Het ontstaan van het gereformeerd koopvaardijpastoraat

Inleiding.

In 1936 ontstonden binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland twee ‘nieuwe vormen van pastoraat’: de pastorale arbeid ten behoeve van de binnenschippers en hun gezinnen, en die van de geestelijke verzorging ter koopvaardij en kustvaart. Over het ontstaan van die laatste kerkelijke arbeid in dit artikel meer. De pastorale zorg voor de binnenschippers komt op deze website later aan de orde.

Ds. J. Versteegt (1889-1945) in de tijd dat hij predikant was te Ouddorp.

Toen een groot aantal gereformeerde predikanten in 1936 bijeen was in het Jaarbeursrestaurant te Utrecht ter gelegenheid van de jaarlijkse predikantenconferentie, kwam tijdens de pauze, gedurende een van de informele gesprekken tussen een paar predikanten, het pastoraat aan militairen aan de orde. Ds. J. Versteegt (1889-1945) uit Nieuw-Loosdrecht herinnerde zijn collega’s er toen aan dat in de Gereformeerde Kerken aan het pastoraat voor militairen al veel gedaan werd, maar dat het arbeidsterrein van de geestelijke verzorging onder zeevarenden ter koopvaart volledig braak lag. Op dat gebied gebeurde vanwege de Gereformeerde Kerken niets, althans niets. Hij herinnerde zijn collega’s aan lang vervlogen tijden, toen – in de ‘Gouden Eeuw’ – elk koopvaardijschip voorzien was van predikanten en ‘ziekentroosters’, maar dat de kerken het sindsdien hadden laten afweten.

“Gecohama”.

De opmerkingen van ds. Versteegt troffen doel. Zijn gesprekspartners beseften dat ook op dat terrein iets zou moeten gebeuren en spraken toen af gezamenlijk actie te ondernemen. De eerste daad was aan de koffietafel de oprichting van Het Gereformeerd Comité Handelsmarine (Gecohama). Ds. Versteegt werd benoemd tot voorzitter. Ze stippelden kort daarop gezamenlijk een plan van aanpak uit en besloten zich tot de Generale Synode 1936 te richten met het verzoek deputaten te benoemen die de geestelijke verzorging ter koopvaardij ter hand zouden nemen.

Weliswaar ging de synode niet direct op het verzoek van Gecohama in, maar wel verzocht zij de plaatselijke Gereformeerde Kerken dringend aandacht te besteden aan het pastoraat aan zeevarenden. Gecohama bleef daarna niet stil zitten. Besloten werd dat voorzitter Versteegt scheep zou gaan om het leven aan boord van de koopvaardijschepen te verkennen en te zien wat nodig en mogelijk was op het gebied van de geestelijke verzorging. Daarbij ontdekte hij dat over de kerk aan boord veel misverstanden en onkunde heersten. Hij besefte dat dit het gevolg was van het feit dat de kerken de zeelui jarenlang aan hun lot hadden overgelaten.

Dat de geestelijke verzorging van de zeelieden in de kerken inderdaad niet erg leefde bleek ook uit de reacties op een rondschrijven van Gecohama aan de 750 plaatselijke Gereformeerde Kerken. Daarin verzocht het Comité aan de kerkenraden om gegevens over de zeevarenden onder hun leden door te geven. Slechts 140 kerken reageerden daarop met het insturen van de gevraagde namen en adressen.

Deputaten benoemd.

Nadat Gecohama het terrein van de geestelijke verzorging aan zeevarenden had onderzocht en ds. Versteegt zijn verkenningstochten had afgerond werd het verslag van de activiteiten van het Comité aangeboden aan de Generale Synode van 1939. De synode achtte het toen alleszins gewettigd het Deputaatschap voor de Geestelijke Verzorging bij de Koopvaardij en de Kustvaart in te stellen en vijf deputaten te benoemen die de geestelijke verzorging van de zeevarenden ter hand zouden nemen en het werk van Gecohama zouden overnemen.

Dr. P. Prins (1898-1956).

De eerste deputaten waren ds. J. Versteegt, ds. J. Kremer (1906-1992) van ‘s-Gravenhage-West, dr. P. Prins (1898-1956), K. Salomons en G. de Vries. Het aantal deputaten werd bij de uitbreiding van de arbeid in de loop van de jaren uitgebreid tot negen.

Aan het werk.

Dat het werk van het deputaatschap met grote problemen te kampen kreeg door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog spreekt vanzelf. Desondanks waren de deputaten er van overtuigd dat een speciaal benoemde koopvaardijpredikant moest worden aangesteld. De keus viel op ds. J. Wristers (1901-1980), gereformeerd predikant te Helmond. Op 9 januari 1944 werd hij aan de Gereformeerde Kerk te Watergraafsmeer verbonden om zijn taak onder het koopvaardijpersoneel te kunnen beginnen.

‘In zekere zin was dat natuurlijk een vreemde zaak: koopvaardijpredikant te worden ongeveer op het hoogtepunt van de oorlog. Immers, de koopvaardijbemanningen voeren mee in de konvooien voor de voedselvoorziening van de geallieerde legers’. Daarom zette ds. Wristers zich allereerst in voor het werk onder de echtgenoten van de zeevarenden op de koopvaardijschepen, die grote behoefte hadden aan meeleven en praktische hulp. Verder zorgde de predikant ervoor dat tijdens de oorlog driehonderd kinderen werden uitgezonden naar het platteland om daar op krachten te komen. Verder organiseerde ds. Wristers voedseluitdelingen.

Ds. J. Versteegt (1889-1945).

Wat ds. Versteegt betreft: deze werd in de oorlog vanwege verzetswerk al snel gearresteerd. Van 13 september 1942 tot 18 januari 1943 zat hij in kamp Amersfoort, toen hij naar Vught werd overgebracht. Daar kreeg hij driemaal kampstraf ‘omdat hij niet naliet het Woord Gods onder ons te verkondigen’. Op 5 september 1944 werd hij overgebracht naar kamp Sachsenhausen, waar hij op 29 juli 1945 overleed aan de gevolgen van het kampleven.

Ds. J. Kremer werd in zijn plaats voorzitter van de deputaten.

Na de oorlog.

Nadat de oorlog afgelopen was kon het bezoek aan de schepen eindelijk goed op gang komen. En nog weer later kwam het meevaren aan boord van de schepen goed op gang, waarvoor langzaam maar zeker de medewerking van de rederijen verkregen werd, die het belang van het werk steeds meer inzagen.

Het werk bleef zich uitbreiden, zodat al in 1946 de tweede koopvaardijpredikant werd aangesteld. Het was ds. K.S.G. Zijlstra (1909-1974) van het Friese Lippenhuizen-Hemrik, die in de kerk te Rotterdam in het ambt bevestigd werd.

Ds. Zijlstra.

Ds. K.S.G. Zijlstra (1909-1974).

“Op 15 december 1946 werd Klaas Zijlstra in Rotterdam als koopvaardijpredikant bevestigd. Voorzeker geen kleine overgang van het rustige Friese dorpje naar de drukke rumoerige havenstad. De kerken droegen hem de geestelijke verzorging van de zeevarenden op. Een veel omvattende taak. Waar lag het begin en waar was het eind? Maar hij heeft er wat van gemaakt. (…) Hun huis was een koopvaardijpastorie waar de deur altijd openstond. Het werk was veel en afwisselend. Als de schepen binnenkwamen of wegvoeren was ds. Zijlstra er ter begroeting of ten afscheid. De contactbrieven moesten geschreven en verzonden. Het blad ‘Quo Vadis’ moest op tijd verschijnen”.

“Hoe belangrijk waren de bezoeken aan het Havenziekenhuis, vooral voor de zeeman uit den vreemde die er was opgenomen. Dan waren er gezinnen van de zeevarenden die bezocht werden wanneer de man en vader zo lang weg was. Wij denken vaak maar weinig aan hen die bijna altijd van huis zijn, de mannen en jongens op zee, varend van de ene havenstad naar de andere. Niet alzo het echtpaar Zijlstra. Hun tijd, hun zorg en werk was voor de koopvaardij, voor allen die daarbij betrokken waren en die zij op hun weg ontmoetten”.

“De beste gelegenheid voor contact was om als koopvaardijpredikant zelf op reis mee te gaan en het leven aan boord dag en nacht mee te maken. Praten met de jongens over thuis, over hun problemen, om zo te komen tot het eigenlijke doel, dat was het Evangelie te brengen aan allen die maar bereikt konden worden. En dan de unieke gelegenheid om onze mannen te bezoeken wanneer ze in het ziekenhuis lagen in verre havensteden”.

Contacten.

Inmiddels was het pastorale werk onder zeevarenden ook in de hervormde kerk begonnen. Behalve met de hervormde kerk werden ook contacten gelegd met andere instellingen die op dit gebied werkzaam waren, zoals de Nederlandse Christen Zeelieden Vereniging, de Nederlandse Zeemans Centrale en de Bibliotheek voor Zeevarenden. Voorts werden de belangrijke contacten met de rederijen steeds intensiever. Ook kregen de deputaten in de uitzendingen van Radio Nederland Wereldomroep de gelegenheid zgn. drieminutentoespraakjes te houden bij de dagsluitingen.

New Orleans, Curaçao, Soerabaya, Liverpool…

Ds. J. Wristers (1901-1980).

Ondertussen bleef men streven naar verbeteringen. Zo werd de vraag gesteld waar het zwaartepunt van het werk moest liggen: in buitenlandse havens of in die in Nederland. Deputaten besloten tot het eerste. Daaruit vloeide voort dat ds. Wristers, compleet met zijn geprefabriceerde woning, naar New Orleans in de Verenigde Staten verhuisde: een belangrijk scheepvaartknooppunt en daardoor een goede plaats om een predikant te stationeren. Deze kreeg daardoor ruimschoots gelegenheid zeevarenden te bezoeken.

Ds. Wristers.

“Daar is hij tot de dag van zijn laatste afvaart aan dek geweest. In de volle zin des woords is hij, met huis en haard, overgekomen. Niet alleen vrouw en kinderen begeleidden hem, maar met een scherp oog voor besparing had hij ook zijn hele huis aan boord, en door de frappante besturing des Heren, had hij al een stuk grond te zijner beschikking, voordat hij voet aan wal zette”.

Dit is de zeemanspastorie van ds. J. Wristers in New Orleans, een geprefabriceerd huis dat hij bij zijn verhuizing naar ‘de nieuwe wereld’ uit Nederland meenam.

“Vanuit dat stuk grond ‘voer hij uit’, en samen met zijn vrouw ‘zette hij bakens uit’ voor de Nederlandse, en later ook buitenlandse zeelieden. Duizenden Nederlandse zeelieden leerden hem kennen – en zijn vrouw, die het altijd zei met bloemen, in elke hut een klein vaasje. (…) De zeeman, de vreemdeling, de man die de werelddelen met elkaar verbindt, de man van het schip mocht niet vergeten worden door de kerk aan wal. Een hand moest worden uitgestoken, een deur moest open staan. Een woord (van welkom) moest klinken in hun oren. (…)”

“Als pionier heeft hij zich constant ingezet voor de zeevarende door de hele kust van Noord-Amerika regelmatig af te reizen; om kerken, individuen en gemeenschappen te attenderen op de menselijke vertegenwoordiging van de schepen in hun havens. Hij heeft zodoende eindeloos geappelleerd om ‘de vreemdeling in de poort’ niet te vergeten. Hij is daardoor instrumenteel geweest om in de ‘Christian Reformed Church in Noord-Amerika’ tenminste twee posten (Montreal en Vancouver) bezet te krijgen met koopvaardijpredikanten. En twee posten (Wilmington, N.C., en Norfolk, Va.) zijn tot stand gekomen, waarin de sleutel slechts één dubbeltje was voor de telefoon, een sleutel die de harten van pastors, kerken en mensen ontsloot om Jans pleidooi voor de verzorging van de zeelieden niet alleen aan te horen, maar ook te vertalen met daadwerkelijke actie”.

De derde koopvaardijpredikant.

Ds. F.D. Kraan (1919-1998).

Ds. Zijlstra was ondertussen al gedurende negen maanden werkzaam geweest in de haven van Curaçao. Het bleek dat deze haven van groot belang was voor de Nederlandse scheepvaart, zodat dit in 1952 leidde tot de benoeming van ds. F.D. Kraan (1919-1998) die, als derde koopvaardijpredikant, Curaçao als standplaats kreeg. ‘Ruim tien mooie jaren heeft hij in Caribisch gebied gewerkt, een tijd waarvan hij graag en vaak vertelde’.

Ds. Hainjé.

Toen het belang van de geestelijke verzorging in Indonesische havens ter sprake gebracht werd, leidde dat er toe dat ds. Zijlstra op onderzoek uitging. Daaruit bleek dat het zinvol was in Soerabaja een koopvaardijpredikant te stationeren. Daartoe werd ds. P. Hainjé (1912-1996) beroepen. Per 1 februari 1956 werd hij aangesteld als vierde predikant voor de geestelijke verzorging van Zeevarenden ter Koopvaardij. ‘Deze periode werd door hem en zijn vrouw als een fantastische tijd beleefd’. De benoeming duurde echter niet lang, want door de politieke verwikkelingen tussen Nederland en Indonesië moest hij naar Nederland terugkeren. In juni 1960 nam hij het beroep van de kerk te Krommenie aan.

Ds. Hainjé (1912-1996) op latere leeftijd.

Door de terugkeer van ds. Hainjé verviel de vierde predikantsplaats voor de Koopvaardij. Maar al snel diende zich voor de deputaten een ander arbeidsveld aan: de kustvaart. Sinds de oprichting van Gecohama in 1936 had men gesproken over een speciale predikant voor de kustvaart, maar dat wilde vooralsnog niet lukken. Nu had de Gereformeerde Kerk te Londen contact met The Netherlands Protestant Church Committee Liverpool, dat zich bezighield met het pastorale werk onder de verstrooide gereformeerden (en anderen) in Liverpool en omgeving. Dat werk bleek te combineren met de geestelijke verzorging van opvarenden in de kustvaart.

Ds. Jongbloed.

Voor die arbeid werd door de kerk te Delfzijl ds. P.C. Jongbloed (1903-1966) beroepen, die de roeping aannam. Een derde van zijn tijd wijdde hij aan de arbeid onder de ‘verstrooide gereformeerden’ in het gebied van Lancashire, en twee derde aan de geestelijke verzorging ter kustvaart.

Ds. Jongbloed had tevoren tijdens zijn predikantschap in Muiden als parttimer voor het koopvaardijwerk in de haven van Amsterdam gewerkt, met inbegrip van een tijdelijke uitzending naar Curaçao. Als zodanig had hij veel ervaring opgedaan in die bijzondere tak van arbeid. ‘In Liverpool heeft hij, naast zijn contacten met de daar wonende ‘verstrooiden’ – zo noemden onze kerken hen nu eenmaal – zich geheel kunnen geven aan dit werk, dat hem zeer na aan het hart lag’.

Ds. P.C. Jongbloed (1903-1966).

“Daar in Liverpool en omgeving bezocht hij onze mensen aan huis, in de ziekenhuizen en in het zeemanshuis. Daar ontvingen hij en zijn vrouw onze zeevarenden en vele anderen in hun gastvrije koopvaardijpastorie, en hield hij zijn kerkdiensten in het zeemanshuis, evenals in Manchester en Warrington, Maar daar, vooral in Liverpool, bezocht hij de mensen ook, waar enkele malen nodig, in de gevangenis en trad voor hen op als tolk voor de rechtbank.  Ook maakte ds. Jongbloed enkele dienstreizen langs Scandinavische havens om de kustvaarders op te zoeken die zeer moeilijk, soms zelfs onmogelijk waren te bereiken”.

“Vooral in het buitenland ligt voor het koopvaardijwerk het accent van de arbeid op het scheepsbezoek. Zo was dat ook bij ds. Jongbloed in Liverpool. Daar werd hij zonder enige overdrijving de zeer gewaardeerde trouwe scheepsdominee voor vele duizenden jongeren en ouderen van onze zeevarenden, die hem altijd graag aan boord zagen komen. Zij wisten: met hem kun je openhartig en met veel begrip praten, zoals de doorsnee zeeman dat van zijn dominee verwacht. Zo groeide er (…) een sterke verbondenheid en bij zeer velen een band van dankbare vriendschap”.

Na vijfentwintig jaar…

Ds. Zijlstra verstrekte lectuur aan zeelieden op de schepen (foto: Centraal Weekblad).

Bij het vijfentwintigjarig jubileum van de georganiseerde geestelijke verzorging onder Zeevarenden ter Koopvaardij en Kustvaart – in 1961 – waren er dus vier speciale predikanten voor zeelieden: ds. J. Wristers te New Orleans, ds. K.S.G. Zijlstra te Rotterdam, ds. F.D. Kraan te Curaçao en ds. P.C. Jongbloed te Liverpool. De deputaten riepen ook de plaatselijke Gereformeerde Kerken in ons land op de verlofgangers niet te vergeten en bij hen huisbezoeken te doen.

“‘Mét de zee heeft God ook de zeeman geschapen’, zo zei ds. Kremer op de in Den Haag gehouden persconferentie ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum. En daarom is het merkwaardig dat het zo lang heeft geduurd voordat men in Nederland het belang van de geestelijke verzorging in de zeevaart ging inzien. De Engelse staatskerk kende al vanaf het midden van de negentiende eeuw zijn ‘missions to seamen’. En ook de Noren en Denen hebben jarenlang zeer veel voor hun varende kerkleden gedaan. In Nederland is echter pas in 1936 het belang van dit werk naar voren gekomen in de Gereformeerde Kerken en de in de Hervormde Kerk eerst na de oorlog”.

Tenslotte.

Hoe dan ook, het werk breidde zich ook na het vijfentwintigjarig jubileum uit. Na verloop van tijd vond het koopvaardijwerk onder meer plaats in New Orleans, Liverpool, Curaçao, Rotterdam, Amsterdam, Sydney, aan de St. Lawrence Seaway, Durban, Singapore, Sydney, Genua en in havens langs de Zweedse en Finse kust.

Een belangrijk onderdeel van de geestelijke verzorging ter koopvaardij en kustvaart was het ‘Kerstfeest op zee’, een pakkettenactie die grote voorbereidingen vergde. Hier worden de kisten met kerstpakketten aan boord gebracht (foto: Centraal Weekblad).

De financiën gaven jarenlang problemen, omdat niet alle kerken voldeden aan hun verplichtingen. De synode besloot dan ook de jaarlijkse kerkcollecten af te schaffen en geregeld een bedrag vast te stellen uit de kas voor de zogenaamde Algemeen Kerkelijke Arbeid (AKA). In 1970 werd bijvoorbeeld fl. 200.000 voor deze arbeid vrijgemaakt.

In 1973 werd de naam van het deputaatschap veranderd in ‘Generale Deputaten geestelijke verzorging Koopvaardij’ en ook werd een nieuwe instructie vastgesteld waarin het werk van de deputaten als volgt onder woorden werd gebracht: ‘Behartiging van de geestelijke verzorging van de zeevarenden en van hen die voor de zeevaart in opleiding zijn, voor zover mogelijk ook van de zeevarenden van andere naties’. Na verloop van tijd viel ook de geestelijke verzorging van zeevarenden uit de derde wereld die ons land aandeden en de geestelijke verzorging van de werkers in de baggerbedrijven onder de doelstelling van de deputaten.

Bronnen onder meer:

P. van Beek, Inventaris van de archieven van het Deputaatschap voor de Geestelijke Verzorging van de Koopvaardij (1936-1984). Utrecht, 1987

H. Fidder, Kwart eeuw zeemanspastoraat. Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. 9e jrg. nr. 16, 22 april 1961

Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

© 2018.  GereformeerdeKerken.info