De Gereformeerde Kerk te Drachten (3)

Deel 3 – Rampzalige jaren (1929-1940).

Inleiding.

In deel 1 (de jaren 1844-1892) beschreven we onder meer de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, de ingebruikneming van de Noorderkerk en de ambtsperioden van de eerste predikanten, van wie ds. Scheuning ten Have lang aan de kerk van Drachten verbonden bleef –  te lang?

Kaart: Google.

In deel 2 (de jaren 1892 tot 1929) verhaalden we over de relatief rustige jaren die daar op volgden: het predikantschap van ds. Oegema, ds. Siertsema, ds. Hakman en ds. Kuiper en natuurlijk de ingebruikneming van de tweede kerk in 1925, de Zuiderkerk aan de toenmalige Zuiderstraatweg.

Ds. G. Staal (1929-1941).

Kort voor het afscheid van ds. Hakman was een brief uit Culemborg binnengekomen, afkomstig van de beroepen ds. G. Staal (1884-1976). Hij deelde mee dat hij de roeping van de kerk van Drachten had aangenomen. Gezinus Staal had voor onderwijzer gestudeerd en werd hoofd van de christelijke school te Bellingwolde en Nieuwe Pekela. Hij zag welke mensonterende sociale omstandigheden daar heersten onder bijvoorbeeld de boerenarbeiders, en de grote welvaart bij de boeren. Daartegen trok hij met zijn redenaarstalent op onder meer politieke bijeenkomsten ten strijde, en al gauw kreeg hij de bijnaam ‘de rode köster’. Daarna werd hij journalist bij ‘Onze Courant’ in Zwolle en moest enige tijd later landgdurig in ‘Sonnevanck’ worden opgenomen wegens tuberculose, waar hij van genas.

Ds. H.A. Munnik (1884-1969) leidde G. Staal op tot predikant op art. 8.

Onder leiding van ds. H.A. Munnik (1884-1969) van Zwolle ging hij voor predikant studeren, weliswaar op artikel 8 (‘singuliere gaven’), maar toch. Zo werd hij van 1924 tot 1929 gereformeerd predikant te Culemborg. En toen kwam die uitnodiging uit Drachten om op 4 juli 1929 een proefpreek in de Noorderkerk te houden. De manslidmaten kozen hem daarna met 278 van de 300 stemmen, zodat hij met vlag en wimpel beroepen werd. Tegelijk was ook ds. B. Bouma (1899-1988) van Dirkshorn beroepen. Want Drachten had twee predikanten nodig.

Ds. Staal – gevraagd in de vacature van ds. Hakman – berichtte: ‘Broeders, ik kom’, maar ds. Bouma (om de vacature-ds. Kuiper te vervullen) bedankte voor de roeping van Drachten. Ds. Staal werd op 29 september 1929 door zijn leermeester ds. Munnik in het ambt bevestigd. Zowel ’s morgens bij de bevestiging als ’s middags bij de intrede was de kerk tot de rand gevuld en de gangpaden geheel bezet! De tekst bij de intrede was 2 Petrus 1 vers 19: ‘En wij hebben het profetisch woord, dat zeer vast is, en gij doe wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht dat schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht en de morgenster opgaat in uw harten’. Scriba J.W. Draijer vertolkte ongetwijfeld de gevoelens van allen die in de kerk verenigd waren: ‘Voor de Kerk van Drachten een blijde dag!’ Het kwam goed uit dat de pastorie vergroot was. Ds. Staal bracht een groot gezin mee.

Ds. H.Th. van Munster (1930-1934).

Ook de vacature van ds. Kuiper riep om vervulling. De manslidmaten hadden uit een tweetal ds. H.Th. van Munster (1896-1973) van Lollum gekozen, zodat hij beroepen werd. Collega Staal bevestigde hem op 2 maart 1930 in het ambt, met een preek naar aanleiding van 1 Cor. 4 de verzen 1 tot en met 4. ’s Middags deed ds. Van Munster intrede met een preek over 1 Cor. 1 de verzen 23 en 24: ‘Doch wij prediken Christus de Gekruisigde, voor de Joden wel een ergernis, en voor de Grieken een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods’. Scriba Draijer herhaalde wat hij nog geen half jaar eerder gezegd had: ‘Voor de kerk van Drachten een blijde dag!’ (kort daarop was de ambtsperiode van J.W. Draijer voorbij en voor een nieuwe termijn stelde hij zich niet beschikbaar in verband met zijn drukke werkzaamheden).

Ds. Th. van Munster (1896-1973).

Twee collega’s.

Ds. Staal deed zijn uiterste best ‘predikant van het volk’ te zijn: legendarisch is het verhaal dat hij met een doos sigaren naar de Noorderdwarsvaart fietste om deze uit te delen aan de arbeiders die de vaart uitbaggerden. Ook in zijn preken kwam dat soms (te) duidelijk uit.

Ds. Staal – ‘emotioneel en makkelijk te beïnvloeden’ – vormde als het ware een koppel met meester G.C. Homan, sinds 1910 in Drachten werkzaam als onderwijzer aan de school aan het Oosteinde  en later opvolger van hoofdonderwijzer W. Kroese aan diezelfde school. Homan wordt omschreven als stroef en zakelijk in de omgang. Samen hadden ze de leiding van de plaatselijke Anti-Revolutionaire kiesvereniging. Vooral bij niet-autochtone Drachtsters, vaak niet van ‘het volk’ dat ds. Staal op het oog had, kon hun gezamenlijk optreden en hun strakke politieke leiding makkelijk tot irritaties leiden.

Ds. Van Munster had aan de Vrije Universiteit voor predikant gestudeerd. De afstand die tussen beide predikanten bestond betreffende de opleiding zal misschien mee hebben gezorgd voor de eerste problemen. Behalve dat hij als een serieus mens bekend stond kon hij ook wat impulsief zijn in zijn uitingen. Ds. Van Munster kwam oorspronkelijk niet uit Drachten. Hij was Amsterdammer. Al gauw nadat de ook Amsterdammer H.J.B. Hamer als industrieel en rubberfabrieksdirecteur in Drachten kwam, vonden ze elkaar. Ook de latere Friese verzetsman en dierenarts D. Rijpkema vond bij hen aansluiting.

De onderlinge verhouding tussen beide predikanten was niet goed. Dat was ook in de gemeente duidelijk. Langzamerhand ontstonden in de kerk zelfs twee partijen: een die de zijde van Staal en Homan koos en de andere die Van Munster, Hamer en Rijpkema volgde.

De problemen beginnen.

Ds. Van Munster had het in de Gereformeerde Kerk in Drachten niet altijd makkelijk. In de kerkenraad bracht hij bijvoorbeeld zijn ergernis ter sprake over het feit dat steeds meer mensen, vooral ook jongeren, met de fiets naar de kerk kwamen, in plaats van met de benenwagen, zoals op zondag behoorlijk was (zijn grote voorbeeld, dr. A. Kuyper (1837-1920), had overigens al veel eerder in zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ verklaard dat de rustdag niet de fiets gold, maar de mensen). Ook had ds. Van Munster eens geklaagd dat hij in Drachten telkens opliep tegen oer-conservatisme waar hij zich zeer aan ergerde. Bij Hamer en Rijpkema had hij eens wanhopig opgemerkt: ‘Bidt voor mij, broeders dat ik een beroep mag krijgen, want men vermoordt mij hier’.

De predikant kreeg een beroep. Van Gorinchem. Op 5 maart 1934 deelde hij dat tijdens de kerkenraadsvergadering mee en koppelde daar de vraag aan vast wat de kerkenraad van dit beroep vond. Dat gebeurde wel meer en meestal gaf de kerkenraad dan te kennen dat men ‘de geliefde leeraar’ niet kwijt wilde. Maar nu herinnerde een van de ambtsdragers de predikant eraan dat hij toch zo graag weg wilde? ‘Ik zal u niet tegenhouden’, of woorden van gelijke strekking had hij er aan toegevoegd. In de gemeente deden daarover al snel allerlei geruchten de ronde. Men zou de predikant gedwongen hebben te vertrekken of hem hebben weggepest. Hoe dan ook: ‘De onderlinge vrede was verbroken. Hoog laaide dadelijk het twistvuur’.

Ds. Van Munster weg. Ds. Zandbergen komt (1934-1938).

Ds. H. Zandbergen (1901-1989).

Ds. Van Munster nam het beroep van Gorinchem natuurlijk aan. Op 20 mei 1934 nam hij afscheid. ’s Morgens in de Zuiderkerk en ’s middags in de Noorderkerk. De kerkenraad nam het beroepingswerk ter hand en beriep ds. H. Zandbergen (1901-1989) van Dwingeloo, die met 298 van de 340 stemmen gekozen was. Hij nam het beroep aan en werd op woensdag 26 september 1934 door ds. Staal bevestigd. Op vrijdagavond deed hij intrede. Net als bij het afscheid van ds. Van Munster werd ook over de intrede van ds. Zandbergen in de notulen niets opgetekend. De vredelievende predikant bleek niet opgewassen tegen de hartstochten en partijschappen die zich inmiddels steeds duidelijker manifesteerden.

De gereformeerde Zuiderkerk die in 1925 in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki, Marlie van Oostveen).

Een gemeentelid dat zich ergerde aan de manier waarop ouderling Homan zich met kwaadsprekerij in de problemen rond ds. Van Munster had gemengd en hem daarover aansprak, kreeg te horen dat hij nog wel méér over ds. Van Munster kon zeggen: deze had namelijk eens in het openbaar gevloekt, toen hij (van 1921 tot 1925, tien jaar daarvoor!) nog predikant in het Friese Echten was. Toen een ander gemeentelid daarover ’s avonds verhaal kwam halen won de drift het en greep Homan de man bij de keel. Beide gebeurtenissen werden door Hamer en Rijpkema op de kerkenraad gebracht met de vraag of Homan wel als ouderling gehandhaafd kon worden. De kerkenraad had de zaak van het vloeken misschien beter kunnen laten voor wat die was, maar ging er op in, reisde af naar Echten, vond getuigen die het vloeken bevestigden, en kon niet anders dan concluderen dat Homan niet gelasterd had, ‘want het was waar wat hij gezegd had’…

Anonieme briefschrijvers…

Ds. J.E. Reijenga (1870-1934).

De zaak werd ook in aanwezigheid van de classispredikanten ds. J.E. Reijenga (1870-1934) van Ureterp en ds. D. Prins (1867-1934) van Donkerbroek besproken. Hoewel Homan door hen werd aangeraden het ambt neer te leggen, deed hij dat niet en besloot de kerkenraad vervolgens hem als zodanig te handhaven. Daartegen gingen Hamer en Rijpkema bij de classis in beroep. Bovendien schreven ze een brochure waarin uit de doeken gedaan werd hoe ds. Van Munster in de kerkenraad behandeld was. Hamer kreeg een van die boekjes terug, op de achterkant met hatelijke taal volgeschreven door iemand die ‘vergeten’ was zijn naam te vermelden.

Ds. D. Prins (1867-1934).

Kort daarop kreeg Hamer ook nog post uit Gorinchem. De gereformeerde kerkenraad aldaar stuurde hem twee brieven die men had ontvangen van ‘een Drachtster gereformeerd kerklid’, natuurlijk anoniem, waarin ds. Van Munster over van alles en nog wat belasterd werd. Ook de naam van Hamer werd in de brieven genoemd.

Een van de anonieme brieven die de kerkenraad van Gorinchem ter kennisname naar de heer Hamer doorstuurde.

Zélf amateur-grafoloog onderzocht en vergeleek Hamer het handschrift van de anonieme afzender met andere, eerder door hem ontvangen brieven. Toen meende hij te weten wie de afzender was. Voor de zekerheid stuurde hij alles ook naar de professionele grafoloog Van Ledden Hulsebos te Amsterdam, met de vraag of deze zijn vermoeden kon bevestigen. Van Ledden Hulsebos kon dat zonder de minste twijfel: het was inderdaad de diaken die Hamer op het oog had. Hamer en Rijpkema gingen naar hem toe, hij ontkende, maar gaf later schriftelijk toe dat hij de afzender was. De kerkenraad van 4 maart 1935 werd door Hamer en Rijpkema gevraagd hem uit het ambt te ontheffen. Maar de mannenbroeders waren het daarmee niet eens en handhaafden hem. Dus togen de twee broeders, Hamer en Rijpkema,  naar de classis.

De Anti-Revolutionaire Kiesvereniging.

Onder leiding van Homan en ds. Staal werd in dier tijd, begin 1935, juist de groslijst voor de plaatselijke (gereformeerde) Anti-Revolutionaire Partij opgemaakt ten behoeve van de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen. De twee bovengenoemde anomieme briefschrijvers stonden ook op die kandidatenlijst. Hamer en Rijpkema raadden hen schriftelijk aan zich terug te trekken, omdat ze anders een bezwaarschrift tegen hun kandidatuur zouden indienen waarin, met vermelding van de redenen, erop aangedrongen zou worden hen van de kandidatenlijst te verwijderen. De beide briefschrijvers gaven daarop echter niet thuis, zodat het bestuur van de Kiesvereniging gevraagd werd de beide mannen van de lijst af te halen. Homan peinsde er niet over.

Drachtster Courant, 11 juni 1935. Met ‘enige genoemde en ongenoemde kiezers’ werden onder meer Hamer en Rijpkema bedoeld

Dus werd het verzoek herhaald op de ledenvergadering van de Anti-Revolutionaire Kiesvereniging. Staal en Homan zorgden er echter voor dat de kwestie niet aan de orde kwam. Hamer en Rijpkema adviseerden de leden toen voorkeurstemmen uit te brengen. Dit had tot gevolg dat beide briefschrijvers niet gekozen werden. Hamer schreef over deze gang van zaken weer een brochure en ds. Staal reageerde in felle bewoordingen in het blad ‘De Vrije Fries’. Hamer c.s. richtten toen eigen kiesvereniging op, die tot 1939 bestond, want toen gaf een onderzoekscommissie hen op alle punten gelijk.

Naar de classis.

Ds. D. Koopmans (1868-1940).

De classis kreeg steeds meer werk van de ruzies in Drachten. In elk geval moest ze rechtspreken over de klacht tegen Homan en tegen de diaken die de anomieme brief geschreven had. De classispredikanten die de zaak in handen kregen, ds. D. Koopmans (1868-1940) van Beetsterzwaag en ds. C. Boon (1894-1972) van Duurswoude (tegenwoordig Wijnjewoude), werden door aanhangers van Homan en de diaken-briefschrijver zonder aantoonbare redenen meteen al voor ‘partijdig’ uitgemaakt.

Ds. C. Boon (1894-1972).

De man die door Homan eerder bij de keel gegrepen was, had die zaak inmiddels bij de rechter gebracht, omdat naar zijn overtuiging de kerkenraad Homan buiten schot wilde houden. Dit was voor de kerkenraad aanleiding de rechtszoeker van het avondmaal af te houden.

Het zat Homan ook verder niet mee, want de classis kwam in november 1935 tot het oordeel dat Homan als ouderling geschorst en onder de tucht geplaatst diende te worden. De kerkenraad was het daar met 14 tegen 6 stemmen (twee partijen!) niet mee eens en ging naar de Particuliere Synode Friesland-Zuid om recht te halen. In afwachting daarvan werd op aandringen van Homan tijdens de volgende kerkenraad besloten Hamer en Rijpkema van het avondmaal af te houden.

Prof. dr. G.M. den Hartogh (1899-1959).

Intussen had particuliere synode geoordeeld dat Homan inderdaad uit het ambt gezet en onder de tucht gesteld behoorde te worden. Op advies van prof. mr. dr. G.M. den Hartogh (1899-1959), kerkrechtdeskundige van ‘Kampen’, besloot men te trachten het met de classis op een akkoordje te gooien: wél uit het ambt zetten, maar géén verdere tuchtoefening. De classis ging daarmee overigens niet akkoord.

De classicale Commissie van Bijstand.

Al eerder had ds. Zandbergen tegen ds. Staal en de zijnen gezegd dat men de zaak niet op de spits moest drijven, omdat het anders verkeerd zou aflopen. De verhouding tussen de twee predikanten werd er niet beter op, en ds. Zandbergen nam in 1938 het beroep van de kerk van Stadskanaal daarom ook aan.

Drachtster Courant, 3 mei 1938.

Maar vóór die tijd had hij de classis gevraagd een Commissie van Bijstand te sturen. Ondertussen werd de censuur tegen Hamer en de zijnen door de kerkenraad opgeheven, dit op advies van dr. Den Hartogh. ‘Het geld heeft gewonnen!’, spotten de aanhangers van ds. Staal. De classis adviseerde trouwens ook om het avondmaal voorlopig maar helemaal niet te vieren: “Onder ons is de Dis des Verbonds niet aangericht vanaf maart 1938 tot 22 september 1940. Dieptreurige toestand. Een broeder der Gemeente schrijft: ‘Ruimt de stenen weg! Laat opstaan ieder die vrede wenst! Stuur de rest hun attest thuis. De zondag is van feestdag treurdag geworden!'”, aldus Gietema in zijn ‘Geschiedenis’.

De eerste brochure van afgezette ambtsdragers.

Hamer en (onafhankelijk van hem) de vroegere scriba (maar nu ‘gewoon gemeentelid’) J.W. Draijer, hadden ondertussen een bezwaarschrift bij de classis ingediend waarin zij aan de hand van vele punten aangaven waarom volgens hen de kerkenraad partijdig had gehandeld. De classis kon niet anders dan oordelen dat de beide broeders in grote lijnen gelijk hadden. Zij bracht de klachten van de broeders in drie categorieën onder: ‘partijdigheid’, ‘grove partijdigheid’ en ‘opzettelijke partijdigheid’. De classis aarzelde zelfs niet het geheel samen te vatten onder de noemer ‘wanbestuur’. Ze stelde voor (1) de smalle kerkenraad (de ouderlingen) daarvoor een berisping te geven; (2) een gemeentevergadering bijeen te roepen waar opening van zaken zou worden gegeven over het handelen van de kerkenraad (het wanbestuur) en het oordeel van de classis daarover; (3) enkele deputaten te benoemen die de kerkenraad enige tijd zouden helpen om weer op het goede spoor te komen. De classis ging op 7 april 1938 akkoord met de drie voorstellen.

Ds. Th. Boersma (1900-1983).

De benoemde Deputaten gingen aan het werk. Het waren behalve uit ds. Boon ook ds. Th. Boersma (1900-1983) van Oudega (Sm.) en ds. E. Nawijn (1904-1996) van Bergum. De beide Drachtster predikanten en alle ouderlingen werden door de commissie opgeroepen en kregen twee vragen voorgelegd: (1) of ze ook vonden dat de kerkenraad zich aan wanbestuur had schuldig gemaakt en (2) of ze vonden dat ze daaraan zelf ook schuld hadden. Vraag 1 ontkenden bijna allen, vraag 2 werd door allen ontkend. Vraag twee werd daarom herzien, zodanig dat de ambtsdragers moesten erkennen dat ‘sinds 1934’ wanbestuur had plaatsgevonden. Ds. Staal en vijf ouderlingen waren het daarmee niet eens en werden op 11 april 1938 door de voortgezette classis voor drie maanden geschorst.

Ds. E. Nawijn (1904-1996).

Revolutie…

“Dit is een verschrikkelijke avond geworden, een aanfluiting voor de wereld. De Stationsweg voor de Noorderkerk, de terreinen rondom de kerk, stonden vol nieuwsgierigen, men stond van buiten bij de ramen op. Zóveel lawaai was er in de kerk, zó hoog stegen de hartstochten op, dat het schreeuwen in de huiskamer der belendende percelen [c.q. bij meester Gietema in huis] duidelijk gehoord werd. De gemeente berust niet. Circulaire gaat van huis tot huis, rekesten met 251 handtekeningen bereiken de nu kleine kerkeraad”, schreef Gietema.

“De kleine smalle kerkeraad, alleen de zes ouderlingen (…), vergaderen voortaan met de classicale Commissie van Bijstand. Met spanning wordt uitgezien naar de juli-classis. 5 juli is de dag der grote spanning. De drie maanden schorsing zijn dan voorbij. Was er de gehele dag al spanning rondom de Noorderkerk, tegen de avond om plm. 7 uur kwamen velen van onze gemeenteleden van alle kanten opzetten. De terreinen der kerk werden betreden, men drong de vergaderruimte der classis met deputaten der Particuliere Synode Friesland-Zuid binnen en spoedig was de classis uiteengedreven. Een donkere dag! Hoog laaiden de twistvuren op. De binnengedrongen schare heeft daarna in de kerk vergaderd. ’s Nachts werden op juridisch advies nieuwe sloten op de deuren der Noorderkerk aangebracht. Dit laatste tekent hoe erg de situatie was. De classis kwam dezelfde avond haar vergadering voortzetten in Nijega-Opeinde.

De Noorderkerk met links de pastorie waar ds. Staal woonde.

“Een week later vergaderden onze zes in functie zijnde ouderlingen met classicale en particuliere deputaten in een lokaal te Bergum. Ds. Boon van Duurswoude doet mededelingen: drie der geschorste ouderlingen werden ontzet uit hun ambt, de schorsing van een van hen werd om gezondheidsredenen met drie maanden verlengd, en een der geschorste broeders beleed schuld en vroeg tegelijk ontheffing. Ds. Staal beleed ook schuld. Het advies van de classicale en provinciale deputaten was hem los te maken van de kerk van Drachten, na alles wat gebeurd was. Met hem was naar hun overtuiging niet meer vruchtbaar samen te werken. De kerkenraad conformeerde zich met deze besluiten, alleen besloot men, tegen het advies van deputaten, het nog eenmaal met ds. Staal te proberen, onder voorwaarde dat deze zich stipt zou houden aan een zevental opgestelde maatregelen.

Drachtster Courant, 19 juli 1938

“Op 13 juli 1938 wordt in een samenspreking met ds. Staal volledige overeenstemming bereikt. Allerlei geruchten gingen door de gemeente; aan hen die wisten wat besloten was, was uitdrukkelijk spreekverbod opgelegd. Wat was het doodstil toen de officiële afkondiging in de morgendienst van de beide kerken werd afgelezen. Geen wanordelijkheden hadden plaats.

“Het leed was evenwel nog niet geleden. Er moest weer voortgebouwd worden. In de brede kerkeraadsvergadering [ouderlingen en diakenen] vindt men vaak zeer felle bestrijding vanuit de diakenhoek. Bittere, smartende woorden worden daar vaak vernomen, zodat meer dan eenmaal met sommige broeders moest worden gehandeld”.

In augustus 1938 werd het kleine aantal van zes ouderlingen weer op normale sterkte gebracht: 11 man. “Als men er dan rekening mee houdt dat enkele broeders na een korte tijd van proberen fysiek niet opgewassen waren tegen het ambt in tijden van bittere broederstrijd, en op medisch advies ontheffing vroegen en ook vaak kregen, bleven er weer zes over, die stand hadden kunnen houden”.

De jaren 1938 en 1939 waren heel moeilijk. Een beroep durfde men haast niet uitbrengen. In februari 1939 werd toch ds. J.G. Adema (1904-2001) van Zuidhorn beroepen. Hij bedankte. In november dat jaar werd een nieuw dubbeltal gesteld, waaruit ds. J.J. Oranje (1908-1996) van het Friese Paesens beroepen werd, maar ook hij bedankte. Tijdelijk werd een hulpprediker aangesteld, candidaat J. Brouwer (1913-1986), die op 6 november 1938 met zijn arbeid begon ‘en deze gedurende een jaar met ere vervulde’.

Kandidaat J. Brouwer (1913-1986), hier een paar jaar later.

De kerkenraad was blij dat hij buiten en boven de partijen stond en daarom heeft men hem nooit toegelaten tot de kerkenraadsvergaderingen, zodat niemand aan zijn onafhankelijkheid zou kunnen gaan twijfelen. Als consulent van de Drachtster kerk vervulde ds. J. van Dijk (1906-1968) van Drachtster Compagnie in die tijd een niet te onderschatten rol om de gemoederen in Drachten tot bedaren te brengen.

De generale synode ingeschakeld.

Omdat de situatie in mei 1939 nog steeds ernstig was, kwam ouderling Van Veelen met het voorstel de generale synode te verzoeken hulp en bijstand te verlenen, en de classis en de particuliere synode te vragen dit verzoek te ondersteunen. Ouderling Van Veelen somde de redenen van zijn verzoek duidelijk op: “(1) De vervulling van de vacature Zandbergen is nog niet in uitzicht. (2) Ds. Staal zal nog lange tijd niet kunnen preken [sinds 11 oktober 1938 heeft de predikant nooit meer in de kerk van Drachten gepreekt]; (3) Het ouderlingenambt wordt grotendeels niet erkend, waardoor alle ambtswerk kapot ligt; (4) Het aantal kerkenraadsleden is veel te klein. Aanvulling is welhaast niet mogelijk. Elke verkiezing is een hetzestemming. Rechte kandidaten zijn haast niet meer te vinden. Ziekenbezoek door ouderlingen wordt door sommigen geweigerd, bij meerderen ontaardt het in debat. Het toezicht op alle jeugdverenigingen is vrijwel zoek; (5) Waar het ambt niet meer wordt erkend, vindt de tucht geen ingang. We durven niet meer te vermanen en overwegen het reeds schriftelijk te doen. De tucht recht toepassen zou beteken nog véél meer te moeten censureren. Velen weigeren ambtelijk bezoek, kinderen weigert men te laten dopen; (6) Leden der gemeente sluiten zich politiek aan bij de Christelijk-Democratische Unie [CDU]; belijdende leden staan zelfs kandidaat voor die partij [de generale synode had drie jaar eerder, in 1936, besloten dat het lidmaatschap van de NSB én dat van de CDU niet verenigbaar was met het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken in Nederland, en dat degenen die dit aan hun laars lapten onder de tucht gesteld konden worden!] (7) Het houden van het Heilig Avondmaal is niet mogelijk. Zo ja, dan moet eerst massa censuur worden toegepast”.

Dr. F.W. Grosheide (1881-1972).

De kerkenraad ging met het voorstel van ouderling Van Veelen akkoord. De generale synode benoemde drie deputaten van naam: Prof. dr. F.W. Grosheide (1881-1972) van de Vrije Universiteit te Amsterdam, prof. dr. K. Dijk (1885-1968), hoogleraar te Kampen, en ouderling Van Engen van Steenwijk.

De generale deputaten vatten hun taak grondig op. Verscheidene malen vergaderden ze in de Zuiderkerk in Drachten, of in café Herder in Beetsterzwaag. Velen werden geroepen om hun woordje  te doen, ook de bezwaarden. De deputaten bestudeerden en beoordeelden talloze bezwaarschriften (het archief van de generale synode bevat drie pakken met bezwaarschriften over deze zaak!). Ze werden zelfs in Drachten op weg van of naar een vergaderplaats soms hinderlijk gevolgd…

De tweede brochure van de afgezette ambtsdragers.

Op 6 september 1939 spraken de generale deputaten in de Zuiderkerk met de kleine kerkenraad (alleen de ouderlingen). En terwijl de Tweede Wereldoorlog inmiddels was begonnen, werd op 17 juli 1940 een vergadering gehouden waar de uitspraak van de generale synode bekend gemaakt werd. De synode had inmiddels over het zeer uitvoerige (en soms schokkende) Deputatenrapport achter gesloten deuren en onder strikte geheimhouding gesproken en geoordeeld. Het besluit van de synode werd allereerst aan de kerkenraad meegedeeld, in aanwezigheid van de deputaten, de consulent ds. J. van Dijk en in aanwezigheid van kandidaat D. Kuiper (1911-1981), die in de gemeente tijdelijk als hulppredikant was aangesteld, als opvolger van de al genoemde kandidaat J. Brouwer.

“Een aantal conclusies wordt uitgesproken, onder andere dat de generale synode met droefheid moest constateren, (1) dat de kerkenraad van 1934 tot 1937 in vele gevallen van bezwaarschriften niet recht heeft gehandeld en zich aan partijdige tuchtoefening heeft schuldig gemaakt; (2) dat tegen wijze en tempo van schorsing en afzetting de generale synode bezwaren heeft; (3) dat bezwaarschriften van een paar broeders diakenen worden afgewezen; (4) dat bezwaarschriften tegen enkele censuren zijn afgewezen; (5) dat bezwaren tegen overheersing door de classis ook zijn afgewezen en (6) dat bezwaren tegen de (nu) zittende kerkenraad eveneens zijn afgewezen”. De synode besloot (a) dit alles mee te delen aan betrokken appellanten; (b) met de gemeente een samenkomst te beleggen om deze in te lichten, (c) maar bovenal tot een ure van verootmoediging en gelofte, om samen schuld te belijden en tenslotte om alles te doen tot wederopbouw van het gehavende huis des Heeren.”

Het rapport van de Generale Synode van 1940 over de problemen te Drachten.

Hoewel verscheidene personen wier bezwaarschriften afgewezen waren, ‘niet-bevredigd heengingen’, werd de volgende dag de bedoelde gemeentevergadering gehouden. “Vrezende voor herhaling als in 1938 werden verschillende maatregelen getroffen (onder meer politiebewaking) om zoiets te voorkomen. Gelukkig bleek de vrees beschaamd. Professor Grosheide ging voor in gebed en prediking. Allen bleven rustig. Het was een ure van echte verootmoediging en niemand verliet later het kerkgebouw met de gedachte: ‘Ziezo dat hebben we maar eens knap gewonnen’. Het advies van de synode was nu zo spoedig mogelijk het Heilig Avondmaal in ons midden weer aan te richten. Op korte termijn moesten eerst alle gezinnen door de ouderlingen bezocht worden. Naar moeilijke gezinnen gingen twee ouderlingen, naar meer gemakkelijke één. Wát een taak! Gelukkig beschikte men toen weer over een elftal ouderlingen”.

“Zeventig tot tachtig gezinnen waren tégen de viering van het Heilig Avondmaal. Eén noemde de fundamenten onzer kerk verrot, en nog méér wat niet mooi klonk. Nee, de gemoederen waren nog niet overal als bij een broeder kerkenraadslid, die bij de toen gehouden censura morum zich aldus uitliet: “Oneens ben ik met veel kerkelijke besluiten. De kerkelijke weg heb ik steeds bewandeld. Dat de Commissie der generale synode mijn bezwaren heeft afgewezen, heeft mij diep getroffen. Ik ben overtuigd, dat de generale synode geen juiste uitspraak heeft gedaan en bij mij leefde de hoop dat de generale synode volkomen recht zou doen. Het motief van mij is steeds geweest: liefde voor onze kerk. Ik geef het nu over in ‘s Heeren hand. Broeders, ik heb géén bezwaar met u aan te zitten aan het Heilig Avondmaal”.

Dr. K. Dijk (1885-1968).

Onder leiding van prof dr. K. Dijk werd de ‘voorbereiding’ voor het Heilig Avondmaal op 15 september 1940 gehouden. En 22 september daarop vierde de gemeente na bijna drie jaar weer het Heilig Avondmaal, uitgereikt door twee oud-predikanten: in de Zuiderkerk door ds. J. Kuiper van Zwolle en in de Noorderkerk door ds. C.J. Hakman van Almkerk.

Wat een blijde dag! Gods gadeloze ontferming kwam ons tegen. Een onbekende gever of geefster schonk daarna een voorzittershamer, ‘te gebruiken bij de vergaderingen in de consistorie van Noord Drachten, als blijk van grote dankbaarheid voor de viering van het Heilig Avondmaal’.”

Twee beroepen uitgebracht en aangenomen.

Ds. D. Ringnalda (1899-1976).

Na enkele vergeefse beroepen werd op 12 augustus 1940 ds. D. Ringnalda (1899-1976) van Weesp beroepen. 151 leden hadden aan de stemming deelgenomen (in 1939 waren het resp. 369 en 211; velen waren dus thuisgebleven!). De predikant nam het beroep aan op een traktement van fl. 3.200, dat kort daarna tot fl. 3.400 verhoogd werd. Op 3 november 1940 deed ds. Ringnalda intrede, nadat hij ’s ochtends door zijn broer ds. A. Ringnalda (1895-1947), geestelijk verzorger bij de Stichting ‘Veldwijk’ (de Vereeniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland) in het ambt bevestigd was.

Ds. J. van Dijk (1906-1968) van Drachtester Compagnie, consulent van Drachten.

Op 6 november 1940 nam consulent ds. J. van Dijk afscheid. ‘Twee jaren en zeven maanden heeft hij deze zo ondankbare taak vervuld, en welk een taak! Bij storm en ontij, in regen, sneeuw en hageljacht was hij op de Folgerenlaan [de noordelijke ingang naar Drachten] een bekende figuur, op reis van en naar Drachten, naar zieken en stervenden van de Noorderwijk, naar de vele spannende kerkenraadsvergaderingen met de gedachte: ‘Wat hangt ons deze avond weer boven het hoofd. Wat moeilijke beslissing valt heden weer te nemen. Deze dienaar des Woords mag de kerk van Drachten wel in zeer dankbare herinnering houden’.

Ds. Staal had intussen van zijn zenuwartsen het advies gekregen zo spoedig mogelijk emeritaat aan te vragen. Hij kon zijn ambtelijke bezigheden niet meer uitvoeren. Met algemene stemmen ging de brede kerkenraad akkoord met het verzoek. Het emeritaat ging per 1 mei 1941 in. Ds. Ringnalda leidde de afscheidsbijeenkomst in ‘Pro Rege’.

Ds. J.A. Schep (1897-1972).

In 1941 werd ds. J.A. Schep (1897-1972) van Bussum beroepen. Ook hij nam het beroep aan, zodat de Gereformeerde Kerk van Drachten weer twee predikanten telde, die in de volgende jaren de rust grotendeels terugbrachten.

Naar deel 4 >>

© 2017. GereformeerdeKerken.info