De Doleantie te Zuidland en daarna

Inleiding.

Op 14 februari 1887 werd in het Zuid-Hollandse Zuidland de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Toen in 1892 de landelijke vereniging van de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (uit de Doleantie) plaatsvond, voegde ook de kerk van Zuidland zich bij deze ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Kaart: Google.

De Afscheiding van 1834.

In Zuidland heeft zich geen Christelijke Afgescheidene Gemeente gevormd in de tijd van de Afscheiding, die in 1834 door ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum werd begonnen. Juist in die tijd stond van 1815 tot 1825 in de hervormde gemeente te Zuidland ds. Kornelis Gietteling, die in de jaren 1826 tot 1835 werd opgevolgd door ds. Jacob Versprille.

Van 1836 tot 1882 stond ds. E.J. van Spankeren op de hervormde kansel. Deze leidde in zijn 45-jarige ambtsperiode in Zuidland de hervormde gemeente in het dorp, naar het oordeel van velen, de vrijzinnige kant op. Al in 1838 maakte een rapport van de classis Brielle, gericht aan de Minister voor de Eeredienst, er melding van dat in Zuidland zo’n 150 personen ‘overhelden naar de Afscheiding’, net als in hervormde gemeenten in de omgeving, zodat het ledental ‘in sommige dier gemeenten [door Afscheiding] tot beneden de helft zou verminderen’. Het was dus noch in Zuidland, noch in de omgeving koek en ei, al meent dr. Smits dat in het betreffende rapport over de toestand van de classis Brielle de situatie vermoedelijk enigszins overdreven wordt.

Toch groeide in Zuidland het onbehagen over de prediking van ds. Van Spankeren. Daarom nam een aantal gemeenteleden contact op met de landelijke orthodox-hervormde Vereeniging ‘Vrienden der Waarheid’.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

Deze evangelisatievereniging kwam op voor de leer en de rechten van de Nederlandse Hervormde Kerk en stuurde evangelisten het land in, om overal ‘waar het zuivere Woords Gods niet van de kansels weerklonk’, het Evangelie te brengen. In 1866 ging de eerste evangelist, N. Bakker, in Zuidland voor tijdens een dienst in een schuur aan de 2de Stompaardsedijk. Maar in oktober 1868 kreeg men van Burgemeester en Wethouders toestemming om in de schuur van Jacob de Hoog aan de toenmalige Welleweg (tegenwoordig de Nijverheidstraat) ‘openbare godsdienstoefeningen’ te houden.

Kennelijk bezocht na verloop van tijd een behoorlijk aantal hervormde gemeenteleden deze bijeenkomsten in de schuur van Jacob de Hoog, want in de laatste jaren van de ambtsloopbaan van ds. Van Spankeren bleef volgens de berichten het grootste deel van de zitplaatsen in de hervormde kerk leeg.

Wél christelijke gereformeerde diensten.

Daaraan zullen gedurende een paar jaar – van 1881 tot en met 1883 – ook in het dorp gehouden christelijke gereformeerde kerkdiensten hebben bijgedragen, al ontstond in Zuidland nooit een Christelijke Afgescheiden (na 1869 Christelijke Gereformeerde) Gemeente. De Afgescheidenen die daar woonachtig waren zullen zich vermoedelijk bij Afgescheiden Gemeenten in de omgeving hebben aangesloten. Zo wordt in 1841 in het ledenregister van Hellevoetsluis ‘Jan van der Meijde, arbeider te Zuidland’ genoemd. Wel hebben sommigen ‘geprobeerd een Christelijk Gereformeerde Kerk te stichten, maar dat is in die tijd niet gelukt’.

Ds. G.A. Gezelle Meerburg (1841-1903) van Spijkenisse preekte af en toe in Zuidland.

Toch werden zoals gezegd tussen in 1881 en 1883 gedurende ongeveer twee jaar kerkdiensten gehouden in de benedenzaal van herbergier A. van Dijk en later in de bovenzaal bij J. van Essen, waar christelijke gereformeerde predikanten uit de omgeving voorgingen. Genoemd worden ds. G.A. Gezelle Meerburg (1841-1903) van Spijkenisse en ds. L. van der Valk (1838-1910) van Delft.

Ds. L. van der Valk (1838-1910) van Delft preekte ook af en toe in Zuidland.

Toen echter ds. Van Spankeren in 1882 met emeritaat ging en de hervormde preekstoel tijdelijk bezet werd door de hervormde oefenaar Egberink uit Hellevoetsluis, verminderde het aantal kerkgangers in de christelijke gereformeerde diensten sterk.

Ds. Van Spankeren werd na enige tijd opgevolgd door de rechtzinnige predikant W. de Lang van Goedereede, die de kerk weer vol kreeg: hij schafte het zingen van de door de synode verplicht gestelde Evangelische Gezangen af en liet alleen psalmen zingen, wat door de rechtzinnige gemeenteleden bijzonder op prijs gesteld werd. Hij bleef echter nog geen jaar in Zuidland, namelijk van juli 1883 tot maart 1884.

De Doleantie komt in zicht.

De hervormde kerkenraad van Zuidland besloot in februari 1886 – toen de Doleantie in Amsterdam naar het hoogtepunt liep en Zuidland nog vacant was – op de 14de van die maand een bidstond te houden voor de ‘benauwde broederen te Amsterdam’. Onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) waren zij in conflict geraakt met de kerkelijke besturen en hadden een schorsing aan de broek gekregen. De geschorste kerkenraadsleden weigerden namelijk ‘moderne aspirant leden’, die geen instemming wilden betuigen met de belijdenisgeschriften, in te schrijven als lid van de gemeente. De bidstond in Zuidland werd geleid door oefenaar W. Boer uit ‘s-Gravenzande.

Niet alleen op kerkelijk gebied ontstond beweging, maar ook het christelijk onderwijs kreeg in Zuidland de nodige aandacht. De hervormde predikant W.H. Kalkman hield in Zuidland een pleidooi voor de oprichting van een christelijke school. Dat was niet aan dovemansoren gezegd want al op 3 februari 1887 opende de school – geleid door hoofdonderwijzer R. Hajer – haar deuren. Deze vlotte gang van zaken was zonder meer mede te danken aan het optreden van de hervormde predikant ds. J.J. Bajema (1844-1927) uit Ermelo, die op 16 mei 1886 in Zuidland intrede had gedaan. Deze rechtzinnige predikant wist het vertrouwen van zijn hervormde gemeente te winnen, ook door zijn bestrijding van het ‘Algemeen Reglement’ dat in 1816 door de overheid was ingevoerd en dat – naar veler overtuiging – de vrijzinnigheid vrij spel gaf in de hervormde kerk.

De Doleantie te Zuidland (14 februari 1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Ds. Bajema wilde echter verder gaan. Op 21 januari 1887 stelde hij in de kerkenraad voor ‘het juk van de synodale hiërarchie af te werpen en de Dordtse Kerken Ordening op nieuw kracht en geldigheid te verlenen’. Hij had kort tevoren, van 11 tot en met 14 januari, in Amsterdam het Gereformeerd Kerkelijk Congres bezocht, waar door 1.500 verontruste hervormden uit het hele land vergaderd werd over de vraag hoe ‘de reformatie der hervormde kerk’ het best kon plaatsvinden.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam.

De kerkenraad wilde echter eerst de gemeenteleden naar hun oordeel vragen. Dezen stemden drie weken later met het voorstel van ds. Bajema in. Op 14 februari besloot de kerkenraad daarom tot ‘afwerping van het Synodale juk’ en tot wederinvoering van de Dordtse Kerken Ordening van 1618, in plaats van het overheidsreglement van 1816. Hiervan gaf de kerkenraad schriftelijk kennis aan de koning. De broeders schreven onder meer: ‘Ontwarend hoe, door langer onder deze kerkorde te blijven, de Gereformeerde Kerk haar gereformeerd karakter ten enenmale verliezen en dus zichzelven als stichting vernietigen zou (…), [besluiten wij] daarom aan de sinds 1816 hier toegepaste Kerkorde alle verbindende kracht te ontnemen (…)’. Daarmee was de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Zuidland een feit.

Ambtsdragers wáren er al: de hele kerkenraad; die hoefden dus niet opnieuw bevestigd te worden. Het waren behalve ds. Bajema de ouderlingen C. IJzerman, J. Oprel en R. van Sintmaartensdijk, en de diakenen B. Zoeteman, D. van der Bie en L. van Rij. Ook de kerkvoogden (A. Hazejager, G. Velthuizen en L. de Hoog) en de Notabelen (L. Hazejager, K. Barendrecht, W. van Driel, L. Noordermeer en L. de Hoog) stelden zich achter het besluit. De Dolerenden vormden in de hervormde gemeente te Zuidland de grote meerderheid en beschouwden zich als de rechtmatige eigenaars van de kerkelijke goederen. Hun kerkdiensten werden dus in het hervormde kerkgebouw gehouden. De hervormden kwamen aanvankelijk bijeen in de bovenzaal van J. van Essen en later in een lokaal van de bewaarschool aan De Ring.

Dat de Dolerenden in de meerderheid waren bleek ook duidelijk uit het aantal kerkgangers. Bij de hervormden kerkten eind april 1887 zestig personen, bij de Dolerenden zeshonderd. Het kerkenraadsbesluit om in Doleantie te gaan werd drie maal van de kansel afgekondigd, maar niemand maakte daartegen bezwaar.

Ds. J.J. Bajema (1824-1927), die in Zuidland de stoot tot de Doleantie gaf.

Tegenmaatregelen.

Wie wél bezwaar had was de hervormde classis Brielle. Vanaf eind februari 1887 verscheen burgemeester M.J. de Jongh (van 1852 tot 1896 burgervader van Zuidland) met een hervormde ringpredikant zondag aan zondag in de kerk om zich er van te overtuigen dat de preekstoel bezet was (de Dolerenden zorgden dat hun predikant meteen na ontsluiting van de kerk op de preekstoel plaatsnam). ‘Verder dan vijftien passen de kerk ingaan durfden ze nooit, want ze werden niet bijster vriendelijk aangekeken en vertrokken dan ook onmiddellijk weer’, schrijft P. Buis.

Ook vroeg het hervormde classicaal bestuur van Brielle, ‘doende wat des kerkeraads is’, verantwoording over het feit dat wel Dolerende maar geen hervormde predikanten op de kansel toegelaten werden. En daar bleef het niet bij, want op 12 maart 1887 deelde de classis in een schrijven mee dat ds. Bajema en de Dolerende kerkenraadsleden waren geschorst, terwijl ze vier dagen later ontzet werden uit het lidmaatschap van de hervormde kerk (dat besluit werd later ook genomen door de ‘Algemene Synodale Commissie der Nederlandse Hervormde Kerk’). Verder werd aan de gemeenteleden gevraagd een formulier in te vullen indien zij lid van de hervormde gemeente wilden blijven.

De classis trof bovendien verscheidene andere maatregelen, en wel op het gebied van de kerkelijke goederen en inkomsten: zo werd het via de deurwaarder aan de kerkmeesters verboden pachten en andere diaconale inkomsten te innen.

Ondertussen richtten de Dolerenden de Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ op. Dat was nodig omdat de Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ op grond van de toen geldende regels geen rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen. Dat was echter wél nodig voor allerlei officiële handelingen, zoals de koop en verkoop van gebouwen en het aangaan van leningen, enz. De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ kon die rechtspersoonlijkheid wél verkrijgen en kon op die manier namens de kerkenraad het beheer over de kerkelijke goederen voeren. Op 16 september 1887 werd de vereniging door de koning officieel erkend.

Op 15 oktober 1887 eiste de hervormde kerkenraad de sleutels van de kerk en de overige kerkelijke goederen op, zoals de archieven. Toen men dat weigerde volgde op 9 november een zelfde bevel via de deurwaarder. Ook behield de kerkenraad zich het eigendom van de pastorie voor. Deze werd op dat moment nog bewoond door ds. Bajema.

In maart 1888 klaagde de Dolerende kerkenraad in een schrijven aan de Officier van Justitie te Rotterdam over de ongeregeldheden die zich hadden afgespeeld op 14 maart 1888. Halverwege de avondmaalsdienst, die de Dolerenden op die zondag in de hervormde kerk hielden, had de koster van de hervormde gemeente de torenklok van de kerk geluid om aan te kondigen dat de hervormde kerkdienst zou gaan beginnen. De Dolerenden, in de mening verkerend dat de kerk in brand stond, stormden in paniek naar buiten. Toen bleek wat de werkelijke oorzaak was.

De hervormde kerk te Zuidland.

Ds. Bajema vertrekt (1888).

Op 30 september 1888 nam ds. Bajema afscheid van de Dolerende Kerk te Zuidland. Hij had begin augustus het beroep van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ te Sneek aangenomen. De Zuidlandse kerkenraad had hem namelijk meegedeeld er door de financiële situatie van Zuidlands kerk niet zeker van te zijn dat zijn traktement volledig kon worden betaald. Later schijnt ds. Bajema spijt gekregen te hebben van deze stap ‘als niet in de weg des Heeren’, omdat hij zich door een kerkmeester had laten overhalen het beroep naar de kerk van Sneek aan te nemen.

De rechtbank had intussen uitgesproken dat het kerkgebouw eigendom was van de hervormde gemeente. Daarom werden de kerk en de overige kerkelijke goederen, waaronder het archief, aan de hervormde kerkenraad overhandigd. Dat dit alles geen positieve invloed had op de onderlinge verhoudingen tussen beide kerken, is niet moeilijk te begrijpen. De proceskosten – fl. 3.000 – waren bovendien voor rekening van de Dolerenden. Wat dat betreft kan nog worden opgemerkt dat in alle Dolerende kerken collectes gehouden werden om de proceskosten van zusterkerken te kunnen betalen.

Problemen met de marechaussees.

Op Eerste Kerstdag 1888 ontstond een hevig gevecht tussen de marechaussees in het dorp en de jeugd van Zuidland. Daarom werd een samenscholingsverbod afgekondigd: men mocht niet in groepjes van meer dan vier personen bij elkaar staan. Ook werden meerdere Dolerenden ervan beschuldigd met stenen naar de marechaussees te hebben gegooid. Ondanks het feit dat zijzelf en  vier getuigen dit ontkenden werden ze opgepakt en veroordeeld  tot een gevangenisstraf, want, verklaarden de rechters, ‘het getuigenis van een Dolerende was van geen waarde’. Om orde en rust te kunnen waarborgen werd het aantal marechaussees in het dorp tijdelijk met twee vermeerderd. Ze vertrokken enkele weken later weer omdat er geen sprake was van ordeverstoringen.

Een klaagschrift naar de minister.

Minister Ruijs van Beerenbroek.

Omdat de overige in het dorp verblijvende marechaussees de Dolerenden nogal eens lastig vielen stuurden Dolerende inwoners van het dorp een klaagschrift aan de Minister van Justitie, mr. Ruijs van Beerenbroek. Tegelijk werd een brief van bakker Joh. de Graaff aan de minister overhandigd. Daarin beklaagde hij zich over de ‘onware, valsche en partijdige’ voorstellingen die de laatste tijd in de kranten verschenen over Zuidland. Hij schreef dat in het dorp in grote lijnen twee groepen bestonden: Dolerenden en ‘modernen’ (c.q. hervormden). De Dolerenden – zo schreef hij – maakten ongeveer 2/3 deel van de bevolking uit en bestonden uit bijna alle vlasarbeiders in het dorp, een groot deel van de ambachtslieden en neringdoenden, enkele boeren en enkele renteniers.

De groep van de ‘modernen’, zo ging De Graaff verder, bestond uit de burgemeester, de dokters, de notaris, de onderwijzers van de openbare school, de veearts, de goudsmeden en een deel van de ambachtslieden en neringdoenden en verder bijna alle rijke boeren en renteniers. In het verzoekschrift van de Zuidlandse inwoners en in de brief van De Graaff werd geklaagd over het partijdige optreden van de marechaussees. Dezen werden voor de rechtbank gedaagd maar door de weersomstandigheden ging dat uiteindelijk niet door (sic!). Wel vertrokken ze kort daarop uit het dorp en werd een rijksveldwachter uit zijn ambt gezet.

Van de christelijke school naar de nieuwe kerk (1889).

Ds. P. Segboer van Nieuw-Lekkerland, waar hij de Doleantie leidde.

Nu de hervormde kerk niet meer beschikbaar was voor het houden van kerkdiensten, werden deze verplaatst naar de christelijke school. Deze bood echter lang niet voldoende ruimte aan alle kerkgangers, zodat besloten werd ’s ochtends alleen de manslidmaten toe te laten en ’s middags de vrouwen. Geen wonder dat de Dolerende predikant ds. P. Segboer van Nieuw-Lekkerland, die in de school preekte en de toestand in ogenschouw nam, de gemeenteleden aanraadde zo snel mogelijk over te gaan tot de bouw van een kerk. Die wens leefde kennelijk ook al in de harten van kerkenraad en gemeenteleden, want nog geen veertien dagen later werd de eerste bijeenkomst gehouden om over kerkbouw te spreken.

‘De Nieuwe Gemeentebode’, 21 maart 1889.

Op 11 april 1889 vond de aanbesteding van de nieuwe kerk plaats. De laagste inschrijving was fl. 6.400. Daarom werd het werk opgedragen aan metselaar J. Oprel, aan de timmerlui A. Quak, D. van der Bie en J. van Sintmaartensdijk, aan smid A. Krans en aan schilder J. van Trigt. Op 22 april 1889 werd met de bouw van de nieuwe kerk en de bijbehorende pastorie begonnen.

In de christelijke school te Zuidland werden de eerste Dolerende kerkdiensten gehouden.

De kerk met pastorie werd gebouwd aan de ‘prachtig gelegen weg langs den Dorpsstraat’ en de Huisarmenboomgaardwetering, dat door gemeentelid L. de Hoog geschonken was. Op dat stuk grond stond ook een grote vlasschuur die vanaf 12 mei 1889 gedurende de kerkbouw voor de diensten gebruikt werd. Dat was gedurende elf weken het geval. Op 12 mei was ds. G. Klaarhamer (1836-1899) van Rotterdam daar de voorganger.

Nog eens een boete van fl. 3.000.

De gereformeerde kerk met de pastorie.

Op 24 februari 1890 werd het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam uitgesproken in de zaak tegen de diaconie. Deze moest ongeveer fl. 3.000 betalen, waaronder de saldi van de diaconierekening en allerlei gerechtelijke kosten. De kerkenraad hield daarom op zondag 7 september 1890 een kerkcollecte ten einde het verschuldigde bedrag bijeen te brengen, ‘dat in der tijd aan de armen der gemeente is uitgegeven, en nu, als niet gedaan, wordt teruggevorderd, ten bedrage van ruim fl. 2.887,00’. De collecte bracht een deel van het geld op, maar een rondgang langs de huizen van de gemeenteleden completeerde het benodigde bedrag.

Zijaanzicht van de gereformeerde kerk.

“Het merkwaardige was dat de diaconiegelden die nu teruggevorderd werden, niet afkomstig waren uit de kas van de hervormde gemeente, maar uit de beurzen van de Dolerenden: ‘Jullie vrijzinnigen hebben zélf de huurders van de diaconale goederen steeds aangespoord geen pacht te betalen aan die Dolerende diakenen zolang het proces nog niet ten einde was. De pachters betaalden inderdaad niet. De uitgekeerde gelden werden dus niet verkregen uit de opbrengsten van de eigendommen, maar werden voor het overgrote deel geofferd door de Dolerende gemeente’.”

Een nieuwe kerk (1964).

We slaan een groot gedeelte van de geschiedenis van de kerk te Zuidland over, om nog even een blik te werpen op de nieuwe kerk die in 1964 in gebruik genomen werd.

De bouw van de Welkomkerk (foto: ’50 jaar Welkomkerk’).

Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Zuidland groeide gestaag. De oude kerk werd langzaam maar zeker te klein. Aanvankelijk probeerde men  door het bouwen van een tweetal galerijen het aantal zitplaatsen te vergroten. Dat lukte gedurende enige tijd. Maar in 1928 moest de kerk opnieuw uitgebreid worden, ditmaal met ongeveer honderd zitplaatsen. Ook werd een aparte kerkenraadskamer bijgebouwd. Het werd echter al snel duidelijk dat er een nieuwe kerk moest komen. Vandaar dat een bouwfonds werd ingesteld, dat in 1955 uitgegroeid was tot een bedrag van ruim fl. 25.000. ‘Het zal echter moeten aangroeien tot het tienvoudige’, want een kerk bouwen kostte veel geld.

In 1956 werd geconstateerd ‘dat het in de [ingestelde] bouwcommissie niet goed gaat. Er zit geen gang en geen lijn in. Er wordt veel gesproken, maar niet gehandeld’.  Vandaar dat er op aangedrongen werd met een duidelijk plan te komen. De commissie ging nu ‘vol op het orgel’; er werd zelfs zo snel gehandeld dat gemeenteleden zich afvroegen of de commissie ‘niet erg voortvarend bezig was’ en of de kerkenraad eigenlijk wel toestemming had gegeven voor de inzamelingsactie’, zoals de instelling van de derde collecte, speciaal voor de kerkbouw. Dat bleek echter wel degelijk het geval te zijn. In februari 1957 kon aangekondigd worden dat in het uitbreidingsplan van de gemeente  een stuk grond in optie gevraagd zou worden.

Ds. Baayen legde de eerste steen voor de Welkomkerk (foto: ’50 jaar Welkomkerk’).

Ondertussen werden allerlei acties opgezet waarmee geld opgehaald werd om de kerkbouwplannen te kunnen realiseren. Wim Hoogstad haalde bijvoorbeeld oud papier op, waarmee behoorlijk wat geld werd ingezameld. De oude kerk werd schoongemaakt door gemeenteleden die geen vergoeding ontvingen, zodat het geld dat normaliter aan de kerkschoonmaak werd uitgegeven in het bouwfonds kon worden gestort.  Verder werden gebruikte postzegels ingezameld en ook kwamen geregeld ‘zomaar’ giften binnen.

De nieuwe Welkomkerk aan de Wilhelminastraat te Zuidland.

Toch moest in oktober 1960 meegedeeld worden dat het nog te vroeg was voor definitieve bouwplannen. Ten eerste omdat de omvang van het bouwfonds nog te gering was en bovendien omdat er meer duidelijkheid moest komen over de inkomsten in de navolgende jaren.

Op 2 december 1960 kon echter een gemeentevergadering worden gehouden waar de plannen gepresenteerd en met enthousiasme ontvangen werden. De kerk was ontworpen door architect H. Sutterland en zou aan de Wilhelminastraat gebouwd worden.

Ds. A.G. Baayen (1925-2000).

Op 8 oktober 1962 legde ds. A.G. Baayen (1925-2000) in het bijzijn van de bouwcommissie, genodigden en belangstellenden de eerste steen voor de nieuwe kerk. Ook gemeenteleden en belangstellenden konden ‘symbolisch een steen plaatsen voor de nieuwe kerk, door in een receptieboek hun handtekening te plaatsen tegen betaling van fl. 2,50’. En op 10 april 1964 werd de nieuwe kerk, de Welkomkerk, in gebruik genomen in een dienst die door ds. Baayen geleid werd.De nieuwe kerk was veel groter dan de oude, die in 1966 gesloopt werd. De Welkomkerk is nog steeds in gebruik als protestants kerkgebouw.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zuidland.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zuidland tussen 1900 en 2010 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen en literatuur:

C. Bevaart, ‘Zag ieder onzer er Gods Zegen maar in’. De ontwikkeling van een gereformeerd bolwerk in ’s-Heerenland [= Zuidland] (1887-1933), in: ‘Broeders sluit u aan’, Aspecten van verzuiling in zeven Hollandse Gemeenten. Hollandse Historische Reeks 3, 1985

C. Bevaart, De piramide van Zuidland. Sociaal-religieuze stratificatie op lokaal niveau ten tijde van de Doleantie. In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 23e jrg. nr. 3, 1971

P. Buis, 100 jaar Gereformeerde Kerk van Zuidland. Zuidland, g.j. [1987]

N.N., Kerk-en-nieuws. Extra Editie. 50 jaar Welkomkerk. Zuidland, 12 april 2014

© 2018. GereformeerdeKerken.info