Van Afgescheiden naar Gereformeerd in Zutphen (1850-1892)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Zutphen ontstond door het samengaan van twee stromingen uit de Afscheiding van 1834. De eerste was de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’, die op 21 februari 1850 werd geïnstitueerd en dat jaar 35 leden telde; de tweede was de ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’, die op 26 december 1853 ontstond.

Kaart: Google.

Nadat in 1869 een landelijke fusie tussen beide kerkgenootschappen was overeengekomen, werden vanaf dat jaar ook door de twee plaatselijke Zutphense gemeenten pogingen ondernomen om tot vereniging te komen, al gingen ze vooralsnog zelfstandig verder. Op 6 december 1877 werden zij ook feitelijk één gemeente, de ‘Christelijke Gereformeerde  Gemeente te Zutphen’.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Maar ver voordat de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Zutphen in 1850 geïnstitueerd werd, waren ook daar al Afgescheidenen woonachtig. Dat wordt duidelijk uit enkele rapporten die uit die tijd bewaard bleven. De hervormde predikant D. Lenting – op dat moment op verlof uit Indië in Zutphen verblijf houdend – berichtte namelijk dat begin februari 1836 enkele Zutphenaren, die een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ in Empe hadden bijgewoond, bij hun terugkomst in de stad ‘bij de brug door het gemeene volk werd opgewacht en onder allerlei beschimpingen en zelfs mishandelingen binnen de stad geleid’ werden. ‘Bij sommigen hunner zijn de glazen ingeslagen en men zoude wellicht tot plundering zijn overgegaan indien de gewapende magt niet tusschenbeide ware gekomen. Gelukkig zijn de Separatisten hier allen van de geringste bevolkingsklasse en dus zonder invloed, maar het is verontrustend, als het gemeene volk aan het rollen raakt. Men weet wel waar het begint, maar niet waar het eindigt’.

De Walburgiskerk te Zutphen.

Hetzelfde toneel herhaalde zich korte tijd later, op 16 februari 1836, waarover ds. Lenting zich in een schrijven opnieuw tot de overheid richtte. ‘Verleden zaterdagavond zijn hier weder bij eenige separatisten de glazen ingeslagen. In dit geheel geval hebben de Predikanten [van de hervormde gemeente] zich voortreffelijk gedragen. Zij zijn dadelijk naar de beleedigde en mishandelde personen toegegaan onder betuiging van hun diep leedwezen over, en hooge afkeuring van de woeste en onbetamelijke handelwijs van het gemeen, maar hun tevens op een voorzigtige en zachtmoedige wijze onder het oog brengende, dat zij dwaalden en verkeerd handelden van zich af te zonderen. De meesten hunner konden dan ook de bedenkingen der Leeraars niet tegenspreken, maar bekenden gulhartig dat zij gelijk hadden, een blijk dat hunne dwaling uit onnozelheid en onkunde grotendeels voortspruit’.

De eerste Afgescheidenen te Zutphen.

Halverwege de jaren ’30 van de negentiende eeuw braken verscheidene hervormde gemeenteleden met die kerk. Jan Beugelink en zijn vrouw waren de eersten in Zutphen die de kerkenraad meedeelden dat zij hun namen uit het lidmatenboek geschrapt wilden hebben.  De kerkenraad was er beducht op dat mogelijk meer van dat soort opzeggingen zou binnenkomen. Ze verwachtten dat, omdat ook in Zutphen ‘conventikels’, godsdienstige gezelschappen van ontevreden hervormden, bijeenkwamen; men besloot zo nodig later maatregelen te nemen.

De instituering (1850).

Ds. D. Breukelaar (1814-1891) van Aalten institueerde in 1850 de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zutphen.

Op 28 januari 1850 kwamen bezoekers van de godsdienstige bijeenkomsten in Zutphen bijeen om een Afgescheiden Gemeente te stichten en kozen daar hun toekomstige kerkenraad: een ouderling en een diaken. Op 20 februari werden de verkozenen ondervraagd door de classis, die in Lichtenvoorde gehouden werd. En toen dat onderzoek had uitgewezen dat de kandidaat-ambtsdragers ‘goedbevonden’ waren, kwam ds. D. Breukelaar (1814-1891) van Aalten – aan wie de instituering van de gemeente door de classis was opgedragen – op 21 februari 1850 naar Zutphen. Daar bevestigde hij als ouderling Hendrik Jan Roelofs en als diaken Evert Jan Scholten in hun ambt. Daarmee was de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zutphen’ een feit.

Opmerkelijk was – maar niet uniek – dat ook de manslidmaten op de kerkenraadsvergaderingen aanwezig waren en mee beslisten. Zo waren op de vergadering van 22 juli 1850, gehouden in de woning van ouderling Roelofs, zeven belijdende manslidmaten aanwezig en had één broeder bericht van verhindering gezonden.

De kerkdiensten in een eigen kerk.

De eerste kerkdiensten werden bij de gemeenteleden thuis gehouden. Er was immers nog geen kerkgebouw. Ouderling Roelofs was vaak voorganger in zo’n dienst. Hij las dan preken van degelijke gereformeerde ‘oudvaders’ uit voorgaande eeuwen. Wel werd in juli 1850 besloten een lokaal te zoeken waar de kerkdiensten gehouden konden worden. De gebruikte ruimte was voor het houden van kerkdiensten namelijk ‘te klein en ongeschikt om geregeld naar behooren plaats te hebben, vooral in het geval er een leeraar het Evangelie verkondigt’. Daarom werd een commissie benoemd.

G.P.H. Zahn was een van de commissieleden die een vergaderlokaal moesten zoeken.

Toen die commissie in 1853 nog geen resultaat had bereikt werd een nieuwe benoemd, waarin behalve de leden van de eerste commissie (A. Iliohan en E.J. Scholten) ook D. Berenschot, J. Sprik, G.P.H. Zahn en W.H. Zahn benoemd werden. Deze commissie slaagde in de opzet een gebouw te vinden. Al in juli 1854 meldde men namelijk dat het huis van mejuffrouw De Liefde in de Kolenstraat nr. 17 was aangekocht voor een bedrag van fl. 2.600. Al op 1 september kon er over beschikt worden. Afgesproken werd dat via kerkcollecten en giften een geldbedrag bijeen gebracht zou worden om de verbouw van het huis tot kerk mogelijk te maken. Besloten was overigens om het werk voor een tevoren afgesproken prijs te laten uitvoeren, via aanneming dus, en niet via ‘daghuur’. Want bij dat laatste wist je nooit op welk bedrag je uiteindelijk uitkwam. Op 11 september 1854 vond de aanbesteding plaats. De laagste inschrijver was H.J. Harmsen, die de verbouwing voor fl. 1.887 voor zijn rekening nam.

Natuurlijk moesten allerlei andere zaken in verband met de kerkbouw geregeld worden, zoals de vraag waarmee men de kerkcollectes zou houden (‘met een tinnen schaal’); ook zouden twee houten bakken worden gemaakt ter plaatsing in de kerk, bestemd voor de bijdragen voor ‘kerk’ en ‘armen’. En de ramen aan de voorkant zouden worden voorzien van ‘groene gordijnen van woldoek’. De vensters aan de achterkant werden ‘mat geschuurd’. Want  om  ook daar gordijnen te hangen zou te duur worden. En natuurlijk moest er een koster komen! Benoemd werd W.H. Scholten, die voor zijn werk jaarlijks ongeveer fl. 14 zou krijgen.

De kerk in gebruik genomen (1855).

De kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in de Kolenstraat. De foto dateert van rond 1910.

Op 14 januari 1855 om 9 uur werd de nieuwe kerk in de Kolenstraat in gebruik genomen, maar over die gebeurtenis weten we verder nauwelijks iets, behalve dat de burgemeester zou worden uitgenodigd; hoe het er toe ging is echter onbekend. Wel weten we de totale verbouwingskosten: fl. 4.868. Er was aan collectegeld, giften en de zestien geplaatste aandelen een bedrag van fl. 4.739  binnengekomen, zodat er uiteindelijk slechts een tekort van fl. 129 was.

De bouw van de kerk was voor ouderling-voorganger Roelofs aanleiding om eind december 1854 – ‘nu het kerk gebouw eerlang gereed is‘ –  ontslag als voorganger te vragen ‘van weegen de zwakheid van zijn Borst  en ook wegens genoegzaam bekwaamheid die er vereysd word om in een kerk gebouw voorganger te zijn’.  Ook stelde hij voor naar een predikant uit te zien.

Beroepingswerk.

Op 10 januari 1855, enkele dagen voordat de kerk aan de Kolenstraat in gebruik genomen werd, besloot de gemeentevergadering, op voorstel van ouderling-voorganger Roelofs, met het beroepingswerk te beginnen. Op 29 mei werd een beroep uitgebracht op ds. J.F. Bulens (1820-1889) van Varsseveld. Deze bedankte echter. In augustus werd ds. I. Middel (1829-1896) van Vlaardingen beroepen, die daar overigens nog maar sinds 1853 stond. Besloten was zijn traktement vast te stellen op fl. 500 per jaar (’als het kan fl. 600’) met vrij wonen. De predikant nam het beroep naar Zutphen aan. Bij een kennismakingsbezoek aan zijn woning (voor fl. 230 per jaar gehuurd van ene Nieuwenhuis) ontdekte hij echter dat er geen bedsteden waren, terwijl hij in Vlaardingen twee had! Hoewel de kerkenraad aanvankelijk vond dat de slaapplaatsen voor rekening van de predikant kwamen, werd uiteindelijk besloten één ledikant voor rekening van de kerk aan te schaffen, en één voor rekening van diaconie.

De eerste predikant: ds. I. Middel  (van 1855 tot 1860).

Ds. I. Middel 1829-1896).

Ds. Middel bleef gedurende vijf jaar aan de kerk te Zutphen verbonden. Kennelijk was zijn tweejarig verblijf in Vlaardingen niet vruchteloos gebleven, want bij zijn afscheid  ‘was zulk eene groote schaar [aanwezig] dat zelfs de wanden van ons kerkgebouw die niet konde omvatten. Aandoenlijk was het oogenblik van scheiden, daar er onderling sterke zielsbanden liggen (…)’.

Een van de eerste maatregelen die de predikant voorstelde was het vragen van overheidserkenning, die door de ‘Minister voor de Zaken van den Hervormden Eeredienst’ op 12 juni 1856 werd verleend met de mededeling ‘dat er geen redenen bestaan welke de verlangde toelating verhinderen’.

De gemeente groeide in drie maanden tijd met bijna vijftig leden, zodat in maart 1856 geconstateerd werd dat in de kerk ruimte te weinig was en er zitplaatsen bij moesten komen. Daarom werd daarvoor binnen het doophek ruimte gemaakt.

Problemen…

Die voorspoedige groei betekende niet dat er geen problemen waren. Vooral met ouderling H.J. Roelofs ontstonden nogal eens problemen. Zo had Roelofs ernstige bezwaren om met personen aan het avondmaal te gaan, ‘die hun vee naar een tentoonstelling zenden, vanwege de zondigheid van die omgeving’. En toen in 1857 een kerkenraadsverkiezing gehouden werd, deelde Roelofs in de volgende kerkenraadsvergadering mee zich buiten de stemming gehouden te hebben ‘op grond dat hij naar zijn inzien geene geschikte persoonen tot die werkzaamheid in de gemeente zag’. Er waren echter na de voorgeschreven drie afkondigingen van de kansel geen bezwaren ingebracht tegen de verkozenen, zodat ze gewoon in het ambt bevestigd werden. De reactie van ouderling Roelofs daarop was, dat hij gedurende twee maanden de kerkenraadsvergaderingen niet bezocht. Hij achtte de kerkenraad onwettig en zelfs ds. Breukelaar van Aalten moet er aan te pas komen om de vrede te herstellen. Dat lukte voorlopig.

Ondertussen was organist Weijenberg blij dat het orgel het af en toe niet deed. Hij kon dan lekker thuisblijven. Die kerkdiensten bevielen hem namelijk niet, zei hij, want ‘de predicatiën zijn zielloos en zonder geest, pit of merg’. Hij was niet de enige die daarover ontevreden was, want in februari 1858 was ouderling Roelofs weer niet aanwezig op de kerkenraad. Dus werd een commissie op hem afgestuurd. Roelofs zei toen onder meer, dat hij de preken onverstaanbaar en te lang vond. Nou, dat vond de kerkenraad helemáal niet: ‘Wat het te lang preeken betreft, het heeft de broeders niet verveeld, evenmin onderscheidene leden der gemeente, en daar het de ondervinding dagelijksch bevestigt dat de prediking niet gerekt wordt, hopen zij dat de leeraar bij de tegenwoordige orde van om de twee uren de Godsdienst een einde te doen nemen, moge volharden en daar zij in Gods Woord geene bepaling van tijd vinden, om die aan een leeraar voor te schrijven’, oordeelde de raad dat Roelofs ‘in dezen niet in den geest der gemeente spreekt noch handelt’.

De problemen met ouderling Roelofs werden er toen niet beter op. Al snel bleek dat hij onder kerktijd gemeenteleden thuis ontving om daar samen een godsdienstoefening te houden. Dát was scheurmaking, zodat de classis er aan te pas kwam, die de schorsing van ouderling Roelofs (door de kerkenraad opgelegd) goedkeurde.

En organist Weijenberg dan? Hij ging al snel weer gewoon orgelspelen en kreeg zelfs een deel van een varken als beloning. Helaas, ook dat hielp niet. Hij en zijn vrouw onttrokken zich korte tijd later aan de gemeente ‘zolang ds. Middel hier Leeraar is’. Dat was in april 1860. Maar ds. Middel had intussen al een beroep van de kerk te Hattem ontvangen. Hoe de kerkenraad er ook bij hem op aandrong in Zutphen te blijven, het mocht niet baten. Op 12 mei 1860 werd op de kerkenraad afscheid van hem genomen.

In plaats van organist Weijenberg werd br. H. de Greef benoemd en diens dochtertje kreeg als beloning voor het orgeltrappen fl. 4 (want een windmotor had het instrument niet).

De tweede predikant: ds. Van Andel (van 1861 tot 1873).

Ds. J. van Andel (1839-1910) op latere leeftijd.

In juni 1860 begon de kerkenraad met het beroepingswerk. Ds. J.W. te Bokkel (1815-1888) van Ommen werd als eerste beroepen, maar bedankte. Consulent ds. Bulens wees de kerkenraad toen op kandidaat J. van Andel (1839-1910). Deze nam het beroep ‘met blijdschap’ aan, mogelijk omdat hij tijdens het examen op de classis Alkmaar niet zulke aangename belevenissen had meegemaakt (er waren geruchten dat hij wegens onrechtzinnigheid zou zijn afgewezen). En zo kwam hij naar Zutphen, waar hij op 10 februari 1861 door schoonvader ds. A. Bummelkamp (1811-1888) in het ambt bevestigd werd. Ook ds. Bulens deed aan de handoplegging mee.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) bevestigde ds. Van Andel in het ambt.

De predikant ging voor fl. 240 per jaar wonen in een huurwoning van ene Dellewijn aan het Broederenkerkplein. Daar had de predikant zelfs zóveel ruimte dat deze ook voor de door-de-weekse Bijbellezingen, catechisaties, kerkenraads- en gemeentevergaderingen werd gebruikt. De gemeentevergaderingen vereisten nogal wat ruimte: deze werden in de tijd van ds. Van Andel steeds door tussen de 40 en 50 manslidmaten bezocht. Ook de kerkenraadsvergaderingen werden nogal eens bij de predikant aan huis gehouden. Toen daar vanaf februari 1867 ook koffie geschonken werd kreeg de predikant daarvoor een vergoeding van één gulden, ‘mede voor vuur en licht’.

Ook tijdens het predikantschap van ds. Van Andel bleef de gemeente groeien. Zaten er sinds enige jaren al gemeenteleden binnen het doophek, in 1866 moest besloten worden de consistorie (‘het kerkekamertje’) uit te breken om meer zitplaatsen te krijgen.

2. De Gereformeerde Gemeente onder het Kruis.

In 1838 ontstonden in de landelijke ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ problemen over onder meer de vraag welke kerkorde door de Afgescheidenen zou worden aangenomen. Deze en andere verschillen van inzicht leidden tot een kerkscheuring, waardoor de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ ontstond. Ook in Zutphen vormde zich zo’n gemeente, al weten we niet precies hoe dat ging.

De Kruisgemeente werd in ieder geval geïnstitueerd op 26 december 1853 en wel onder leiding van ds. G. Kamans sr. (1798-1877) van Apeldoorn. De notulen vertellen daarover het volgende: ‘De gemeente der Gereformeerden onder ’t Kruis is Gestigt den 26 December in den Jaare 1853, door den Eerw. Ds. G. Kamans, Predikant in de gemeente te Apeldoorn, en zijn gelijk bevestigd tot ouderling G. Loggers en tot Diakenen J. Baarschers en G. Bulterman’.

Ouderling Loggers overleed echter vijf dagen later en werd vervangen door diaken J. Baarschers, terwijl toen als diaken benoemd werd Willem Bannink.

De eerste predikant: ds. W. Eichhorn (van 1855 tot 1860).

Ds. W. Eichhorn (1828-1872).

Op zondag 15 april 1855 deed de eerste predikant intrede: ds. W. Eichhorn (1828-1872) van de Kruisgemeente te Huizen. Hij werd door ds. D. Klinkert (1818-1898), Kruisdominee te Zwolle, in het ambt bevestigd. De gemeente telde bij het afscheid van ds. Eichhorn (in 1860) 88 leden: 25 echtparen en 28 alleenstaanden. ‘Indien elk echtpaar in het bezit zou zijn geweest van drie kinderen’ zal het ledental toen ongeveer 165 zielen geteld hebben.

Ds. D. Klinkert (1818-1898) bevestigde ds. Eichhorn in het ambt.

In Huizen was men niet onverdeeld tevreden met het spoedige vertrek van ds. Eichhorn. Een plaatselijke visventer (én ouderling) was zelfs ronduit boos dat de predikant al na een jaar vertrok. Hij ging het dorp in en verkondigde daar, en ook op de classis Amsterdam, een roddelpraatje over ‘een grove zonde’, eertijds door de dominee begaan. Classisvoorzitter ds. C. Kloppenburg (1813-1876) van Amsterdam – leermeester van Eichhorn – had zijn vroege pupil toen om nadere informatie gevraagd, maar in plaats van daarop fier te antwoorden dat dit of dat wel of niet het geval was, vroeg hij Kloppenburg ‘om de zaak geheim te houden’. Zo kwam de zaak dus op de landelijke ‘Algemene Vergadering’ van augustus 1855.

Ds. C. Kloppenburg (1813-1876).

Daar hield Eichhorn vol onschuldig te zijn, maar niet iedereen was overtuigd. Uiteindelijk werd ds. Eichhorn van 8 augustus 1855 tot 29 juli 1856 geschorst en ds. Kamans, die hem ooit bevestigde, zou dit in Zutphense gemeente bekend maken. Een aanklacht wegens laster, door ds. Eichhorn bij de rechtbank ingediend, had geen gevolg. Later kon ds. Eichhorn gelukkig ‘openlijk vereerlijkt’ (in ere hersteld) worden.

Een eigen kerk (1856).

De kerk van de Kruisgemeente aan de Komsteeg (later van het Leger des Heils).

De kerkdiensten van de Zupthense Kruisgemeente werden aanvankelijk gehouden in het huis bij de molen van Joost Kok, ongeveer op het terrein van het latere NS-station. Vervolgens verkaste de gemeente naar een huis of schuur aan de Berkelkade. En tenslotte kocht men in 1856 voor fl. 4.375 ‘een grooter kerkgebouw’ in de Komsteeg. Daar kwam nog eens fl. 1.300 overheen voor de inrichting ervan tot kerkgebouw.

Ds. Eichhorn nam op 11 november 1860 afscheid van zijn Kruisgemeente in Zutphen, wegens het beroep dat de kerk van Tricht op hem had uitgebracht.

De tweede predikant: ds. N.J. Engelberts (van 1863 tot 1870).

Het beroepingswerk vlotte aanvankelijk niet erg. Verscheidene predikanten bedankten voor de eer, maar uiteindelijk had men beet: na vier maal een beroep op hem te hebben uitgebracht deelde ds. N.J. Engelberts (1831-1918) van Bierum (Gr.) mee het beroep aan te nemen. Op 8 februari 1863 bevestigde ds. Eichhorn – daarvoor speciaal uit Tricht overgekomen – hem in het ambt. Zijn traktement bedroeg fl. 700 per jaar en vrij wonen.

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918).

Een financiële kwestie trof de gemeente in 1867. De hypotheekverstrekker (ten bate van de kerk in de Komsteeg) wilde – door familieomstandigheden gedwongen – zijn geld terug. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen plaatste de kerkenraad obligaties ter waarde van fl. 3.000, die gelukkig allemaal van de hand gingen en waarvan later nog negen geschonken werden. Dat kwam goed uit, want er moest ook een orgel komen. Sinds december 1866 werd de kerkzang dan ook door dat instrument begeleid.

Ds. Engelberts ontwierp trouwens het kerkzegel van op 10 november 1865 voor het eerst gebruikt werd: ‘Het zegel zal voorstellen een burgt op eene rots gebouwd welke door de golven wordt bespoeld, terwijl uit de burgt eene banier met eenen geschoren leeuw geteekend, zich verheft. Als zinspreuk zal aan de bovenzijde worden geplaatst: ‘Bedreigd maar veilig’ en aan de onderzijde de naam Zutphen’.  Later werd de tekst aangepast.

Het (later enigszins aangepaste) kerkzegel dat door ds. Engelberts ontworpen werd.

Overleg tussen beide Gemeenten (1869-1877).

In juni 1869 – toen de landelijke hereniging tussen de Christelijke Afgescheidene Gemeente en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis beklonken werd met als nieuwe naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ – stonden in de Zutphense gemeenten ds. J. van Andel (van 1861 tot 1873 in de Christelijke Afgescheiden Gemeente) en ds. N.J. Engelberts (van 1863 tot 1870 in de Kruisgemeente).

Deze twee dienaren des Woords zouden dus de onderhandelingen over een eventuele plaatselijke ineensmelting moeten beginnen. De positiebepaling ten aanzien van eenwording tussen beide gemeenten verschilde bij deze predikanten totaal. Ds. Van Andel zag geen heil in de vereniging met de Kruisgezinden; ‘hij zag met zijn verenigingspogingen meer naar de hervormde neven dan naar de broeders onder ’t Kruis’. En ds. Engelberts schreef in die dagen een scherpe brochure, waarmee hij trouwens de Christelijke Afgescheiden Gemeente niet wilde schaden of afstoten, maar meer het goed recht van de Kruisgemeenten wilde verdedigen.

Het eerste contact vond op 15 augustus 1869 plaats door het voorgaan in elkanders kerkdienst. Ds. Van Andel leidde een dienst in de Kruiskerk in de Komsteeg, en ds. Engelberts op zijn beurt zou voorgaan in de kerk in de Afgescheiden Gemeente in de Kolenstraat. Ook woonden de predikanten een keer een kerkenraadsvergadering van de andere gemeente bij.

Op de classis van de Kruisgemeenten werd ook over de ineensmelting in Zutphen gesproken. Daar waren de meningen over éénwording verdeeld. Sommigen achtten het wenselijk, maar anderen [de afgevaardigden uit Zutphen] vonden het niet raadzaam ‘daar er bij hun gevonden worden die ds. Van Andel niet kunnen hooren’. Sterker nog: op 4 oktober 1870 besloot de gemeentevergadering van de Kruisgemeente in de Komsteeg wél te willen verenigen met de gemeente in de Kolenstraat, maar zónder ds. Van Andel. Maar ook nadat die predikant in 1873 vertrokken was, was van een ineensmelting tussen beide gemeente nog jaren lang geen sprake. Overigens was ds. Engelberts van Kruisgemeente in de Komsteeg  al in 1870 vertrokken naar de gemeente van ’s-Gravenzande.

Een komisch misverstand (?) was de oorzaak van nog meer onvrede, vooral bij de Afgescheiden Gemeente van ds. Van Andel. Ds. J.G. Smitt (1846-1908) van Amsterdam zou in september 1870 in de Afgescheiden Gemeente in de Kolenstraat preken. ‘Maar het tijdstip van aankomst was door een misverstand in handen gekomen van de kerkenraad  van de (vacante!) Kruisgemeente in de Komsteeg. Een ouderling van die kerk was bij het station om ds. Smitt af te halen. Deze bleef bij die ouderling logeren en de volgende morgen bracht de broeder ds. Smitt naar de kerk in de Komsteeg, waar hij het Woord bediende. In de Kolenstraat wachtte men vergeefs. Noodgedwongen werd daar maar een preek gelezen’.

Ds. Van der Mast (van 1873 tot 1883) opvolger van ds. Engelberts.

Ds. M. van der Mast (1843-1932).

De kerkenraad van de Kruisgemeente beriep dus maar snel een opvolger voor ds. Engelberts. Het werd uiteindelijk kandidaat M. van der Mast (1843-1932) uit Den Haag, die op 11 april 1873 door nota bene ds. Van Andel van de ‘zustergemeente’ in de Kolenstraat in het ambt bevestigd werd; een hoopvol teken! En in juni dat jaar preekten de predikanten in elkaars kerk; nóg een hoopvol teken!

Maar later dat jaar vertrok ds. Van Andel als reizend predikant voor de provincie Noord-Holland, met de bedoeling de vacante Christelijke Gereformeerde Gemeenten te bedienen en waar nodig hulp te bieden. Ook de kerkenraad van diens Zutphense gemeente werd door ambtsdragersverkiezingen ingrijpend anders van samenstelling. Zodat men weer ‘overnieuw’ kon beginnen. De gemeente van ds. Van Andel bloeide na diens vertrek niet meer. Sterker: meerdere leden van de Afgescheiden kerk in de Kolenstraat stapten in de vacatureperiode  over naar de Kruisgemeente in de Komsteeg. Ds. Van der Mast hoorde men daar graag.

Ds. Kempff  (van 1875 tot 1877) opvolger van ds. Van Andel.

In de Afgescheiden Gemeente in de Kolenstraat kon men ook in de jaren daarna niet tot vereniging besluiten. Ds. Van der Mast mocht in zijn eigen Kruisgemeente geliefd zijn, het hierboven genoemde  ‘overlopen’ van meerdere van hun leden weet men aan hém. Daarom besloot de kerkenraad het beroepingswerk ter hand te nemen. Ds. G.A. Kempff (1844-1882) van Spijkenisse nam het op hem uitgebrachte beroep in juli 1875 aan. Hij bleef echter maar ongeveer twee jaar. Nog voor de vereniging plaatsvond vertrok hij (van hem is geen foto bekend).

Verenigd (6 december 1877)!

Ds. J.F. Bulens (1820-1889).

Dankzij de tactische houding van consulent ds. J.F. Bulens van de gemeente in de Kolenstraat en ongetwijfeld ook die van ds. Van der Mast van de gemeente in de Komsteeg,  werd de ineensmelting tussen beide gemeenten geëffectueerd op 6 december 1877.

Een nieuw notulenboek werd aangelegd waarin de volgende alinea de eerste werd: ‘Nadat door de leden in de beide gemeenten der toen bestaande Chr. Afgescheidenen en Onder het Kruis zich tot eene gemeente hadden vereenigd onder de naam van Christelijk Gereformeerden, waarvan hier te Zutphen twee gemeenten bestonden, is men na vroeger vergeefsche pogingen ten laatste eindelijk geslaagd als ééne gemeente te openbaren’.

Afgesproken werd dat men elkanders lasten en lusten aanvaardde en dat, ‘aangezien beide kerken ongeschikt worden geacht tot plaats van eeredienst’, gezocht zou worden ‘naar de mogelijkheid tot de oprichting van een kerkgebouw’. Tot die tijd werden de diensten beurtelings in beide kerken gehouden. En pas zodra er een gezamenlijk kerkgebouw was zouden beide gemeenten een gezamenlijke kerkenraad kiezen.

Nog een afbeelding van de kerk in de Komsteeg.

Een vergrote en vernieuwde kerk (1878).

Al snel wordt duidelijk dat de bouw van een geheel nieuwe kerk financieel niet haalbaar is. Gemeentelid en beurtschipper C. van der Worp – van oorsprong behorende tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente – meende in januari 1878 echter dat het mogelijk was de kerk van de vroegere Kruisgemeente in de Komsteeg te vergroten, zeker als de opbrengst van de verkoop van de kerk in de smalle Kolenstraat voor de verbouwing gebruikt kon worden. De kerk kon voor minstens fl. 4.000 verkocht worden, zo meende hij, terwijl de kosten voor de verbouwing fl. 6.400 zouden bedragen. En zo ging het gebeuren: de kerk in de Kolenstraat werd verkocht aan D.M. Mispelblom Beyer, en de bouw van de vernieuwde kerk aan de Komsteeg werd aanbesteed overeenkomstig de plannen van architect Uyterwijk. De laagste inschrijver voor de klus was aannemer Enzering, die de verbouw en uitbreiding van de kerk voor fl. 5.160 wilde uitvoeren.

C,. van der Worp mocht de ‘sluitsteen’ plaatsen op 13 mei 1878 (foto: ‘Memorabilia’).

Tijdens de verbouw van de kerk werden de kerkdiensten gedurende zes weken gehouden in de christelijke school. Maar op 22 september 1878 was het zover: de nieuwe kerk kon in gebruik genomen worden. Op 13 mei daaraan voorafgaande had Van der Worp, die zélf fl. 3.000 geschonken had om de bouw van de vernieuwde kerk mogelijk te maken, ‘een sluitsteen’ aanbrengen.

Ds. Van der Mast vertrekt (1883).

Bij het vertrek van ds. Van der Mast toch een vervelende gebeurtenis. Nadat de predikant een beroep gekregen had van de kerk van Nieuwendam, gaven gemeenteleden de kerkenraad er de schuld van dat ds. Van der Mast dat beroep had aangenomen. Toen de kerkenraad de predikant vroeg hoe dat gerucht kon zijn ontstaan, ‘zegt de leeraar niets gezegd te hebben dan alleen dat den kerkeraad hem niet gevraagd had om te blijven en dus als van zelfs spreekt moet vertrekken’. Op 21 oktober 1883 preekte ds. Van der Mast afscheid. Als opvolger werd een beroep uitgebracht op ds. J.N. Lindeboom (1851-1928) uit Ambt-Vollenhove. Deze nam het beroep aan en kwam in 1884 naar Zutphen. Daar bleef hij ongeveer tweeëndertig jaar. We volgen hem tot 1892, waar ons verhaal stopt.

Ds. Lindeboom (van 1884 tot 1916).

Ds. J.N. Lindeboom (1851-1928).

Ds. J.N. Lindeboom was nog maar net in het ambt bevestigd of hij deelde mee dat volgens hem het aantal zitplaatsen in de vergrote kerk aan de Komsteeg nodig opnieuw uitgebreid moest worden. Besloten werd een galerij in de kerk aan te brengen. In mei 1885 was de klus geklaard.

Een nieuwe pastorie (1889).

Niet alleen de kerk was te klein, ook de huurwoning van de predikant aan de Oude Wand. Niet alleen het predikantsechtpaar en hun kinderen, maar ook de schoonmoeder van de predikant woonden er. De kerkenraad aarzelde met het nemen van maatregelen, zodat de predikant in 1888 naar Gorssel verhuisde. In 1886 werd weliswaar een commissie benoemd die een geschikte predikantswoning moest zoeken, maar pas in 1889 zou dat tot resultaten leiden: een pastorie naast de nieuwe kerk aan de Oude Wand.

Een nieuwe kerk (1889).

Het herenhuis aan de Oude Wand dat aangekocht werd om verbouwd te worden tot kerk-met-pastorie (foto: ‘Memorabilia’).

Niet alleen de predikantswoning vroeg in die tijd aandacht, maar ook de krappe plaatsruimte in de kerk. Twaalf jaar geleden was de kerk aan de Komsteeg nog ingrijpend verbouwd en vergroot, en in 1885 was nog een galerij in de kerk gebouwd; maar langzamerhand ontstond opnieuw een gebrek aan zitplaatsen. Vandaar dat in maart 1889 in de kerkenraad gesproken werd over de koop van het herenhuis van mevrouw Plantenga-Evekink aan de Oude Wand 39. Dat huis was redelijk voordelig aan te passen en uit te breiden tot een kerk-met-pastorie. Weliswaar werd het door de dames Calcar gehuurd en bewoond, maar zij gaven in mei 1889 te kennen vrijwillig en zonder vergoeding te willen vertrekken, terwijl ze in feite nog vier jaar huurbescherming hadden.

Een persbericht over de eerstesteenlegging op 6 september 1889.

De kerkbouwplannen werden ontworpen door architect van Schuylenberg; afgesproken werd dat de kerk ook een toren zou krijgen. In augustus 1889 werd de aanbesteding gehouden, waarop tien aannemers inschreven. Aannemer Ruysink uit Zutphen was de laagste inschrijver voor een prachtig ogend bedrag: fl. 5.555,55, ‘terwijl op 15 december het werk afgeleverd moet worden’. Dat was snel!  De eerstesteenlegging van de kerk aan de Oude Wand vond plaats op vrijdag 6 september 1889. De plechtigheid werd bijgewoond door een groot aantal belangstellenden en werd door ds. Lindeboom geopend met gebed en een korte toespraak. Daarna werd de ‘eerste steen’ van de oude kerk aan de Komsteeg ingemetseld in de muur van de nieuwe kerk. Daaronder werd een nieuwe steen geplaatst, waarop de volgende tekst gebeiteld was: “Door de goedheid onzes Gods zijn wij in staat gesteld dezen steen in een ruimer kerkgebouw te verplaatsen door de oud-ouderlingen B.J.  Beker en M.J. Scholten. ‘Eben Haëzer’ 6 sept. 1889”. Ondertussen was de oude kerk met de consistorie voor in totaal fl. 4.750 verkocht.

De kerk met de pastorie zoals die er bij de ingebruikname uitzag.

De ingebruikneming geschiedde op Tweede Kerstdag, 26 december 1889. De kerkenraadsnotulen van de vergadering daarna vermelden het volgende verslagje: ‘Alle predikanten die uitgenodigd waren [ds. Van Andel, ds. Engelberts en ds. Van der Mast] hadden zich verontschuldigd. Zoo ook de classisbroeders. Na een inleidend woord, waarin de geschiedenis onzer Gemeente, in verband met die van heel de Chr. Geref. Kerk werd herinnerd, sprak de leeraar voor eene schare, die het gebouw meer dan vulde, een rede uit over Psalm 84 vers 2 [‘Hoe liefelijk zijn Uw woningen, o HEERE der heirscharen!’]. De preek van ds. J.N. Lindeboom was verdeeld in vier gedeelten: 1. Een onschatbaar voorrecht; 2. Een groote genade; 3. Een dure roeping; 4. Een schat van ‘zegeningen’. Na het eindigen hiervan werden toespraken gehouden tot de Gemeente, de bouwcommissie, aannemers, architect, alsmede het bestuur der Chr. School, den hoofdonderwijzer Schutte, ds. De Hoest, hervormd predikant, en Burgemeester en Wethouders, en voorts tot allen, die aan het klaarkomen van het gebouw hebben helpen bijdragen’.

Orgel.

Natuurlijk moest een behoorlijk orgel in de kerk geplaatst worden. Nog voor de aanbesteding van de nieuwe kerk werd al actie ondernomen ‘ter verkrijging van een nieuw orgel, daar het oude niet bij machte is het kerkvolk te beheerschen en het gezang daardoor bij wijlen ontsticht’. De inschrijving was vooralsnog geen succes. Maar in 1891 werden spijkers met koppen geslagen. ‘Met algemeene stemmen wordt besloten een nieuw pijporgel te kopen bij den orgelmaker Proper te Kampen’. Weliswaar viel het ook toen niet mee om de fl. 1.600 voor het nieuwe instrument bij elkaar te krijgen, maar er werd rustig doorgespaard. Rond mei 1892 werd het orgel in gebruik genomen.

De Vereniging tussen Afscheiding en Doleantie (1892).

In Zutphen heeft nooit een Nederduitsche Gereformeerde Kerk, voortgekomen uit de Doleantie, bestaan. Maar wél traden in de Doleantietijd, 1886 en volgende jaren, verscheidene leden uit de plaatselijke hervormde gemeente: in januari 1887 het eerste drietal.

Landelijk waren sinds de Doleantie al besprekingen begonnen tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ om tot eenheid te komen. Op 17 juni 1892 werd de landelijke Vereniging een feit; beide kerken gingen verder als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Ook in Zutphen veranderde de naam van de beide gemeenten in ‘Gereformeerde Kerk te Zutphen’. Enkele Dolerenden, die de hervormde gemeente ter plaatse verlaten hadden, wilden zich echter nog niet aansluiten bij de Gereformeerde Kerk. ‘Besloten wordt vooreerst nog een afwachtende houding aan te nemen’.

Bronnen onder meer:

F.L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834, deel III, Kampen, 1942

M. van Osnabrugge, Memorabilia. 125 jaar Geschiedenis der Gereformeerde Kerk te Zutphen. 1840-1965. Zutphen, 1983

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991

J. Waterink, Geschiedenis der Gereformeerde Kerk te Zutphen. Zutphen, 1923

© 2017. GereformeerdeKerken.info