De Gereformeerde Kerk te Ureterp van 1860 tot 1960 en daarna

Inleiding.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente in het Friese Ureterp werd op 4 maart 1860 geïnstitueerd vanuit de kerk te Drachten. We concentreren ons in het hieronder staande verhaal vooral op de eerste honderd jaar, van 1860 tot 1960: vanaf het ontstaan van de Afscheidingskerk, tot de ingebruikneming van de nieuwe kerk in 1961, die na de Vrijmaking nodig werd.

Kaart: Google.

Iets over de hervormde gemeente te Ureterp tot 1860.

Lange tijd hadden de zelfstandige hervormde gemeenten van Ureterp, Siegerswoude, Duurswoude en Wijnjeterp het moeten doen met één predikant, mogelijk omdat er te weinig predikanten waren. Maar in 1722 ontstond onenigheid tussen deze kerken, waardoor Ureterp en Siegerswoude samen met een eigen predikant hun kerkelijk leven voortzetten. De kerkenraad van Wijnjeterp was namelijk woedend op die van Ureterp, omdat die volgens hem het voor Wijnjeterp bestemde gedeelte van de opbrengst van een avondmaalscollecte in de eigen kerkelijke kas gestopt had. De classis werd er zelfs bij betrokken.

Hoe dan ook, de uitgestrektheid en de geïsoleerde ligging van de gemeente zou er de oorzaak van zijn dat veel predikanten het er in die tijd maar enkele jaren volhielden. Maar in de tijd van de Afscheiding was ds. J.C. Fischer sr. van 1810 tot 1846 hervormd predikant te Ureterp. Zijn zoon, J.C. Fischer jr., volgde hem op en stond daar van 1846 tot 1869 op de hervormde kansel. Hun prediking was vrijzinnig van karakter.

De hervormde kerk te Ureterp.

Rond 1850 waren in Ureterp meerdere gemeenteleden die zich onder prediking van ds. Fischer jr. niet thuis voelden. Volgens hen bracht de hervormde kerk ‘de blijde Boodschap’ niet meer, en daarom kwamen ze bij elkaar om samen over de bijbel en de blijde Boodschap te spreken, samen te zingen, en te luisteren naar het lezen van preken van de ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit vorige eeuwen. Of ze luisterden naar een stichtelijk woord van een oefenaar’ die van elders het dorp aandeed. En in ieder geval zongen ze samen hun psalmen, op lange gedragen noten. Vervolging hoefden ze niet te vrezen, want nadat koning Willem II in 1840 aan de regering gekomen was, hielden deze al snel op.

Een belangrijk figuur in de Afscheiding te Ureterp was Jan Schoolland. De familie woonde in een huisje aan De Feart, bij de Lipomwyk. In hún schuur vonden de godsdienstige samenkomsten plaats. Daar kwamen bijvoorbeeld Anne Harmens Harmenson, Joh. Egberts, Linze Veenema, Johannes Veenstra, Hepke Taekema, Folkerts Tryntsje [Tryntsje, de vrouw van Folkert Tolsma] en anderen samen.

Een zoon van Jan Schoolland was Klaas, die later professor werd bij de Christian Reformed Church in America. Hij herinnerde zich uit zijn jeugd in Ureterp nog van alles: “Ik zie en hoor ds. Fischer nog preeken op zoeten, langdraderigen toon. Vader en moeder konden het niet uithouden. Langzamerhand werden ze er losser van. Weldra brak het door en voegden ze zich bij de Afgescheidenen”.

Naar Drachten.

De toenmalige gereformeerde Noorderkerk aan de Stationsweg te Drachten (‘de tsjerke op it Noard’).

Op een gegeven moment raakte de schuur van Jan Schoolland overbevolkt en daarom sloot men zich in februari 1857 aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente Drachten, waar op dat moment ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) predikant was.  Deze stond van 1849 tot zijn overlijden in 1871 in die gemeente. Vanaf 1857 ondernamen de Ureterpers dus de voettocht naar de ‘tsjerke op it Noard’, later gewoon ‘Noorderkerk’ genoemd. Twee diensten werden daar gehouden, waarin meestal ds. Scheuning ten Have voorging. Tussen de middag aten ze ‘bij Oeds en Atsje’ hun broodje op – Atsje zorgde voor de koffie – en zaten daarná voor de tweede keer in de kerk. Ds. Scheuning ten Have liet aan het begin van de dienst vaak zijn geliefde psalm 84 vers 6 zingen, zo herinnerde de jonge Klaas Schoolland zich.

Het interieur van de toenmalige ’tsjerke op it Noard’ (de Noorderkerk) te Drachten.

Vader Jan Schoolland werd in 1859 zelfs scriba in Drachten; de Ureterpers hoorden er daar helemaal bij! En het was ongetwijfeld een grote verbetering vergeleken bij de diensten in de schuur van Schoolland.

Een eigen kerk (1860).

Maar van Ureterp naar ‘de tsjerke op it Noard’ in Drachten was een hele tippel! Vandaar dat de Ureterpers al na verloop van korte tijd verlangden naar de oprichting van een Christelijke Afgescheidene Gemeente in het eigen dorp. Daarom vroegen ze de kerkenraad van Drachten toestemming te geven en daarbij te helpen. De kerkenraad had er geen bezwaar tegen, maar stelde wel als voorwaarde dat de leden die tussen Drachten en Ureterp woonden zélf mochten beslissen bij welke kerk ze wilden horen.

Natuurlijk moest ook de classis toestemming geven. Twee afgevaardigden van de Ureterpers, J.F. van Sloten en Jan Schoolland, gingen op 9 februari 1860 naar Drachten om daar ‘hun begeerte te kennen gevende om te Ureterp eene gemeente op te rigten; waartoe naar hun getuigenis hen reeds toestemming door den kerkeraad van de gemeente Dragten was verleend’. De classis gaf toestemming en besloot bovendien Drachten en Ureterp voor de dienst des Woords te combineren zolang Ureterp nog geen eigen predikant had. Ook werd beloofd dat maandelijks één van de classispredikanten naar Ureterp zou komen om daar voor te gaan in de zondagse kerkdienst. Ureterp moest die predikant daarvoor wel een vergoeding van fl. 6 geven.

Het kerkje (1860) met de pastorie (1861) te Ureterp.

Alom grote blijdschap in ‘Oerterp’! De schuur van Schoolland werd alvast omgebouwd en ingericht als kerk: aan de oostkant stond een kathedertje. De koezolder werd de ‘kreake’ (galerij) en de kerk werd vermoedelijk begin 1860 in gebruik genomen. Zo kwam ds. Scheuning ten Have dus op 4 maart 1860 naar Ureterp, om de Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren. In zijn preek sprak hij naar aanleiding van Johannes 10 vers 28 en 29: (“Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken“). Inmiddels waren uit het midden van de veertig leden enkele broeders gekozen om ambtsdrager te worden. Zij werden tijdens de dienst in het ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ureterp geïnstitueerd was.

De eerste predikanten die er voorgingen.

Klaas Schoolland herinnerde zich meerdere van de predikanten die in de schuurkerk preekten, voordat de eerste ‘eigen’ predikant aan de kerk van Ureterp verbonden werd. Schoolland noemde bijvoorbeeld ds. W.F. Postmus (1821-1907) van Surhuisterveen, ds. E.J. Seegers (1822-1907) van Marum, en ‘de oude ds. C. Kok’ (1786-1874) van Drogeham. ‘Deze laatste’ – schrijft Klaas Schoolland – ‘was een oude, zeer opgewekte, eenvoudige en blijmoedige prediker van prachtige levenswaarheden. De prediking was over het algemeen gemoedelijk en wellicht wat te lijdelijk’.

Ds. E.J. Seegers (1822-1907).

En ds. Seegers van Marum herinnerde Klaas zich als een pittige, puntige en krachtige preker, die soms wat onbedoeld hard uit de hoek kon komen. Eens had hij ds. Seegers horen zeggen: ‘Als ze mij daar in de hervormde kerk vragen, dan ga ik er heen, en zal ik preken dat de banken daveren’.

De eerste predikant: ds. P.D. Vlieg (1860-1866).

Opmerkelijk snel kreeg de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Ureterp haar eerste predikant: ds. P.D. Vlieg (1829-1898). Hij kwam er als kandidaat, net afgestudeerd in Kampen. Op 19 augustus 1860 werd hij in het ambt bevestigd door ds. T.F. de Haan (1791-1868), een van zijn leermeesters in de Hanzestad. De jonge ds. Vlieg was bij aankomst in Ureterp nog niet getrouwd en ging in de kost bij Jan Schoolland.

Ds. P.D. Vlieg (1829-1898).

Klaas Schoolland herinnerde zich hem als een ’zeer bekwamen, zeer geleerden, maar ook een zeer waardigen en getrouwen herder en leeraar. In Kampen werd hij vaak de levende Encyclopedie genoemd, omdat men bij hem als vraagbaak met allerlei vragen steeds terecht kon. De geheele gemeente ondervond den sterken, opbouwenden, geestelijken invloed van den arbeid van ds. Vlieg. Bovendien was hij ‘professor’ met een theologisch schooltje. Wietse Veltman van Drachten, Lubbert van Dellen van Kollum, alsook mijn beide broeders, Bareld en Hans, ontvingen bij ds. Vlieg de eerste jaren van hun literarische opleiding. ‘Ik hoor nóg ds. Vlieg brommen, als we als kinderen eens wat wild door de gang liepen’.

Klaas Schoolland (1851-1938) uit Ureterp emigreerde later naar de Verenigde Staten, waar hij hoogleraar Grieks werd aan het Calvin College and Seminary in Grand Rapids (Mich.) behorende tot de Christian Reformed Church.

Al snel werd besloten tot het bouwen van een pastorie. Dat was in het voorjaar van 1861. Wietse Wietsma uit Drachten bouwde het huis. De oudste zus van Klaas Schoolland, Gelske, werd huishoudster van ds. Vlieg, die tot 1866 aan de kerk van Ureterp verbonden bleef.

Drie predikanten die kort bleven (1866-1875).

Op 17 oktober 1866, kort nadat ds. Vlieg vertrokken was, werd de nieuwe dominee, kandidaat M. Boon (1823-1887), door consulent ds. Scheuning ten Have in het ambt bevestigd. Tijdens de ambtsperiode van ds. Boon heerste in ons land in 1866 en 1867 de runderpest. Velen beschouwden deze ramp als een ‘Wrake Gods’. Er was in die tijd maar één remedie tegen: het massaal slachten van het vee, waartoe de overheid dan ook opdracht gaf, tot grote schade van de boeren en boertjes. Als reactie daarop stuurden de kerkenraad en de predikant van Ureterp in 1867 een brief aan de koning waarin gevraagd werd het massaal afmaken van het vee te staken en het volk tot verootmoediging en gebed op te wekken.

Ds. M. Boon (1823-1887).

Ds. Boon bleef maar ongeveer één jaar aan de kerk verbonden en trok in 1867 naar Biezelinge. Hij werd na een vacaturetijd van ongeveer twee jaar opgevolgd door ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899), die ook als kandidaat naar Ureterp kwam en van 1869 tot 1871 aan deze kerk verbonden was. Zijn traktement bedroeg fl. 550, maar hij kreeg ook elk jaar een schuit baggelaars (turf), vrij wonen in de nieuwe pastorie, vrijdom van belasting, vrij gebruik van de pastorietuin-met-vruchtbomen en bovendien tien korven aardappelen. Al deze heerlijkheden vermochten echter niet de predikant langer dan ongeveer twee jaar in Ureterp te houden. Hij vertrok in 1871 naar Tiel.

‘1869’…

De enige belangrijke kerkelijke gebeurtenis uit die tijd was eigenlijk de landelijke vereniging tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Laatstgenoemd kerkgenootschap was rond 1838 uit de Afgescheiden Kerk getreden, in verband met allerlei verschillen van inzicht. Maar zo’n dertig jaar later, in 1869, vond men elkaar weer, en besloot men onder de nieuwe naam van ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ gezamenlijk verder op te trekken. Ook de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Ureterp kreeg toen een ander naam: ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.

Ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899).

Na het vertrek van ds. Engelbrecht in 1871 was Ureterp twee jaar vacant. Vijf beroepen werden uitgebracht, maar pas in 1873 kwam kandidaat J.O. Smith (1853-1890) richting Ureterp. In diens ambtsperiode was J.W. de Boer (1833-1907) ouderling en scriba in Ureterp, vroeger diaken in Drachten.

Met name in de tijd dat er geen predikant was verrichtte hij de arbeid van de predikant. ‘In Ureterp kwam hij tot zijn kracht. (…) Wanneer er geen predikant was sprak hij tot de gemeente met slechts een korte schets voor zich. Ook catechiseren was zijn lust. Vele winters verrichtte hij huisbezoek, krankenbezoek en leidde hij begrafenissen’. Tien jaar lang was hij ambtsdrager in Ureterp, waarna hij in 1882 naar Drachtster Compagnie vertrok.

Ouderling J.W. de Boer (1833-1907).

Ds. G. Van Wageningen (1877-1907).

Inmiddels was in 1877 ds. G. van Wageningen (1830-1908) van het Friese Terwispel naar Ureterp gekomen. Daar werd hij door ds. A.H. Zomer (1846-1932) van Drogeham in het ambt bevestigd. Hij bleef tot zijn emeritaat in 1907 aan de kerk van Ureterp verbonden en was door zijn lange ambtsperiode in staat op de gemeente een belangrijk stempel te drukken. Het traktement was inmiddels opgekrikt naar fl. 800 per jaar, plus 60 à 70 ton baggelaars, een huis en een tuin vol met vruchtbomen en bovendien vrijdom van belastingen. Maar daarvoor moest hij dan ook een zeer uitgebreide gemeente bewerken, terwijl hij zich in de classis Drachten bovendien inzette voor het evangelisatiewerk en in het verlengde daarvan in en rond Ureterp een groot aantal begrafenissen leidde van mensen die met de kerk geen of nauwelijks een band hadden.

Ondertussen hielden hij en de kerkenraad de gemeenteleden goed in de gaten: werken op zondag werd door de kerkenraad berispt; mocht je als veeboer bijvoorbeeld op zondag melk leveren aan de melkfabriek? Maar ook het ‘nalaten van de godsdienst’ werd bestraft, evenals drankmisbruik.

‘De Gereformeerde Kerk te Ureterp’ (1892).

Over de Vereniging tussen de kerken uit Afscheiding en de Doleantie waren de Ureterpers niet geestdriftig, al had de Doleantie in het dorp geen voet aan de grond gekregen. Op de classis en in de kerkenraad werd er natuurlijk over gesproken, vooral toen de classis in 1890 aan de kerkenraden vroeg wat men van de aanstaande Ineensmelting tussen beide kerken dacht. Ureterp vond het beter dat die vereniging níet plaatsvond, vooral omdat de Dolerenden en de Christelijke Gereformeerden geheel verschillend naar de hervormde kerk keken. Vond de Christelijke Gereformeerde Kerk de hervormde kerk een ‘valsche kerk’, de Nederduitsche Gereformeerden (de Dolerenden) wilden zover niet gaan. Maar de landelijke Vereniging in 1892 ging wél door, zodat de kerkenraad van Ureterp zich daarbij neerlegde.

Koperen plaquette van dr. A. Kuyper.

Er waren in het land trouwens meer christelijke gereformeerden die zich tegen de Vereniging met de Dolerenden te weer stelden, en zich er niet bij neerlegden. Men vreesde bijvoorbeeld dat de Theologische School in Kampen in gevaar zou komen door de predikantenopleiding aan de Vrije Universiteit, in 1880 opgericht door de grote gereformeerde roerganger dr. A. Kuyper (1837-1920), leider van de Doleantie in Amsterdam. Ook meenden sommigen dat de synodes de plaatselijke gemeenten niet hadden gevraagd wat zij ervan vonden om met de Dolerenden te verenigen. En waarom was de Naam van Christus uit de naam van de ’nieuwe kerk’ (‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’) weggelaten? Deze en nog andere verschillen van mening zorgden er voor dat in 1892 – toen de Vereniging tussen Christelijke Gereformeerden en Dolerenden een feit was – een landelijke voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk’ werd gesticht. Ook in Ureterp waren voorstanders van die voortgezette Christelijke Gereformeerde Kerk. In 1909 werd de Christelijke Gereformeerde Kerk te Drachten-Ureterp geïnstitueerd. Hoewel ds. Van Wageningen daar sympathiek tegenover stond, blééf hij gereformeerd.

Ds. G. van Wageningen (1830-1908).

De Christelijke School (1901).

Ook werd in 1886 gesproken over het wel of niet stichten van een christelijke school. De kerkenraad kon er vooralsnog niet mee instemmen, omdat de financiën daarvoor ontoereikend waren. Er was immers voor christelijke scholen geen rijksvergoeding; alles zou door de ouders moeten worden betaald. Maar toch kon de christelijke school nog in de ambtsperiode van ds. Van Wageningen geopend worden. De eerstesteenlegging was op 10 juli 1900 en de in de wijde omgeving en daarbuiten bekende meester W. Kroese uit Drachten, zowel als ds. Van Wageningen, voerden toen het woord. In 1901 werd de school aan De Feart in gebruik genomen.

Meester W. Kroese uit Drachten.

Een orgel?

De kerkzang werd nog altijd geleid door de voorzanger, die de eerste toon aangaf, maar die ook vaak de Wet en de Schriftlezing ‘deed’. In 1902 werd voor het eerst gesproken over de plaatsing van een orgel in de kerk. De kerkenraad was daar op zichzelf niet tegen, maar wilde eerst het geld bij elkaar hebben alvorens tot plaatsing werd overgegaan. Daarom werd een tienjarenplan bedacht om het benodigde bedrag bijeen te krijgen. Dat heeft ds. Van Wageningen echter niet meer meegemaakt. Hij ging in 1907 met emeritaat en overleed het jaar daarop.

Ds. J.H. Beumee (1907-1911).

Ds. J.H. Beumee (1880-1935).

Al snel, op 7 oktober 1907, werd de nieuwe predikant door de Drachtster dominee H. Siertsema (1852-1933) in het ambt bevestigd. Het was ds. J.H. Beumee (1880-1935) van Opperdoes. Hij was vier jaar aan de kerk van Ureterp verbonden. In 1908 betrok hij de nieuwe pastorie.

Een nieuwe kerk aan De Feart (1908).

Ook werden plannen gemaakt voor de bouw van een nieuwe kerk; de ‘schuurkerk’ van Schoolland werd zo langzamerhand te klein. En opnieuw liet de kerkenraad er geen gras over groeien, want ook in 1908 kreeg aannemer Hamstra de opdracht om de kerk overeenkomstig de plannen van architect O. Offringa te bouwen. Tijdens de bouw van de nieuwe kerk kreeg men onderdak in de grote schuur van gemeentelid G. Bijma.

In de schuur van G. Bijma.

De bouw vorderde voorspoedig, zodat het nieuwe kerkgebouw aan De Feart op 16 augustus 1908 door ds. Beumee in gebruik genomen kon worden met een preek over Genesis 26 vers 22b: “…daarom noemde hij deszelfs naam Rehobôth, en zeide: Want nu heeft ons de HEERE ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land”.

Het kerkelijk leven.

Hoewel verscheidene ‘nieuwigheden’ werden ingevoerd, wilde de kerkenraad gewoon openschaalcollecten blijven houden, ondanks een voorstel om daarmee op te houden. En bij het ‘preeklezen’ bleef de voorlezer gebruik maken van de voorlezerskatheder vóór de preekstoel, in plaats van de preek vanaf de kansel voor te dragen. Ook was de kerkenraad tegen het afschaffen van verhuurde zitplaatsen. Wél werd besloten het avondmaal in het vervolg aan tafels te vieren, maar dát besluit werd niet uitgevoerd, omdat de kachel in de weg stond: die was namelijk in november 1907 in de kerk geplaatst. Wél werd uitvoering gegeven aan het besluit dat alleen de ouderlingen in het vervolg op huisbezoek gingen. De diakenen werden van die plicht ontheven. Ze hadden hun handen al vol aan het diaconale werk, en kwamen als het nodig was tóch wel bij de mensen over de vloer.

Een orgel in de kerk (1913).

De gereformeerde kerk en de pastorie (1908) te Ureterp.

Een belangrijke verbetering was de plaatsing van een orgel, want ‘niet alle voorzangers waren even bekwaam om dat ambt te vervullen’, waardoor het kerkzang ‘meermalen slecht en oneerbiedig’ was. Voorgesteld werd een orgelcommissie te benoemen om plannen te maken en geld in te zamelen. De kerkenraad was er óók voor, maar wilde nog steeds wél dat eerst het benodigde bedrag bij elkaar gespaard zou worden. Daartoe was, zoals al opgemerkt, een tienjarenplan opgesteld om het benodigde bedrag bijeen te krijgen. In 1913 was het zover! Orgelfirma Dekker te Goes had een orgel te koop voor nog geen fl. 2.500 en voor die prijs maakte Dekker er dan bovendien een extra mooi orgelfront bij. Op 21 december 1913 werd het instrument in gebruik genomen. En meester A.J. Buwalda werd de organist.

Tóch waren de prachtige orgelklanken niet in staat de kerkgangers na afloop van de dienst te verleiden tot een rustige aftocht. In 1909 – men kerkte toen al in de nieuwe kerk – besloot de kerkenraad namelijk na het beëindigen van de kerkdienst nóg een psalm te laten zingen ‘om daardoor het wild en overhaast uitgaan te beteugelen’. En je moest ook nog oppassen niet uit te glijden, want het spuwen op de kerkvloer door tabakspruimers kwam zó geregeld voor, dat de predikant er vanaf de preekstoel op moest wijzen, dat dit in het huis des Heeren niet thuis hoorde!

In 1910, bij het vijftigjarig bestaan van de gemeente, telde de kerk maar liefst 600 leden. Het jaar daarop nam ds. Beumee het ontvangen beroep van Stedum (Gr.) aan.

Ds. A. van der Vegt (1912-1919).

Ds. A. van der Vegt (1867-1941).

Na een vacante periode van een jaar werd ds. A. van der Vegt (1867-1941) van Sellingen op 27 oktober 1912 aan de kerk van Ureterp verbonden. Hij preekte naar aanleiding van Efeze 6 vers 19 (“En voor mij, opdat mij het Woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken”).

Er was ds. Van der Vegt alles aan gelegen dat het kerkelijk leven vredig zou verlopen. Ondanks de landelijke ‘Vereniging’ die in 1892 tot stand kwam tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ uit de Afscheiding en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie, was de zaak van de opleiding van predikanten nog altijd een gevoelig punt. De van oorsprong christelijke gereformeerden streden voor het behoud van hun geliefde eigen opleiding in Kampen; de Dolerenden achtten de Universitaire opleiding aan de VU beter en deden alles om die een leidende rol te geven. Vanuit Kampen kwam tijdens de ambtsperiode van ds. Van der Vegt een verzoek uit Kampen binnen om een financiële actie voor de Theologische School te voeren. Men werd verzocht een spreker uit Kampen te vragen een toespraak te houden, opdat de opbrengst aanzienlijk zou zijn. Maar om te voorkomen dat dit op ‘drijverij’ ten opzichte van de VU zou lijken, besloot de kerkenraad dat niet te doen.

In Kampen bestond overigens in die tijd een fonds ’Studiehulp’, waaruit onbemiddelde studenten subsidie konden krijgen, zodat ook zij daar voor predikant konden studeren. Enkele gemeenteleden wilden daarvoor een actie op touw zetten: de in 1854 opgerichte Theologische School in Kampen was niet voor niks ‘De School der Kerk’! Dat vond de kerkenraad ook, reden waarom hij toestemming gaf daarvoor een ‘rondgang’ langs de leden te houden.

De eerste docenten te Kampen, ‘de School der Kerk’.

Meerdere gemeenteleden ergerden zich in die tijd nog steeds aan de verhuring van zitplaatsen. Het huis des Heeren werd op die manier tot een rovershol gemaakt, vonden ze, en zij niet alleen. En waarom moesten de vrouwen en de mannen gescheiden zitten in resp. de vrouwen- en de mannenbanken? Waarom waren niet alle banken gewoon ‘familiebanken’ waar je door elkaar mocht zitten? De kerkenraad veranderde trouwens vooralsnog geen van beide gewoonten.

In 1919 nam de predikant het beroep van de kerk van Oldehove aan en vertrok in november dat jaar.

Ds. J.E. Reijenga (1920-1934).

Veertien jaar lang was zijn opvolger, ds. J.E. Reijenga (1870-1934) van het Groningse ’t Zandt, aan de kerk van Ureterp verbonden. Turfschipper Hoogeveen vervoerde het huisraad van ’t Zandt naar Ureterp, terwijl het gezin tijdens de verhuizing gedurende enkele dagen logeerde bij de ouderlingen G. de Boer en F. Dijkstra, beiden woonachtig aan De Vaart. Het traktement van de predikant was inmiddels op fl. 3.200 per jaar gesteld, wat mogelijk gemaakt werd door een forse verhoging van de kerkelijke bijdragen. De gemeente telde inmiddels namelijk 800 leden.

Ds. Reijenga (1870-1934).

Siegerswoude.

In het nabijgelegen Siegerswoude woonde in die tijd een behoorlijk aantal leden van de kerk te Ureterp. Ook op de Jongelings Vereniging (JV) was dat te merken. Op een gegeven moment kwam in het begin van de jaren ’20 het verzoek binnen om de JV te mogen splitsen: één voor Ureterp en één voor Siegerswoude. Daarover moest de kerkenraad wel heel goed nadenken. Zou dat de eenheid van Ureterps kerk niet verbreken en zou het uiteindelijk niet uitlopen op een zelfstandige kerk in Siegerswoude? De kerkenraad adviseerde de JV niet te splitsen maar er twee afdelingen van te maken. Officieel gebeurde dat wel, maar in feite werden het gewoon twee aparte verenigingen, die apart vergaderden: een in Ureterp en een in Siegerswoude.

Ds. Reijenga deed ondertussen veel voor de evangelisatiearbeid in Siegerswoude. Daar sprak hij geregeld eens per maand op een zondagavond en ook de oprichting van een zondagsschool in dat dorp had zijn steun en medewerking. Verder leidde hij geregeld begrafenissen van buitenkerkelijke inwoners in Ureterp en Siegerswoude, al vond de gereformeerde evangelisatiecommissie in Siegerswoude in 1925 dat de kerkenraad van Ureterp te weinig deed aan het evangeliseren in hun dorp. De kerkenraad vond echter dat er genoeg gebeurde en dat ook niet meer hóefde gebeuren.

De kerkenraad had het trouwens niet verkeerd gezien: op 4 december 1928 werd vanuit Ureterp in Siegerswoude een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd, tijdens een dienst waarin ds. Reijenga voorging. Overigens ging de classis pas akkoord met de zelfstandig wording van Siegerswoude na een langdurige discussie op 23 februari dat jaar.

En verder…

De gereformeerde kerk te Ureterp.

De zitplaatsenverhuur bleef een regelmatig terugkerend punt van zorg. Steeds meer gemeenteleden wilden er vanaf. Het geld dat daardoor binnenkwam kon immers ook als kerkelijke bijdragen worden geïnd? De kerkenraad zag in 1922 het redelijke van de verzoeken in en op voorstel van ouderling W. Braam werd toen de zitplaatsenverhuring afgeschaft.

Niet alleen de verhuring van zitplaatsen kwam regelmatig op de kerkenraadsvergaderingen terug: ook de uitoefening van de kerkelijke tucht was onderwerp van regelmatige bespreking. Opgetreden moest worden tegen dronkenschap, tegen overtreding van het zevende gebod, tegen het niet naleven van de zondagsrust, tegen kerkverzuim, enz.

Ondertussen bezocht de predikant samen met een ouderling alle gezinnen in de zeer uitgestrekte gemeente. ‘Van de preekstoel werd op zondag afgekondigd op welk uur men de dominee en de ouderling kon verwachten. Het betreffende gezin zat dan, zoveel mogelijk, met de kinderen gereed. Zeker hield het uur van het bezoek rekening met de omstandigheden in het gezin. Van de preekstoel werd ook bekend gemaakt waar de predikant en de ouderling het middagmaal wensten te gebruiken. En de Ureterpers zorgden altijd trouw voor een goede maaltijd’.

Begin jaren ’20 hadden niet alle Ureterpers een waterpomp, zodat ze hun drinkwater uit De Vaart haalden. Toen tijdens grote droogte De Vaart nauwelijks nog water bevatte, brak in het dorp tyfus uit. De predikant, vroeger zelf door de tyfus aangetast en voor de ziekte immuun, bezocht de zieken uiteraard en na dat jaar werden in het dorp meer pompen geslagen.

Ds. Reijenga had, voordat hij predikant werd, voor onderwijzer gestudeerd en had dus bijzondere belangstelling voor het onderwijs. Dat leidde ertoe dat hij bestuurslid werd van de in 1912 opgerichte Chr. MULO Rehoboth aan de Stationsweg in Drachten, waar J.W. Draijer toen de eerste directeur was. Bovendien werd ds. Reijenga lid van de plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs in de gemeente Opsterland. Daarvoor ging hij de scholen  bij langs.

De Chr. MULO-school Rehoboth te Drachten, die ook bezocht werd door leerlingen uit Ureterp..

De crisisjaren.

Door het zelfstandig worden van Siegerswoude verminderden het aantal leden en de inkomsten van de kerk van Ureterp voor enige tijd. Net in die jaren ontstond de economische crisis en moest de kerkenraad ingrijpende bezuinigingen doorvoeren, onder meer tot uiting komend in het opzeggen van allerlei abonnementen op kerkelijke bladen, in het stoppen met de traditionele doos sigaren voor de organist, en in het inhouden van de ‘duurtetoeslag’ voor de predikant, een jaarlijkse aanvulling op diens traktement in verband met de prijsstijgingen ten gevolge van de crisis. Dit laatste ging zeer tegen de zin van de predikant, die zich er om de lieve vrede maar bij neerlegde, maar wat de kerkenraad er wél toe bracht de wanbetalers onder de gemeenteleden aan te manen aan hun verplichtingen te voldoen.

Ds. Reijenga bracht in het kader van de bezuinigingen zelf trouwens ook behoorlijke offers. Juist doordat gemeenteleden te weinig of niets aan kerkelijke bijdragen gaven (maar zij hadden het vaak ook niet breed), werd rond 1925 gevraagd het traktement van de predikant (dat bij zijn aantreden op fl. 3.400 per jaar gesteld was!) met fl. 400 te verminderen. De predikant reageerde daarop met de mededeling dat hij er niet van overtuigd was dat de gemeente, met intussen zo’n 800 leden, niet in staat was dit traktement op te brengen. Desondanks stond hij in 1931 5% van het traktement af en ook werd hem in 1932 een paar maanden niet het volle traktement uitbetaald. Al constateerde een classicale commissie dat in Ureterp inderdaad te weinig aan kerkelijke bijdragen en collecten werd opgebracht, het traktement werd dat jaar verlaagd tot fl. 2.400 en in 1934 zelfs op fl. 2.000 gesteld. Uit eigener beweging had de predikant bovendien de kerk een schuld van een van hem geleend bedrag van fl. 300 kwijtgescholden.

Naar Utrecht…

De Afscheidingstentoonstelling in 1934 in het Geografisch Instituut te Utrecht.

Door de tekorten konden kerkenraadsleden in 1934 de landelijke herdenking van de Afscheiding in gebouw Tivoli in Utrecht, niet bijwonen en ging de predikant daar op eigen kosten heen. Tijdens die bijeenkomst stierf de ijverige ds. Reijenga op 11 oktober tijdens het zingen van de Lofzang van Zacharias, het vierde vers. De verdere feestelijkheden ter herdenking van de Afscheiding werden toen afgelast.

Zijn zoon las in Ureterp op de zondag daarna de preek die zijn vader gehouden zou hebben ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de kerk te Ureterp. De preek handelde over Matth. 16 vers 18: “En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen”).

Ds. H. Hazenberg (1935-1940).

Op 23 juni 1935 deed kandidaat H. Hazenberg (1908-2002) intrede in de kerk te Ureterp. Boven Duitsland pakten de donkere wolken zich al samen. De Generale Synode had in 1936 besloten dat het lidmaatschap van de N.S.B., de Nationaal- Socialistische Beweging, niet verenigbaar was met het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken, en dat gemeenteleden die dit aan hun NSB-laars lapten, onder censuur geplaatst en uiteindelijk het lidmaatschap van de kerk ontnomen konden worden. Hetzelfde besluit werd door de synode trouwens genomen ten aanzien van de politieke partij C.D.U. (Christelijk-Democratische Unie), een in 1926 opgerichte pacifistische politieke partij die tegenstander was van de gewapende landsverdediging en voorstander van het Staatspensioen (de partij ging trouwens in 1946 op in de Partij van de Arbeid). Ook in Ureterp had de kerkenraad ermee te maken.

Ds. Hazenberg (1908-2002).

Ds. Hazenberg blikte in het gedenkboek ‘De Oerterper Grifformearden’ uitvoerig terug op zijn ambtsperiode. Zo vertelde hij dat ook in Ureterp de melkleverantie op zondag een heikel punt was. Als je op tal stond voor ouderling waren er altijd wel gemeenteleden die daartegen bezwaar inbrachten omdat de kandidaat op zondag melk leverde. Wat die mensen niet beseften was, dat de boer – als hij op de dag des Heeren geen melk leverde – op zondag extra werk had om te zorgen dat de melk in de schaduw moest blijven staan en de melkbussen verscheidene keren verplaatst moesten worden. Sommige boeren bewaarden hun melk in een wijk (een sloot). Het koeien melken mocht wél; dat was een ‘noodzakelijkheid’ en viel niet onder zondagsarbeid. ‘De mensen leden een sober bestaan, een paar koetjes, soms wat steun [van de diaconie]. Dat gaf veel spanningen en ruzies in de gemeente’. De predikant had veel werk om de strijdende partijen weer tot elkaar te brengen.

Meester Buwalda was de organist, die – ook hij werkte hard – tijdens de preek wel eens in slaap viel (hij was niet de enige) en dan bijvoorbeeld de ‘tussenzang’ tijdens de preek miste. De kerkenraad besloot daarom dat het gordijntje waarachter de organist zijn ambtelijke arbeid verrichtte, tijdens de dienst open moest blijven. De eerstvolgende zondag wás dat ook zo, maar de week daarop was het gordijntje al een klein eindje dicht geschoven en na een paar weken was meester Buwalda weer onzichtbaar.

Maar er sliepen meer mensen tijdens de dienst: er werd door de week immers hard en lang gewerkt, door de mannen zowel als door de vrouwen. Toen voorin de kerk een landbouwer in slaap gesukkeld was stopte de predikant met de preek en keek óver hem heen naar een punt achterin de kerk. De man schrok wakker en de predikant vervolgde zijn leerrede. ‘Maar ‘s middags ging de gekwetste boer naar de Christelijke Gereformeerde Kerk in Drachten’.

Je moest echt oppassen niet in slaap te vallen. Sommige mensen gingen een tijdje staan, om op die manier wakker te blijven. De jeugd sliep meestal níet! Die zaten achter in de kerk en maakten wel eens wat lawaai. Koster de Vries zorgde voor orde en rust tijdens de dienst en als het ‘achterin’ te bar werd stond de forse man op en riep, desnoods dwars door de prekende dominee heen: ‘Skamje jimme jimme net, jonges!’ (‘Schamen jullie je niet jongens!’). Voor de koster hadden ze respect…!

Tijdens de ambtsperiode van ds. Hazenberg deden veel jongeren belijdenis. In een bepaalde week in 1935 waren het er zelfs vierentwintig tegelijk, hoewel er ook jaren waren waarin veel minder jongeren hun jawoord gaven.

In 1940 nam ds. Hazenberg het beroep van de kerk van Zwagerveen aan, zodat een nieuwe predikant gezocht moest worden.

Ds. T.H. Meedendorp (1940-1946).

Ds. T.H. Medendorp (1901-1982).

Men kwam terecht bij ds. T.H. Meedendorp (1901-1982) van het Groningse Vlagtwedde. Op 22 december 1940 werd hij door ds. J. van Dijk ­(1906-1968) van Drachtster Compagnie in het ambt bevestigd en deed hij ’s middags intrede met een preek naar aanleiding van Johannes 1 vers 23: “Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft”.

De Tweede Wereldoorlog was ongeveer een half jaar daarvoor begonnen. Het zou een roerige tijd worden, ook voor de bijna 900 zielen tellende kerk van Ureterp. We gaan er niet uitvoerig op in. Aanvankelijk verliep het kerkelijk leven vrij ongestoord, zoals de vergaderingen van de jeugdverenigingen. Maar door de verduisteringsmaatregelen werd het vooral voor de bewoners langs De Feart gevaarlijk zich ’s avonds op straat te begeven. Ter vervanging daarvan werd een tijdlang na de zondagmiddagdienst een soort van jeugddiensten gehouden.

De stijgende kosten van levensonderhoud waren er de oorzaak van dat de diakenen steeds meer werk kregen. Ze waarschuwden de mensen ook geen ondersteuning uit de door de NSB ingestelde ‘Winterhulp’ te accepteren.

De Vrijmaking (1946).

Ds. Hazenberg vertelde over de Vrijmakingstijd in Ureterp onder meer, dat hij in de oorlogstijd opgepakt was en in de gevangenis gezeten had, later uit een strafkamp ontvluchtte en toen bij ds. Meedendorp in Ureterp terecht gekomen was en daar een paar weken ondergedoken zat. ‘Niemand wist ervan. Het was tegen het einde van de oorlog. We hebben toen veel over de problemen rond ‘de doop’ en de schorsing van prof. Schilder (1890-1952) gepraat. We voelden ons beiden bezwaard, ik misschien nog meer dan ds. Meedendorp. Later heeft hij zich echter vrijgemaakt en ik niet. Sommige oudere gemeenteleden zeiden daarom nog wel eens: die oude ds. Hazenberg heeft ds. Meedendorp over de schreef getrokken en aangezet tot Vrijmaking en zélf heeft hij het niet gedaan. Dat namen sommige ‘synodalen’ mij wel kwalijk’.

Dr. K. Schilder (1890-1952).

Toen dr. K. Schilder, hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in Kampen, op 3 augustus 1944 door de generale synode werd afgezet, was daartegen veel verzet. Op 11 augustus werd door prof. Schilder tijdens een door velen bezochte Vrijmakingsvergadering in Den Haag de ‘Acte van Vrijmaking’ voorgelezen, waarmee de landelijke Vrijmaking een feit was.

De kerkenraad van Ureterp vroeg de synode het afzettingsbesluit te herzien, maar het bezwaarschrift werd afgewezen. Ds. Meedendorp had daarop in verband daarmee zélf een ‘Acte van Afscheiding’ opgesteld en in de kerkenraad van 12 april 1946 aan de orde gesteld. Acht van de dertien kerkenraadsleden waren het met de inhoud daarvan eens en ondertekenden de ‘Acte’ van de predikant. Daarmee was de Vrijmaking c.q. de kerkscheuring te Ureterp een feit. Vanaf de zondag daarop kerkten beide groepen na elkaar in de kerk aan De Feart, de ene groep om negen uur ’s ochtends en twee uur in de middag, de andere ’s ochtends om kwart voor elf en om zeven uur ’s avonds.

Het afzonderlijk na elkaar kerken in hetzelfde kerkgebouw was een onhoudbare situatie. Net als op veel andere plaatsen in het land voltrok zich ook in Ureterp de strijd om de kerkelijke goederen (gebouwen, archief, gelden). Omdat men er gezamenlijk niet uitkwam moest de wereldlijke rechter daarover een uitspraak doen. Op 3 augustus 1946 vond het kort geding in Leeuwarden plaats. De rechter sprak uit dat de ‘bezwaarden’ zich mochten beschouwen als de eigenaars van de gereformeerde kerk van Ureterp. Het vonnis was gebaseerd op de stemverhouding tijdens de kerkenraadsvergadering van 12 april 1946. De rechter sprak echter uit dat óók de gereformeerden van het kerkgebouw en van de zalen gebruik mochten maken.

Tegen dat vonnis gingen beide kerkenraden in beroep. Die zitting diende een jaar later in Leeuwarden. Daar werd gevonnist dat de vrijgemaakten behalve het eigendomsrecht óók het uitsluitend gebruik van de kerkelijke gebouwen kregen toegewezen. Daarna wees ook de Hoge Raad in Den Haag vonnis. Het veranderde er niets aan, behalve dat de gereformeerden de proceskosten bijna fl. 500 moesten betalen.

Na de Vrijmaking (1946 tot 1960).

De hoogste wereldlijke rechter had beslist. Daar had de gereformeerde kerkenraad zich bij neer te leggen. In 1946, nog vóór de Vrijmaking, vermeldde het landelijk Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken een ledental van 938 zielen. Het jaar daarop was dat aantal 408. Niet alleen de kerk, maar ook het dorp lag er verscheurd bij…!

Ds. E. Douma (1897-1964).

Na de Vrijmaking ging de kerkenraad uiteraard weer op zoek naar een predikant. Ds. E. Douma (1897-1964) van Muiden en Muiderberg nam het beroep van de kerk van Ureterp aan, deed in 1947 intrede en bleef tot zijn emeritaat in 1962 aan de kerk te Ureterp verbonden. Dat er voor hem werk aan de winkel was, spreekt voor zich. Het kerkelijk leven moest vrijwel opnieuw georganiseerd worden: niet alleen de scheuren die getrokken waren in de gezinnen en in de families moesten zijn aandacht hebben, ook de verdere gang van zaken in het kerkelijk leven.

Een nieuwe kerk (1961).

Het interieur van ‘de houten tsjerke’.

Er moest ook een nieuw kerkgebouw komen. Aanvankelijk kerkten de gereformeerden in twee aan elkaar grenzende lokalen van de plaatselijke gereformeerde school. Sinds 1948 hield men de kerkdiensten in een houten noodgebouw, dat ‘de houten tsjerke‘ genoemd werd. Deze stond aan De Feart. In 1960 kreeg architect A. Riddersma uit Huizum bij Leeuwarden opdracht aan de Mounestrjitte te Ureterp een nieuwe gereformeerde kerk met vierhonderd zitplaatsen, een pastorie en een verenigingsgebouw te ontwerpen. Nog net voor zijn vervroegd emeritaat legde ds. Douma op 24 juni 1961 de eerste steen voor de nieuwe kerk, die hetzelfde jaar in gebruik genomen werd.

De nieuwe gereformeerde kerk, die in 1961 in gebruik genomen werd.

Tien jaar later…

In de jaren daarna werd vanuit de Gereformeerde Kerk te Ureterp getracht gesprekken met de vrijgemaakte kerkenraad aan te gaan om de mogelijkheid van eenwording althans van samensprekingen te bekijken. Dat gebeurde zonder opzet ook in 1971, toen de vrijgemaakte evangelisatiecommissie onder leden van de Gereformeerde Kerk een boekje verspreidde inb de serie ‘Op weg… waarheen?’ getiteld Het woord in geding. Een appèl op hen die bleven in de synodaal-gereformeerde kerken‘. In dat boekje werden zo’n beetje ’alle dwalingen’ van de Gereformeerde Kerken op een rijtje gezet. De gereformeerde kerkenraad had – voorzichtig gezegd – over de inhoud en over de verspreidingswijze van die brochure wel enige opmerkingen te maken.

De door de vrijgemaakte evangelisatiecommissie in Ureterp verspreide brochure.

Daarover wilde de gereformeerde kerkenraad graag een gesprek hebben met de vrijgemaakte kerkenraad, ‘al was het alleen maar om allerlei onchristelijke situaties hier in eigen dorp uit de weg te ruimen’. De vrijgemaakte kerkenraad verklaarde echter dat de brochure ‘buiten weten en medewerking van de kerkenraad’ verspreid was, maar toch wilde men het werk van de evangelisatiecommissie ‘niet doorkruisen’.

De vrijgemaakte evangelisatiecommissie belegde bovendien een vergadering over die brochure, die op 23 april 1971 in het dorpshuis gehouden werd, en nodigde ook gereformeerden uit. Ds. C.W. Kempenaar (*1940) van Ureterp woonde namens de gereformeerde kerkenraad die bijeenkomst bij.

Ds. C.W. Kempenaar (*1940).

De predikant las een kerkenraadsverklaring voor waarin deze gang van zaken ‘een kerkelijk stijlloze zaak’ en een ‘achterbaks wroeten in onze kerken’ genoemd werd, en waarin gevraagd werd alsnog als kerkenraden over de betreffende brochure een gesprek te hebben. Op de vraag of de evangelisatiecommissie op deze vergadering in plaats van over ‘wat ons scheidt’ wilde spreken over ‘wat ons bindt’, kreeg hij geen antwoord, waarna de predikant en de aanwezige gereformeerde kerkenraadsleden de vergadering verlieten.

Uiteindelijk werd de naar aanleiding van dit alles tussen beide kerkenraden gevoerde correspondentie door de gereformeerde kerkenraad in brochurevorm gepubliceerd.

Ledentallen Gereformeerde Kerk Ureterp.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Ureterp tussen 1897 en 2017 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp. Deel II. Leeuwarden, g.j.

T.H. Meedendorp, Opdat zij niet vergeten… Een eeuw geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Ureterp. 1860-1960. Ureterp, 1977

K. Tulp, De Oerterper Grifformearden. Geschiedenis van een Afscheidingskerk vanaf 1860. Ureterp, 1986

© 2017. GereformeerdeKerken.info