Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Gauw-Terzool, en daarna

Inleiding.

De Friese Gereformeerde Kerk te Gauw-Terzool, in 2015 opgegaan in de Protestantse Gemeente ‘De Lege Geaën’, ontstond in 1970 door de samenvoeging van twee Gereformeerde Kerken, die ruim tachtig jaar eerder als Dolerende Kerken geïnstitueerd waren en die beide sinds 1892 ‘Gereformeerde Kerk’ heetten.

Kaart: Google. Oranje: Gereformeerde Kerk Sijbrandaburen c.a. – Rood: Gereformeerde Kerk te Goënga c.a.

Op 12 augustus 1888 ontstond namelijk de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Goënga (in 1970 herdoopt als ‘Gereformeerde Kerk te Gauw’, het dorp waar de kerk stond). Een jaar later ontstond op 11 augustus 1889 niet ver daar vandaan de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Sijbrandaburen (in 1962 herdoopt als ‘Gereformeerde Kerk te Terzool’, waar het kerkgebouw stond). Op het ontstaan van deze kerken gaan we hieronder uitvoerig in, en beperken ons daarna tot het in vogelvlucht weergeven van de verdere gang van die kerken.

De Afscheiding van 1834.

In de tijd van de Afscheiding van 1834 woonden in deze streek wel Afgescheidenen, maar blijkbaar te weinig om een eigen Christelijke Afgescheidene Gemeente te stichten. Het aantal Afgescheidenen liep hier trouwens in de loop der jaren terug. Zo meldde A.J. van der Aa in 1840 dat in Terzool acht en in Sijbrandaburen vierentwintig Afgescheidenen woonden, die tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Scharnegoutum behoorden (de Afgescheidene Gemeente te Scharnegoutum was op 20 september 1836 geïnstitueerd). Later werd het aantal Afgescheidenen dus nog minder. Zo was er omstreeks 1885 in het dorp Poppingawier één bejaard echtpaar dat elke zondag trouw naar Sneek liep om daar de kerkdiensten van de Christelijke Gereformeerde Gemeente bij te wonen. Tussen beide diensten bleven ze in Sneek over en na de avond- of middagdienst wandelden ze weer terug naar Poppingawier.

1. De Doleantie te Goënga (1888).

En dan zitten we meteen in de Doleantietijd. Om de Doleantie in het hele land in goede banen te leiden werd van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ gehouden – de Doleantie in de hoofdstad was op 16 december 1886 juist tot een hoogtepunt gekomen. Ook twee vertegenwoordigers van hervormd Goënga c.a. waren op het Congres aanwezig (deze hervormde gemeente omvatte de dorpen Goënga, Gauw en Offringawier). Het waren diaken Sjoerd Joukes Gerbrandy (de vader van de latere minister-president) en voorlezer/voorzanger Jippe Wielenga, hoofd van de christelijke school te Gauw. Ze waren naar het Congres gereisd om – op initiatief van dr. A. Kuyper (1837-1920)– samen met de andere 1.500 aanwezigen te beraadslagen over de vraag hoe ‘de Reformatie der hervormde kerk’ het best gestalte kon worden gegeven.

Zo werkte de synodale hiërarchie volgens ‘De Heraut’. De synode draaide sinds 1816 aan het wiel, waardoor de plaatselijke kerk deed wat de synode wilde. Volgens dr. A. Kuyper (1837-1920) moest de plaatselijke kerk aan het wiel draaien, waardoor de synode overeenkomstig de wil van de plaatselijke kerken diende te handelen.

Daarbij ging het niet alleen om de bestrijding van de vrijzinnigheid in de hervormde kerk (de hervormde gemeente te Goënga werd als rechtzinnig beschouwd), maar ook om de afschaffing van de ‘synodale hiërarchie’ binnen die kerk, de top-down regeling van het kerkbestuur. De overheid had immers in 1816 het ‘Algemeen Reglementvoor het bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk ‘op onwettige wijze ingevoerd’ en in de plaats gesteld van de aloude ‘Dordtse Kerken Ordening’, die in 1618-1619 door de eerwaarde synode van Dordrecht was vastgesteld. Naar de overtuiging van de congresgangers werd daardoor de macht van de synode boven die van de kerkenraad gesteld, waardoor de vrijzinnigheid in de hervormde kerk ongehinderd haar gang kon gaan.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Bij binnenkomst dienden de congresgangers schriftelijk te verklaren dat de afschaffing van de synodale hiërarchie plichtmatig was en dat aan de Dordtse Kerken Ordening in de hervormde kerk ‘opnieuw kracht en geldigheid’ verleend diende te worden. Die mening waren Gerbrandy en Wielenga in ieder geval ook toegedaan. Beide mannen werden tijdens het Congres aangesteld als ‘agenten’, die tot taak hadden de Doleantie ter plaatse voor te bereiden.

Eigen diensten.

De broeders lieten er geen gras over groeien. Het duurde weliswaar nog enige tijd, maar toch kwamen in totaal negen verontrusten op 11 september 1887 in het nabijgelegen dorp Scharnegoutum bij elkaar, in de woning van weduwe P.H. van der Zijl, vlak bij de dorpsbrug. Schoolhoofd Wielenga gaf daar een uiteenzetting van de ‘zondige toestand’ van de hervormde kerk, van het ‘diep verval der kerk van Christus’ en van ‘onze schuld en die onzer vaderen’ door die toestand ongehinderd te laten voortbestaan.

Men nam na de toespraak gewichtige besluiten. Allereerst stelde men een schrijven op voor de hervormde kerkenraad van Goënga, met het dringende verzoek ‘de Reformatie der kerk ter hand te nemen’, het Algemeen Reglement voor de gemeente te Goënga af te schaffen en daarvoor in de plaats aan de Dordtse Kerken Ordening ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen’. J. Wielenga en H. Bijlsma ondertekenden het verzoek namens de aanwezigen. Ook besloot men met ingang van zondag 25 september 1887 eigen kerkdiensten te gaan houden – ‘eene predicatie te lezen’ – in de woning van diaken Gerbrandy.

De hervormde kerkenraad besprak de brief al de volgende dag. Het bleek dat in de kerkenraad geen eenheid van opvatting over de kerkstrijd bestond. Er werd zelfs gesproken van ‘twee zeer onderscheiden zienswijzen‘, die ‘vierkant tegenover elkander staan’. Het antwoord van de kerkenraad – voorgezeten door ds. J. Nierstrasz – was echter duidelijk, namelijk dat de kerkenraad van de hervormde gemeente van Goënga c.a. het verzoek van de negen broeders niet in overweging kon nemen.

Vermoedelijk onverwachts kwam ook een reactie binnen van de vroegere hervormde predikant van Goënga, ds. M. Buiskool, die op dat moment in Oostwold (Old.) stond, maar van 1883 tot 1886 hervormd predikant van Goënga c.a.  was geweest. Hij waarschuwde de broeders hun actie niet door te zetten. De broeders geloofden toch zeker niet ‘in de fictie’ die dr. Kuyper c.s. hen voorspiegelden, namelijk dat men door te gaan Doleren de hervormde kerk niet verliet, maar die juist voortzette? En ‘men beroept zich op een kerkorde alsof díe het leven brengen zou!’ De broeders moesten nog eens goed bij zich zelf te rade gaan!

De hervormde kerk aan de Hege Wier te Goënga (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Een eigen lokaal.

Ondanks de ingekomen reacties bespraken de broeders op 1 november 1887 de vraag of men ook een lokaal voor de kerkdiensten moest bouwen. De woning van Gerbrandy was immers voor het houden van kerkdiensten niet de meest geschikte plaats. En kon het financieel wel opgebracht worden? Maar Gerbrandy wist een oplossing. Hij had tegenover de christelijke school in het nabijgelegen dorp Gauw nog een stukje grond in eigendom. Hij was bereid daarop ‘een lokaal te doen bouwen’. De kerkenraad van de hervormde gemeente zal dit besluit ongetwijfeld met bezorgdheid hebben aangehoord, evenals het besluit van schoolhoofd Wielenga, die zijn functie als voorlezer/voorzanger in de hervormde gemeente opzegde. Wat zou meester met de christelijke school van plan zijn?! Die losscheuren van de hervormde kerk?

De bouw van een lokaal was toen inmiddels begonnen. Toen zeven getrouwen begin februari 1888 ten huize van de weduwe J. Wijnia nog eens bij elkaar kwamen om de lopende zaken te bespreken, bleek dat timmerman D. Westra al een flink eind op streek was met de bouw van de houten noodkerk. Over een paar weken zou onder leiding van ds. L.H. Wagenaar (1855-1910) van Heeg het lokaal in gebruik genomen kunnen worden (dr. Wagenaar had ruim een jaar eerder, op 24 januari 1887, leiding gegeven aan de Doleantie te Heeg).

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) institueerde de kerk te Goënga en leidde de ingebruikneming van het kerkgebouw in Gauw.

Het houten hulpkerkje met consistoriekamer werd op 26 februari 1888 in gebruik genomen en later dat jaar voor fl. 1.000 van Gerbrandy gekocht. Natuurlijk kostte het onderhoud van het gebouwtje het een en ander, net als het ‘draaiend’ houden van het kerkelijk leven. Vandaar dat men besloot als een soort van kerkelijke bijdrage de zitplaatsen in de kerk te verhuren. Een heel normale gang van zaken in die tijd.

Samenwerking.

Let wel: in Goënga had de Doleantie nog níet plaatsgevonden! Dat werd onder meer veroorzaakt door het feit dat het aantal dolerensgezinden nog slechts achttien bedroeg. Dát was dan ook de reden dat begin maart 1888 vergaderd werd over de vraag of het ook verstandig was ’een tijdelijke combinatie’ te vormen met de dolerensgezinden in de naastbij gelegen hervormde gemeente van Sijbrandaburen, Terzool en Poppingawier. Dat keurden de aanwezigen goed. Des te eerder kon men immers een eigen kerkenraad benoemen en een zelfstandig kerkelijk leven beginnen. Het kwam er echter niet van.

Nóg een brief naar de hervormde kerkenraad.

Een paar maanden later, eind mei 1888, besloten de aanwezigen tijdens een vergadering – vermoedelijk na gesprekken met dr. Wagenaar van Heeg – de hervormde kerkenraad andermaal op te roepen ‘de Reformatie der kerk ter hand te nemen’. De kerkenraad verzocht toen Wielenga en Bijlsma, die ook nu de brief ondertekend hadden, aanwezig te zijn op de kerkenraad van 7 juni 1888. Hoewel de kerkenraad niet erg te spreken was over de ontvangen brief (‘waarin geen aanspraak, geen vriendelijke wensch, geen enkele heilbede noch aan ’t begin, noch aan ‘t einde is te vinden’), wilde men toch proberen de moeilijkheden op te lossen. Maar dan wél door de Dolerensgezinde broeders het verkeerde van hun plannen te doen inzien. En daartoe waren Wielenga en Bijlsma niet bereid. Zo eindigde de kerkenraad met het advies nog eens over de zaak na te denken.

In 1896 werd de noodkerk vervangen door een stenen kerkgebouw. Deze kerk diende tot 1990 (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Een nieuwe kerkenraad kiezen.

Nadat ds. Wagenaar op 8 juli 1888 in de zondagse dienst was voorgegaan, werd nog vergaderd over wat er verder te doen stond. Op zijn advies werd besloten een schrijven te richten aan alle stemgerechtigde leden van de hervormde gemeente van Goënga, Gauw en Offringawier. Daarin werd men opgeroepen over twee weken in de houten noodkerk aanwezig te zijn als een nieuwe kerkenraad gekozen zou worden. ‘De gemeente Gods te dezer plaatse’ – zo luidde het schrijven aan de gemeenteleden – ‘heeft als Gereformeerde Kerk (c.q. de hervormde kerk) er recht op om geregeerd te worden overeenkomstig Gods Woord en dus naar de gereformeerde Kerkenorde. Onze kerkeraad weigert volstandig de gemeente dit haar recht te verschaffen’. Dus zou men zélf tot de verkiezing van een nieuwe kerkenraad overgaan.

Toen op 22 juli 1888 elf stemgerechtigden waren komen opdagen en verder nog een dooplid en enkele vrouwslidmaten van hun aanwezigheid blijk gaven, werd na de dienst overgegaan tot een vrije verkiezing van manslidmaten die men geschikt achtte het ambt van ouderling en diaken waar te nemen. Foppe R. Span en Sybren R. Westra werden tot ouderling gekozen terwijl als diaken werden aangewezen Sjoerd J. Gerbrandy en Willem G. Jellema. Afgesproken werd dat de bevestiging van deze ambtsdragers – en dus de instituering van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ – op 12 augustus zou plaatsvinden. Bovendien adviseerde ds. Wagenaar om zo snel mogelijk een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten, zodat deze door de overheid erkende vereniging alle officiële rechtspersoonlijkheid vereisende handelingen, zoals koop en verkoop, in naam van de Dolerende Kerk zou kunnen verrichten. Volgens de toen geldende regels kon een Dolerende kerk namelijk geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen.

Sjoerd J. Gerbrandy (foto: ‘100 jaar GK’).

Geïnstitueerd (12 augustus 1888).

Op zondag 12 augustus 1888 werden de vier ambtsdragers, zoals afgesproken, door dr. Wagenaar in het ambt bevestigd. Dit alles gebeurde in de noodkerk tegenover de Christelijke School te Gauw. Daarmee was de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Goënga c.a. geïnstitueerd. De eerste kerkenraadsvergadering vond de dag daarop plaats. Besloten werd ‘om voor de gemeente als geheel het juk der Synodale Hiërarchie af te werpen en kracht en geldigheid te verlenen aan de Kerken Ordening van de Synode van Dordrecht 1618-1619. Ook werden brieven opgesteld waarin de instituering van de Dolerende Kerk werd meegedeeld aan de hervormde kerkenraad, aan de leden van de kerkelijke gemeente, aan de hervormde kerkvoogden, aan de burgemeester en aan Zijne Majesteit de Koning.

In het schrijven aan de hervormde kerkenraad werd verzocht de ‘onder uw berusting verkeerende boeken, eigendommen en waarden der historische Gereformeerde Kerk te dezer plaatse’ aan de nieuwe kerkenraad te overhandigen (d.w.z. alle archiefstukken van vóór de invoering van het ‘Algemeen Reglement’ in 1816). Hoewel men besefte dat de wereldlijke rechter deze eis vermoedelijk zou afwijzen wenste de nieuwe Dolerende kerkenraad de hervormde  broeders toch op het hart te drukken goed over het verzoek na te denken, ‘omdat we tenslotte te doen hebben met den Rechter, die niet naar den schíjn maar naar Wáarheid oordelen zal’, God de Heere Zelve.

De hervormde kerk aan de Boeijengastrjitte te Gauw (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

In het schrijven aan de kerkvoogden van de hervormde gemeente werd verzocht de nieuwe kerkenraad te erkennen, terwijl aan de hervormde gemeenteleden een brief werd toegestuurd waarop men door het invullen van de eigen naam trouw aan de nieuwe kerkenraad kon beloven.

Tenslotte werd op de vergadering van 12 augustus 1888 afgesproken in het vervolg elke zondag twee keer dienst te houden in het noodkerkje te Gauw, hetzij onder leiding van een ‘heuse’ Dolerende predikant, dan wel door een oefenaar of door het lezen van een goeie gereformeerde preek. Ook zou men studenten van de Vrije Universiteit uitnodigen te komen preken, zodat men alvast een indruk kon krijgen of daar een geschikte predikant voor Goënga, Gauw en Offringawier tussen zat. En wat zou het mooi zijn als leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten die in de drie dorpen woonachtig waren, zich zouden aansluiten bij de Dolerende kerk ter plaatse! Dan zouden de krachten immers gebundeld worden. En om de gezamenlijke krachten nóg sterker te maken zouden de vier kerkenraadsleden, samen met schoolhoofd Wielenga, naar het nabijgelegen dorp Terzool gaan, om de broeders daar te verzoeken de Doleantie ook in díe hervormde gemeente te doen dóorbreken.

Afgezet.

De vier ambtsdragers kregen al snel na hun bevestiging als Dolerend kerkenraadslid een schrijven van de hervormde kerkenraad thuisbezorgd. Daarin werd hun duidelijk gemaakt dat ze een daad van revolutie hadden gepleegd door zich tegenover de hervormde kerkenraad als wettige kerkenraad op te werpen. Daarom werden ze van het lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde Kerk vervallen verklaard. Daar zullen de broeders geen nacht van wakker gelegen hebben. Ze hadden genoeg zaken aan hun hoofd om als kerkenraad het Dolerende kerkelijk leven in goede banen te leiden. Ook de andere dolerende hervormde gemeenteleden kregen een brief in de bus, waarin hun verzocht werd mee te delen of ze lid wilden blijven van de hervormde gemeente, of anders ook van het lidmaatschap der hervormde kerk vervallen verklaard te worden.

Ds. J.J. Bajema (1844-1927) van Sneek werd door de classis benoemd tot consulent van de jonge Dolerende Kerk te Goënga c.a..

2. De Doleantie te Sijbrandaburen (1889).

De eerste tekenen.

De dorpen Sijbrandaburen, Terzool en Poppingawier liggen op geringe afstand van elkaar en kerkelijk gezien vormden ze één kerkelijke hervormde gemeente.

De hervormde kerk te Sijbrandaburen (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

De Doleantie in de hervormde gemeente Sijbrandaburen, Terzool en Poppingawier begon eigenlijk al in 1882 schaduwen vooruit te werpen. In mei 1882 had een aantal personen uit Terzool de hervormde kerkenraad van Sijbrandaburen c.a. namelijk gevraagd hun een attest te geven (waarmee ze elders belijdenis van het geloof konden afleggen). De reden van dat verzoek werd er niet bij vermeld. Het waren Hendrik Ysbrand Boersma, Pieter Durks Dijkstra, en Grietje Poelstra. De kerkenraad weigerde echter aan het verzoek te voldoen, “daar zij in ’t geheel geen of althans geen genoegzaam onderwijs hebben genoten in den godsdienst, om met den heiligen ernst, zoo noodig voor het lidmaat worden van Christus’ gemeente, deze hooggewichtige ure voor te bereiden en te kronen door een gewijd leven”.

Eigen godsdienstige samenkomsten.

Dat het verzoek van Pieter Durks Dijkstra afgewezen werd zal mogelijk te maken gehad hebben met het feit dat hij in zijn woning ‘godsdienstige samenkomsten’ hield met andere hervormde gemeenteleden die het onder de prediking van ds. A. Klinkenberg niet meer konden vinden. In de woning van Dijkstra gingen oefenaars voor. Hun namen zijn bekend: het waren J.C. Levendig (van 1876 tot 1890 werkzaam in de provincie Friesland), A.A. Opstal (1861-1932) en C. Vleesch. Ze waren gestuurd door onder meer de landelijke Vereniging ‘Vrienden der Waarheid’. Deze landelijke vereniging wilde opkomen voor de rechten en de leer van de hervormde kerk en stuurde daarom evangelisten het land in ‘om in plaatsen waar geen rechte prediking des Woords gehoord wordt’ in dat manco te voorzien.

Oefenaar (vanaf 1925 dominee) A.A. van Opstal (1861-1932).

J.C. Levendig werd van Mijnsheerenland naar Friesland overgeplaatst omdat daar een groot tekort aan rechtzinnige predikers was. Hij was behalve oefenaar ook ouderling in de Dolerende kerk te Dokkum. In 1890 werd hij in de Dolerende Kerk van Amsterdam als godsdienstonderwijzer aangesteld. A.A. van Opstal werd (van 1904 tot 1925) oefenaar en later predikant in de Gereformeerde Kerk te Vledder (Dr.). Letterzetter C. Vleesch werd in 1888 als oefenaar in Dolerend Olst begeerd en door de classis Hoogeveen als zodanig toegelaten.

Hoe dan ook, de kerkenraad weigerde het afgeven van de attesten aan Pieter Durks Dijkstra en de anderen. Twee dagen later – het was nog steeds in 1882 – gingen tien hervormde gemeenteleden uit Terzool op zondag naar de hervormde kerk in het nabijgelegen Gauw. Ze wilden belijdenis van het geloof afleggen. Dat wilden ze bij een rechtzinnige predikant doen. Vandaar dat de kerk in de hervormde gemeente van Goënga, Gauw en Offringawier gekozen werd, waar ds. M. Buiskool stond. Het waren Watze A. de Jong en zijn echtgenote Yke Durks Stastra, Jelle Germs Zuidstra en zijn echtgenote Hinke Gerrits Boersma, Thomas Sipke Dijkstra en zijn vrouw Anskje Pieters Elzinga, Pietje Douwes Bergsma (die getrouwd was met de eerder genoemde Pieter Durks Dijkstra – aan wie in Terzool een attest geweigerd was), Sybren Jans Hornstra, Anne Barteles Jellema en Aebeltsje Brugs Boonstra (die getrouwd was met Gerrit B. Kuipers).

Naar de Dolerenden in Gauw!

En dan is het enkele jaren stil. Maar op 21 november 1888 geworden is besprak de hervormde kerkenraad van Sijbrandaburen, Terzool en Poppingawier een ernstige zaak: twee gemeenteleden waren in het Dolerende kerkgebouw in Gauw gesignaleerd om hun kinderen te laten dopen. In Gauw stond immers het kerkgebouw van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Goënga’ c.a.’, die drie maanden eerder, op 12 augustus 1888, geïnstitueerd was. Het dopen van de kinderen in een Dolerende kerk achtte de hervormde kerkenraad een daad van revolutie. En toen zonder enige twijfel gebleken was dat de bewuste broeders inderdaad hun kinderen in Gauw hadden laten dopen, werd hun bevolen op de kerkenraad verantwoording af te leggen. Ze verschenen echter niet. Vandaar dat de hervormde kerkenraad hun meedeelde dat ze op grond van Artikel 3 van het ‘Algemeen Reglement’ vervallen verklaard werden van het lidmaatschap van de hervormde kerk.

Het eerste kerkje in Terzool is hier inmiddels als woonhuis in gebruik.

Dat zo zijnde werd al snel besloten in Terzool een kerkje te bouwen. Eind maart 1889 ontving het College van Burgemeester en Wethouders namelijk een verzoek om de bouw van een kerk toe te staan. Sipke Durks Dijkstra was een van de ondertekenaars van het verzoekschrift. Het bleek echter dat de grond die men daarvoor in gedachten had (een perceel van een geestverwant uit Sneek) kennelijk minder dan 200 meter – namelijk slechts honderdvijf meter – verwijderd was van het hervormde kerkgebouw. En dat mocht volgens de regels niet. ‘Maar waar alles afgesneden leek opende de Heere de weg’, want toch kreeg men – nadat ambtenaren de situatie ter plaatse hadden bekeken – van B en W toestemming de kerk te bouwen. Als kerkenraadskamer werd de woonkamer van een van de gemeenteleden gebruikt.

Instituering (11 augustus 1889).

En nu men plannen voor kerkbouw had, wilde men ook vérder gaan, door de instituering van een Dolerende kerk. Sipke en Pieter Durks Dijkstra, broers, stuurden een brief rond aan de manslidmaten van de hervormde gemeente te Sijbrandaburen, Terzool en Poppingawier, met het verzoek als ‘gewone gelovigen’ de ‘Reformatie der kerk ter hand te nemen’ en zich aan te sluiten bij de aanstaande ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Sijbrandaburen c.a.’.

Ds. J.J. Bajema (1844-1927) institueerde de kerk te Sijbrandaburen.

Dat gebeurde op 11 augustus 1889, bijna precies een jaar na de Doleantie te Goënga, Gauw en Offringawier. Al enige tijd vóór 11 augustus was ds. Bajema van Sneek naar Terzool afgereisd, om de verkiezing van ambtsdragers te leiden. Als ouderling werden gekozen Sipke Durks Dijkstra en Gerben J. van Dijk en als diaken Otte J. Bajema en Tjeerd Douwes Abma. Op 11 augustus werden ze door ds. Bajema in het ambt bevestigd, waarmee ook in Sijbrandaburen, Terzool en Poppingawier de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd was.

Sipke Durks Dijkstra (foto: ‘100 jaar GK’).

3. Samen een eigen dominee!

Twee kleine Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende), vlak bij elkaar om de hoek. Geen van beide in staat zelfstandig een predikant te beroepen. Op 18 augustus 1889 deed dan ook de eerste gezamenlijke predikant intrede: kandidaat P. Eringa (1858-1913), die tot zijn overlijden in 1913 aan beide  kerken verbonden bleef.

Ds. P. Eringa (1858-1913).

Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) schreef in jaargang 1914 van het ‘Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ over hem: “Toen kwam de Doleantie. Aanstonds was zijn sympathie [als hervormd predikant te Birdaard] bij de geschorsten [te Amsterdam] en bij degenen, die het synodale juk afwierpen. Ds. J.J.A. Ploos van Amstel [1835-1895, van Reitsum] was zijn vriend en raadgever. Het bezwaarde zijn geweten, wanneer hij in vacaturebeurten van de [hervormde] classis Dokkum moest optreden in plaatsen, waar reeds een Dolerende kerk was; of wanneer hij personen, die in andere gemeenten bij moderne predikanten belijdenis hadden gedaan, moest inschrijven in het ledenregister van Birdaard. Zijn ogen gingen steeds meer open voor de onhoudbare toestand in de hervormde kerk. Doch zijn gemeente wilde de weg van Doleantie niet op. Dat waren dagen van spanning en strijd voor hem. Het gevaar bestond om zich allengs neer te leggen bij de gedwongen positie en te verkoelen in zijn geestdrift”.

“Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) was zijn vriend en raadgever …”

“Toen kwam in mei 1889 het beroep naar de zeer kleine kerk van Goënga, die in Doleantie was [Goënga beriep hem dus in combinatie met de toen ook al Dolerende kerk van Sijbrandaburen – red.]. Ds. Eringa heeft dat beroep steeds beschouwd als een bijzondere genade Gods. Hij nam het dankbaar aan, nam 11 augustus 1889 afscheid van Birdaard en deed op 18 augustus intrede te Goënga. Hier heeft hij zijn verdere leven doorgebracht. Hij stond op den kansel te prediken, als een vader in het midden zijner kinderen. Zijn voordracht was niet vloeiend, de vorm zijner prediking kenmerkte zich niet door sierlijkheid, maar de inhoud was degelijk, teeder, innig, veel zielsbestiering en opwekking tot geloofsvertrouwen en geloofsvrijmoedigheid. Hoeveel arbeid heeft hij verricht, altoos onvermoeid, naar het scheen. Hoe ijverig en getrouw was hij in huis- en ziekenbezoek, in het vermanen en vertroosten met Gods Woord, rijk in Schriftkennis als hij was.”

“Bovenal predikte hij door zijn godzaligen wandel. Nooit stelde hij zich op den voorgrond. Toch, als hij in den dienst der Kerken of der Chr. Scholen, of in den strijd voor de A.R.-beginselen tot een taak werd geroepen, gaf hij zich steeds gewillig, en in al wat hem werd opgedragen was hij nauwgezet. Ds. Eringa kende zijn zwakheden. Ietwat zwaartillend van aard, maakte hij nooit van iets of iemand ophef. Bevond hij zich in een kring die hij goed kende en vertrouwde, dan gaf hij zich en bleek hij niet misdeeld van gezonden humor. Doch hij had aanmoediging noodig om goed op zijn gemak te zijn. Anders was hij stil en teruggetrokken”.

Het interieur van de gereformeerde kerk te Gauw (foto: ‘100 jaar GK’).

“Persoonlijke kwesties heeft hij in zijn gemeenten nooit gehad. Hij zocht zichzelven niet. Doch als er moeilijkheden in de gemeente waren, als zich zondige toestanden openbaarden, vielen deze hem zwaar en kostten ze hem slapelooze nachten. Heel zijn optreden kenmerkte zich door ongekunstelden eenvoud; hij had geringe gedachten van zichzelf en zijn werk. Hij deed denken aan den man, die de lantaarn op den rug droeg: hij verlichtte en stichtte anderen, zonder dat hij het zelf bemerkte. Onverwachts werd hij ziek; na een paar weken moest hij naar het ziekenhuis te Sneek, waar hij na hevig lijden overleed”.

De voorwaarden voor de combinatie.

Om de voorwaarden van de combinatie te bespreken en op papier te zetten kwamen beide kerkenraden op 2 september 1889 bij elkaar, onder voorzitterschap van de nieuwe predikant. Afgesproken werd dat de combinatie tussen beide kerken zou blijven bestaan totdat deze zich in staat zouden voelen elk voor zich een eigen predikant te beroepen en te onderhouden. De kerk van Goënga zou de beroepende kerk zijn zodat – als de combinatie beëindigd zou worden – de dan in dienst zijnde predikant de predikant van Goënga zou blijven. Aan de werkafspraken is duidelijk te zien dat de kerk van Goënga, Gauw en Offringawier de grootste van de twee was en dus de meeste preekbeurten kreeg toebedeeld:

Het interieur van de gereformeerde kerk te Terzool (foto: ‘100 jaar GK’).

Voor wat de werkzaamheden betreft werd namelijk afgesproken dat “op twee aan elkander volgende Zondagen, op den eene ‘s morgens en op den andere ’s namiddags dienst te Terzool, en dan ’s namiddags en ‘s morgens dienst te Gauw – en op den derden daaraanvolgenden Zondag den geheelen dag te Gauw. Op feestdagen die niet op eenen Zondag vallen wordt de dienst aldus geregeld: tweederde dier beurten te Gauw en een derde te Terzool.”

Voor wat de financiële voorwaarden en de zelfstandigheid van beide kerken betreft werd het volgende besloten: “Voor het traktement van den Dienaar des Woords en het onderhoud der pastorie draagt de Kerk van Sijbrandaburen en Terzool jaarlijks minstens vierhonderd gulden bij. De collecten voor de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ en de Diaconie der gemeenten blijven afzonderlijk. Collecten voor de Kerkelijke Kas en de Diaconie zijn in ieder kerkgebouw voor de kerk dier plaats; buitengewoone collecten worden door de beide kerkeraden gezamenlijk geregeld. De Avondmaalsviering geschiedt eenmaal ’s jaars te Terzool; doopsbediening in beide kerkgebouwen. Voor de overkomst van den Predikant naar Terzool, op Zondag of in de week, indien dit per rijtuig moet geschieden, zorgt de Kerk van Terzool”. De predikant woonde dus in de pastorie te Gauw.

Gereformeerde Kerken (1892).

Het interieur van de gereformeerde kerk te Gauw (foto: ‘100 jaar GK’).

Niet alleen het gezamenlijk beroepen van een predikant was naar de wens van de beide kerkenraden. Ook over het landelijk samengaan van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ met de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ oordeelde men positief. In 1892 werd de landelijke vereniging tussen beide kerkgenootschappen een feit. Afgesproken was dat de naam van het ‘nieuwe’ kerkgenootschap zou zijn: ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. De twee kerkenraden besloten op 18 juli van hetzelfde jaar óók voor de eigen kerkelijke gemeente die naam aan te nemen: de ‘Gereformeerde Kerk te Goënga c.a.’ en de ‘Gereformeerde Kerk te Sijbrandaburen c.a.’.

De gereformeerde pastorie te Gauw.

Met andere woorden: beide kerken bleven zelfstandig. Tóch valt op, dat de notulenboeken van beide kerken in de begintijd vrijwel identiek van inhoud zijn. Alleen bij specifieke plaatselijke gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van belijdeniscatechisanten, verschilde de inhoud. Toch werd de zelfstandigheid van beide kerken ook in de vergaderingen steeds duidelijker. Vergaderde men in 1895 nog altijd samen, in 1900 vergaderde men twaalf keer per jaar samen en drie maal afzonderlijk. Weer vijf jaar later was het aantal gezamenlijke kerkenraadsvergaderingen verminderd tot vijf (en tienmaal afzonderlijk), terwijl het samen vergaderen in 1910 geheel voorbij was. Want het wáren en bléven (vooralsnog) twee zelfstandige Gereformeerde Kerken!

De gezamenlijke predikanten.

Toch bleef de combinatie bij het beroepen van predikanten gewoon voortgaan. Dat duurde namelijk tot 1944. Tot die tijd waren de volgende predikanten aan beide kerken verbonden:

Ds. W.L. Korfker (1883-1983).

Na het emeritaat van ds. Eringa werd ds. W.L. Korfker (1883-1983) van Jutrijp-Hommerts door beide kerken beroepen. Hij nam het beroep aan en bleef gedurende ongeveer vijf jaar, van 1914 tot 1919, aan beide kerken verbonden. Ds. J. Scholten (1878-1952) van Harkema-Opeinde volgde hem in 1920 op. Deze bleef tot 1926 predikant van de kerken van Goënga en Sijbrandaburen.  Hij vertrok toen naar Varsseveld. Lange tijd was daarna ds. W. van de Kerk (1901-1984) aan beide kerken verbonden. Hij vertrok pas in de Tweede Wereldoorlog, toen hij per 1 oktober 1943 met emeritaat ging. De predikant kreeg gedurende 1938 en 1939 bijstand in het pastoraat door kandidaat A.I. Krijtenburg (1912-1973), die hulpdiensten verrichtte. Ds. Van de Kerk was de laatste predikant die door de beide kerken gezamenlijk beroepen werd.

Ds. W. van de Kerk (1901-1984).

Op eigen benen (vanaf 1944).

De kerkenraden van de twee kerken besloten per 1 januari 1944 in het vervolg elk een eigen predikant te beroepen. In datzelfde jaar speelde in de Gereformeerde Kerken al jaren de kerkstrijd die later bekend werd als de Vrijmaking. In geen van beide kerken werd dit een probleem. Sommige gemeenteleden spraken er wel over, maar ‘uit de notulen blijkt niet dat mensen daadwerkelijk met de Gereformeerde Kerk gebroken hebben’.

4. De kerkgebouwen.

a. Een nieuwe kerk in Gauw (1896).

De kerk in de Boeijengastrjitte die in 1896 in gebruik genomen en in 1990 gesloten werd (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Weliswaar voldeed het houten kerkje op het terrein van br. Gerbrandy tegenover de christelijke school in Gauw aanvankelijk goed, maar naarmate de gemeente groeide wilde men toch zo langzamerhand overgaan tot de bouw van een stenen kerk. Gerbrandy stelde dat op 6 januari 1896 aan de kerkenraad voor. In het kerkbouwplan konden 252 personen een plaats vinden en de bouwkosten zouden fl. 5.000 bedragen. De kerkenraad nam met belangstelling – en met instemming – kennis van het plan en besloten werd een inzameling in de kerkelijke gemeente te houden. Na een maand was al een bedrag van zo’n fl. 1.700 binnen! En alsof het allemaal nog niet snel genoeg ging werd de kerk al op 18 juli dat jaar al opgeleverd! Ds. Eringa had de eerste steen voor de nieuwe kerk gelegd, met het opschrift: ‘Geeft den Heere de eere Zijns Naams; brengt offer en komt in Zijne voorhoven’.

Besloten werd de nieuwe kerk op donderdag 6 augustus, ‘s middags om 1 uur, in gebruik te nemen. De aannemer had verzekerd dat de kerk dan in ieder geval klaar was. Hij berekende voor zijn werk fl. 4.939,62, dus keurig binnen de begroting. In 1912 werd door aannemer Joh. van der Meulen uit Terzool voor fl. 2.174 achter de kerk een nieuwe kosterswoning en een kerkenraadskamer gebouwd.

b. Een nieuwe kerk in Terzool (1913).

Pieter Durks Dijkstra (foto: ‘100 jaar GK’).

Aanvankelijk werden in de woning van Pieter Durks Dijkstra te Terzool door verontruste hervormde gemeenteleden godsdienstige samenkomsten gehouden. Later werd er een kerkje gebouwd, dat gelegen was tussen de huidige Pounsmiet en Durk Dijkstrastrjitte. Men klaagde echter na verloop van tijd over ‘bedompeldheid’ en stank (op nog geen steenworp afstand lag een mestvaalt). En toen het huis van gemeentelid O. Bajema begin 1892 in brand vloog mocht hij de kerk als woonhuis gebruiken, al moest de kerkzaal op de zondag natuurlijk voor kerkdiensten gebruikt worden. ‘Het is met dit gebouw op de wijze aller woonhuizen gegaan. Het is niet schoon en netjes gebleven en derhalve niet geschikt voor de samenkomsten der gemeente’. De kerk moest dus nodig schoongemaakt worden.

De nieuwe gereformeerde kerk te Terzool die in 1913 in gebruik genomen werd (foto: ‘100 jaar GK’).

Maar schoon of niet, de gemeente groeide langzaam maar zeker en het kerkje werd op een gegeven moment te klein, zo bleek begin 1899. Op een gemeentevergadering van 4 januari werden drie voorstellen besproken: een nieuwe kerk bouwen (dit werd met algemene stemmen verworpen), de kerk uitbreiden (wat ook door iedereen werd afgekeurd) en een nieuwe ‘kreake’, galerij, in de kerk maken. Ook dát wilde men niet.

Er moest echter toch iets gebeuren. Daarover kwam men op 3 mei opnieuw te spreken. Er móest verandering in de toestand gebracht worden, want op deze manier werd ‘de opkomst der gemeente tegengehouden’. Dan dus toch maar een nieuwe galerij bouwen? Daarvan zag toen iedereen het nut in. De jeugd vond het ook een prachtige plaats om tijdens de kerkdiensten onopvallend en niet geheel zonder lawaai met eigen bezigheden aan de gang te gaan. Het rumoer was soms zo groot dat een extra koster moest worden aangesteld om de orde te handhaven.

Het interieur van de gereformeerde kerk te Terzool (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Ook de galerij was al snel weer overvol. Vandaar dat men in de jaren na 1904 geregeld vergaderde over de mogelijkheid een nieuwe kerk te bouwen. Maar hoewel men er de noodzaak van inzag moest in 1911 nog opgemerkt worden dat de gemeente er eerst in haar geheel rijp voor moest zijn ‘opdat men schouder aan schouder sta, en ten tweede moet er een geschikte plek grond zijn, waar gebouwd kan en mag worden’. Maar in december 1912 kon van gemeentelid J. Nauta een stuk grond gekocht worden. En nog hetzelfde jaar mocht (weer) timmerman Joh. van der Meulen uit Terzool een nieuwe kerk bouwen met kosterswoning en paardenstallen (voor de kerkgangers die met paard en wagen naar de kerk kwamen). In totaal kostte deze onderneming ruim fl. 10.300. Het leggen van de eerste steen moest worden uitgesteld omdat ds. Eringa juist was overleden. Toch werd de eerste steen kort daarop geplaatst met als tekst: ‘Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus’, uit 1 Cor. 3 vers 11. Op 29 oktober 1913 kon de kerk in Terzool in gebruik genomen worden.

De gereformeerde (nu protestantse) kerk te Terzool, zoals deze er na de verbouwing van 1967 uitziet.

De kerk werd daarna nog geregeld verbouwd en aangepast. De meest zichtbare verbouwing was in 1967, toen de bouwvallige koepel vervangen werd door een opgemetseld ‘torentje’, met daar boven op een kruis. De kerk wordt nog steeds als protestantse kerk gebruikt.

5. Gereformeerde Kerk te Gauw-Terzool.

In 1962 veranderde de naam van de ‘Gereformeerde Kerk te Sijbrandaburen’ officieel in ‘Gereformeerde Kerk te Terzool’, wat niet onlogisch was, omdat de kerk immers in Terzool stond.

Na verloop van tijd besloten de Gereformeerde Kerk te Goënga en de Gereformeerde Kerk te Terzool samen te gaan. De ledentallen van beide Kerken liepen terug en door te fuseren zou misschien nieuwe kracht ontstaan voor een gezamenlijk kerkelijk leven. De fusie vond plaats per 1 januari 1970. Bij die gelegenheid besloot de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Goënga de naam te veranderen in Gauw. Daar stond de kerk immers. De naam van de nieuwe verenigde kerk werd dus ‘Gereformeerde Kerk te Gauw-Terzool’.

Interieur van de gereformeerde kerk te Terzool (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

6. Naar een Protestantse Gemeente (2015).

Sinds 1 januari 1994 vormden de beide Gereformeerde Kerken de gereformeerde Streekgemeente ‘De Lege Geaën’. Ook de Hervormde Gemeente droeg die naam. Dit als voorspel op de vorming van de Protestantse Gemeente ‘De Lege Geaën’, die per 24 augustus 2015 geëffectueerd werd. Nadat het gereformeerde kerkgebouw in Gauw in 1990 was afgestoten, gebruikte de Gereformeerde Streekgemeente het gereformeerde kerkgebouw aan de Westerein in Terzool. Tegenwoordig worden de kerkdiensten van de Protestantse Gemeente ‘De Lege Geaën’ gehouden in een viertal kerken, waaronder de voormalig gereformeerde kerk aan de Westerein 5 te Terzool.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk(en) te Gauw-Terzool.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk(en) te Gauw-Terzool tussen 1895 en 2015 (bron: Jaarboeken GKN en PKN)).

 

Bronnen onder meer:

A. Algra, De Geschiedenis gaat door Het Eigen Dorp. Deel VI, Leeuwarden, g.j.

F. Bakker-Hamstra e.a., Wanneer mensen samenkomen… 100 jaar Gereformeerde Kerk Gauw-Terzool. Gauw-Terzool, 1989

G.H. van Kasteel, In Memoriam ds. P. Eringa, in: Handboek ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland, jrg. 1914

N.N., Gedenkschrift Gereformeerde Kerk Goënga c.a. 1888 – 1938. Goënga, 1938

N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Goes, div. jrg.

© 2018. GereformeerdeKerken.info