in de strijd het leven lieten, werden [in de mobilisatiedagen] de jongens van de gemeente gespaard en mochten ze ongedeerd huiswaarts keren”. Ook het kerkgebouw bleef gespaard voor de vernielingen die in de begintijd in het dorp werden aangericht. Hoewel de verschijning van kerkbladen verboden werd, bleef het blad van Langeslag verschijnen, al werd het wel moeilijker aan papier (overigens van slechte kwaliteit) te komen. Aan de Duitse eis om mee te delen waarvoor in de kerken gecollecteerd werd, werkten de Gereformeerde Kerken – ook Langeslag – over het algemeen niet mee.

Ds. W. Vreugdenhil (1904-1984). Foto: ‘Historisch Overzicht’.

Het Duitse verbod om diaconale hulp te verlenen aan ontduikers van de Duitse Arbeitseinsatz werd genegeerd. Brandstof om de huizen te verwarmen werd steeds schaarser. De jeugdverenigingen moesten begin 1942 hun vergaderwerkzaamheden staken vanwege het brandstoftekort, al werd enige tijd later in de school in Laag Zuthem onder toezicht van de kerkenraad verder vergaderd, tot ook dat eind 1942 verboden werd. Voor jongemannen was het oppassen geblazen om niet te worden opgepakt en verscheidenen moesten onderduiken om zo een veilig heenkomen zoeken. Dat ook tijdens de kerkdiensten nogal eens plaatsen onbezet bleven vanwege het gevaar van razzia’s spreekt voor zich. De koster stond op wacht. Voor gemeenteleden uit Heino werden in dat dorp – om het gevaar voor hen te beperken – ook kerkdiensten gehouden in het gebouw van de Coöperatieve Landbouwvereniging.

In verband met de dreiging die uitging van de beschieting van een bij Laag Zuthem tot stoppen gedwongen trein werden op zondag 20 oktober 1944 in de kerk geen diensten gehouden. Ter vervanging werden in enkele particuliere woningen korte bijeenkomsten gehouden. Op 25 april 1945 werd in de kerk een dankdienst gehouden voor de bevrijding. Net als ín de oorlog vaak gebeurde werd ook tóen psalm 68 vers 10 gezongen. Tot verdriet van velen kwam later bericht binnen dat twee zoons van een familie uit Laag Zuthem in Duitsland omgekomen waren.

De Vrijmaking (1945).

Ds. Vreugdenhil was in het begin van de jaren ’40 een verklaard tegenstander van de synodebesluiten over doop en Verbond. Hij wees de gemeente erop dat deze besluiten zijns inziens in strijd kwamen met de Bijbel en de kerkenraad stelde zich ook op tégen de schorsing van prof. K. Schilder (1890-1952) van Kampen, die zich als tegenstander van de synodebesluiten kenbaar gemaakt had. De kerkenraad stelde zich ‘eenparig’ op achter de bezwaren die tijdens de ‘Vrijmakingsvergadering’ op 11 augustus 1944 in Den Haag publiek gemaakt werden. Daar werd door prof. Schilder de ‘Akte van Vrijmaking en Wederkering’ voorgelezen, waardoor landelijk de band met de Gereformeerde Kerken in Nederland verbroken werd.

Dr. K. Schilder (1890-1952).

Ook de kerkenraad van Langeslag maakte duidelijk dat hij bereid was met de Vrijmaking mee te gaan. Tijdens een gemeentevergadering op 17 mei 1945 bleek dat de grote meerderheid van de gemeenteleden het met de kerkenraad eens was inzake de bezwaren tegen de synodebesluiten over de Doop en het Verbond. Ook was men tegen de schorsingsmaatregelen van de synode. Toen de classis zich echter juist in meerderheid achter de synodebesluiten opstelde, achtte de kerkenraad van Langeslag onder leiding van ds. Vreugdenhil de tijd gekomen met de Vrijmaking mee te gaan. Dat gebeurde op 17 mei 1945. Van de 364 gemeenteleden gingen ongeveer 310 met de Vrijmaking mee en bleef een gedecimeerde Gereformeerde Kerk berooid achter.

De School met de Bijbel te Laag Zuthem; met de bouw werd begonnen in 1919 en de school werd geopend in 1920.

De Vrijgemaakten kregen alle kerkelijke bezittingen, zoals de kerk, het archief en de verdere kerkelijke eigendommen. De achtergebleven gereformeerden kerkten aanvankelijk in het huis van de schoolmeester en later werden diensten gehouden in de ‘School met den Bijbel’ te Laag Zuthem.

Een nieuwe kerk (1951).

De nieuwe kerk die in 1951 in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Deze situatie was voor de al snel weer groeiende Gereformeerde Kerk echter verre van ideaal. Al in 1948 werd gesproken over nieuwbouw van een kerk. Nadat daarvoor in 1950 toestemming van de burgerlijke gemeente was verkregen, werden bestek en tekeningen gemaakt voor een kerk aan de Kolkweg. Nog hetzelfde jaar kon met de bouw worden begonnen. In 1951 werd het kerkgebouw in gebruik genomen.

Iets over de tijd na de Vrijmaking.

Ds. H.A. Munnik (1884-1969), jarenlang consulent van de kerk te Langeslag.

Een eigen predikant zat er voorlopig niet in. Maar liefst dertien jaar lang was ds. H.A. Munnik (1884-1969) van Zwolle consulent van de Gereformeerde Kerk te Langeslag. In 1958 kwam ds. R. van Benthem (*1928) als predikant met bijzondere opdracht naar Langeslag. Als zodanig bleef hij tot 25 november 1959 aan de kerk van Langeslag verbonden.

Na hem kwamen achtereenvolgens de volgende (hulp-) predikanten naar de kerk van Langeslag: ds. J. Stienstra (1901-1970) van ’t Zandt van oktober 1962 tot september 1967; de heer D. Tigchelaar van 1967 tot 1968; ds. W. van Galen (*1944) die van 5 oktober 1969 tot 6 juni 1971 hulpdiensten verrichtte (tijdens diens ambtsperiode veranderde de naam van de kerk in “Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino”) en ds. J.L. Wielenga (1906-1986), die hulpdiensten verrichtte van 3 oktober 1971 tot 21 september 1975.

Op 19 oktober 1975 werd ds. B. Wielenga (*1936) aan de Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino verbonden. Hij werd uitgezonden naar India als ‘predikant met bijzondere opdracht’ door Deputaten Algemeen Diaconale Arbeid. In Madurai was hij benoemd tot docent aan het Talminad Theological Seminary.

Na het vertrek van ds. Wielenga werd ds. C. van der Vaart (1916-1997) op 11 januari 1976 aan de kerk van Langeslag verbonden. Tot 1 februari 1981 was hij tevens aangesteld voor de arbeid onder schippers. Hij diende de kerk van Langeslag tot 28 december 1980.

Ds. C. van der Vaart (1916-1997).

“Zoals hij met overgave vanuit Lobith deelnam aan het schipperswerk in bijvoorbeeld Duisburg-Ruhrort en Mannheim, zo zwierf hij vanuit Langeslag in een groot gebied rondom Zwolle om de varenden op te zoeken. (…) Uit een genealogisch artikel dat hij schreef over ‘het geslacht Van der Vaart’ in het boek ‘De Dolerenden van 1886 en hun nageslacht’ blijkt voluit hoezeer hij zich erfgenaam voelde van het actieve Kuyperiaanse kerkvolk en haar leiders”.

Na zijn vertrek in 1980 dienden nog meerdere predikanten de kerk van Langeslag.

In 2012 werd het zestigjarig bestaan van het kerkgebouw aan de Kolkweg feestelijk herdacht. En vier jaar later, In 2016, fuseerden de Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino met de Hervormde Gemeente te Heino tot de Protestantse Gemeente te Heino.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Langeslag-Heino tussen 1896 en 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

W. Borst, Historisch overzicht 1862-1987. Gereformeerde Kerk Langeslag. Langeslag, 1987

N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

Website Gereformeerde Kerk Langeslag

© 2018. GereformeerdeKerken.info