De Gereformeerde Kerk te ’s-Hertogenbosch

Op 19 oktober 1842 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te ‘s-Hertogenbosch geïnstitueerd onder leiding van ouderling Jan de Ruijter uit Vrijhoeve-Capelle.

Kaart: Google.

Voorgeschiedenis.

Dat ’s-Hertogenbosch in die tijd vooral bevolkt werd door Rooms-Katholieken behoeft geen betoog. Volgens A.J. van der Aa telde de stad in 1844 ongeveer 19.500  inwoners van wie er 16.000 Rooms-Katholiek waren, 2.500 Nederlands Hervormd, 520 Evangelisch-Luthers, 150 leden van Waalse Gemeente en 380 Joodse mensen. Behalve de handel en de scheepvaart was in de stad ook industrie van belang.

In Den Bosch bestond bij sommige hervormden kritiek op de gang van zaken in die kerk. Dat valt af te leiden uit het feit dat al in 1835 vermoedelijk op drie verschillende plaatsen ‘conventikels’, huisgodsdienstoefeningen, gehouden werden. Zo kwamen in het huis van Trijntje Verbeet in de Vischstraat mensen bij elkaar, evenals bij schipper Donkers in de haven. En vermoedelijk ook nog op een derde, onbekende, plaats.

De Bossche hervormde predikant Augustini Luberti – hij woonde aan de Pensmarkt 190 – zat er dermate mee in zijn maag dat hij daarover correspondeerde met de stedelijke overheid. Vooral het feit dat deze conventikels ook werden bijgewoond door militairen die in de stad gelegerd waren, verontrustte de overheid. Men wees naar ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Doeveren die hier de hand in gehad en die de militairen naar die huissamenkomsten verwezen zou hebben.

De (voormalig hervormde) Grote Kerk te ‘s-Hertogenbosch.

Hendrik van Beest van Andel bezocht deze bijeenkomsten ook. Het vervelende was, althans voor de hervormde predikant, dat Hendrik van Beest diaken in diens hervormde gemeente was. En hij was niet de enige belangstellende voor de conventikels. In de loop van de jaren ontving de hervormde kerkenraad verscheidene brieven van gemeenteleden die meedeelden zich van het hervormde kerkbestuur af te scheiden, namelijk van Anna Cornelia Roovers eind oktober 1835 (zij bezocht het conventikel in de woning van Trijntje Verbeet), van Teuntje van Dalen (echtgenote van Hendrik van Beest van Andel!) die haar brief eind november 1835 schreef (ook uit naam van haar kinderen en van haar dienstbode Anne de Lorm). Eind 1842 moest de hervormde kerkenraad zich bovendien buigen over drie brieven afkomstig van respectievelijk Gerrit van Andel en zijn vrouw E.P. Verschoor (mede namens hun spruiten), van Jan Huibertse van Andel en zijn echtgenote J. de Jongh en tenslotte van J. van Waardhuizen en zijn wederhelft M.A. de Bie, ook namens de kinderen.

De kerk geïnstitueerd (1842).

Ondertussen was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te ‘s-Hertogenbosch op 19 oktober 1842 geïnstitueerd. Daarbij was volgens de bronnen geen predikant aanwezig; de institueringsbijeenkomst stond onder leiding van ouderling J. de Ruyter van de Afgescheiden Gemeente te Vrijhoeve-Capelle, die op 1 maart 1837 geïnstitueerd was. Het was op de bijeenkomst bovendien geen drukte van belang want volgens de notulen van de ‘eerste kerkelijke vergadering der Christelijke Afgescheidene Gemeente te ’s-Hertogenbosch’ waren op die dag in totaal zes personen aanwezig, van wie enkelen overigens zeer grote gezinnen hadden.

Behalve ouderling De Ruyter uit Vrijhoeve-Capelle waren dat de broeders A.J. Leegstra, H. van Beest Van Andel, A. van der Hammen, J. van Waardhuizen en J.H. van Andel, allen ‘lidmaten van de Christelijke Afgescheiden Gemeente alhier’. Deze eerste leden van de kerk van ’s-Hertogenbosch waren tot die tijd (vrijwel allen) lid van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Vrijhoeve-Capelle geweest. Op een gegeven moment was men echter kennelijk tot de conclusie gekomen dat ook in ’s-Hertogenbosch een Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht moest worden. Mogelijk dat daarbij ook de bezwaarlijke afstand tussen Vrijhoeve-Capelle en ’s-Hertogenbosch een rol speelde.

Hoe dan ook, nadat besloten was een kerkenraad te kiezen, bestaande uit één ouderling en één diaken, werd tot stemming overgegaan. Verkozen werden ‘tot ouderling of opziener der gemeente’ A.J. Leegstra (32 jaar oud), en als diaken Jan Huibertse van Andel, die 28 jaar oud was.

Ds. Zonne (1807-1865) preekte in de begintijd geregeld in Den Bosch, raakte in 1846 in Genderen buiten bediening, emigreerde in 1847 naar Amerika en stichtte daar Cedar Grove. Van hem is geen foto bekend, wel zijn grafsteen in Cedar Grove.

Een predikant was er aanvankelijk niet. Wel preekte ds. P. Zonne (1807-1865) van Genderen er geregeld, maar in de eerste tijd trad diaken Van Andel ook zo nu en dan als voorganger van de kleine gemeente op. Als hulp bij moeilijkheden in de gemeente nodig was kwam ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk af en toe raad geven.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk.

Erkenning gevraagd en verkregen (1844).

De Afgescheiden Gemeente van ’s-Hertogenbosch stuurde op 31 maart 1844 een verzoek naar koning Willem II om erkend te worden als kerkgenootschap. Behalve dat de vijfentwintig ondertekenaars beloofden de behoeftigen uit eigen middelen te zullen ondersteunen, geen aanspraak te zullen maken op de bezittingen van de hervormde kerk en ook de naam ‘gereformeerd’ te laten vallen, maakten ze ook duidelijk dat ze al een plaats van samenkomst hadden, en stuurden ze bovendien een reglement mee.

Dit reglement was de Almkerkse variant van het Utrechtse Reglement, dat inmiddels al door de overheid was goedgekeurd. Ze hoefden dus niet te vrezen dat het verzoek zou worden afgewezen. Door dit verzoekschrift weten we dat de enige ambtsdrager op dat moment ouderling J.H. van Andel was (ook zijn zeven kinderen tussen 7 tot 17 jaar ondertekenden het verzoekschrift eigenhandig – niemand in Den Haag viel daarover). Ze kregen al vrij snel antwoord terug: op 5 juni 1844 ontvingen ze bericht dat de gemeente erkend was. Dat ze hun kerkelijk leven uit eigen inkomsten moesten betalen was een vanzelfsprekende opmerking van Minister A. van Zuylen van Nijevelt, die hun verzoekschrift namens de koning beantwoordde.

De eerste kerkruimte (1845).

Het Ortheneinde in 1903.

De kleine gemeente kwam sinds 1845 bijeen in een gehuurde zaal. Voor fl. 75 per jaar huurde men namelijk een ruimte – een voormalige hooizolder, ‘stroo magazijn’ genoemd  – in een gebouw ‘staande op het Ortheneinde te ’s-Hertogenbosch, wijk B, no. 91’. Die zaal maakte onderdeel uit van voormalige ‘Statenlogement’, een deel van het St. Geertruiklooster. Het werd ongeveer tien jaar lang gehuurd, want begin 1854 moesten ze eruit, omdat de huur ‘verstreken’ was. Daarover later meer.

Moeilijkheden.

Ook de Afgescheiden Gemeente van ’s-Hertogenbosch bleef niet verschoond van onrust. In 1843 beschuldigde ouderling Leegstra voorganger-diaken Van Andel van Remonstrantse onrechtzinnigheid in zijn gebed. Hij had namelijk de toehoorders opgewekt ‘de Heere in de gemeente groot te maken en ijverig te zijn in den dienst des Heeren’. Ds. G.F. Gezelle Meerburg van Almkerk werd te hulp geroepen; deze vaardigde twee door de wol geverfde ouderlingen af (onder wie ook ouderling De Ruyter van Vrijhoeve – we kwamen hem bij de instituering al tegen), en de zaak liep uit op een half jaar schorsing en eindigde later – toen hij onafgebroken oppositie bleef voeren en blijvend verongelijkt was – in afzetting van ouderling Leegstra, terwijl Van Andel toen tot ouderling benoemd werd, samen met een ander daartoe verkozen gemeentelid.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855)

In diezelfde tijd verscheen ene J.W. de Vries van elders op het Bossche toneel, die een ‘reisattest’ van een andere Christelijke Afgescheidene Gemeente op zak had, dat echter vervalst bleek. Desondanks mengde hij zich in de Bossche gemeentelijke zaken en schreef ook lasterlijke aantijgingen tegen de Afgescheiden predikanten in Noord-Brabant. Deze beschuldigingen nam hij niet terug, met als gevolg dat geen enkele gemeente in Brabant hem meer als lid inschreef.

Het eerste censuurgeval kwam aan de orde toen een manslidmaat de stad verliet ‘met agterlatinge van zijne huisvrouw’.

Op 25 augustus 1846 – de kerkelijke gemeente (met 75 leden, onder wie 13 mannelijke en 12 vrouwelijke belijdende leden) lag er wat verfomfaaid bij door al die onenigheden – trouwde de dochter van Anna van Beest van Andel. De aanstaande echtgenoot was vanuit het hoge noorden, uit Appingedam, naar ’s-Hertogenbosch gereisd om de voorbereidingen te treffen. Die bruidegom was… ds. Helenius de Cock (1824-1894), zoon van de inmiddels overleden ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum, die daar in 1834 de Afscheiding begonnen was. Dat kwam goed uit! Dominee kon vóór zijn trouwerij nog nét even helpen met het oplossen van de jongste problemen in de gemeente!

Gemeentelid A. van der Hammen was het namelijk niet eens met het inmiddels door de Noord-Brabantse kerken aangenomen reglement volgens hetwelk de kerken in de provincie bestuurd werden. Door zich als provincie met een aparte kerkorde te tooien isoleerden de Brabantse kerken zich van de rest van de Christelijke Afgescheidene Gemeenten, zo vond hij. Op die manier kon je volgens hem ook geen dominees van buiten de provincie beroepen.

Een ander probleem had Yske van Nuis-Van Reenen, die niet weer in de kerk wilde komen als ds. P.J. de Bruijn (1817-1891) van de gemeente te Andel preekte. Iemand anders vond, dat in de gemeente van ’s-Hertogenbosch de gemeenteleden veel te makkelijk tot het avondmaal toegelaten werden. En  vrouw Van der Hammen meende dat ouderling J.H. van Andel een ‘indringer’ was, omdat hij Leegstra zou hebben weggejaagd. Kortom, brandstof genoeg voor een flinke uitslaande brand. Ds. De Cock kwam er niet helemaal uit. Wel stelde hij hier en daar iemand gerust, althans probeerde het, maar hij vond dat ds. G.F. Gezelle Meerburg van Almkerk de zaken eigenlijk zou moeten afhandelen, omdat hij ‘provinciale predikant van Noord-Brabant’ was. Deze nam in overleg met de kerkenraad later inderdaad maatregelen.

Een eigen predikant (1847-1852).

Ds. Helenius de Cock (1824-1894).

Een eigen predikant zou vermoedelijk meer stabiliteit in de gemeente kunnen brengen. De kerkenraad was die mening in ieder geval toegedaan en besloot te gaan beroepen op een traktement van fl. 1.000, een heel bedrag voor zo’n kleine gemeente. Een drietal werd gesteld van ds. Hel. de Cock (die kende men nu immers en had sinds zijn trouwerij banden met ’s-Hertogenbosch), ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) van Dordrecht en kandidaat C. Roobol (1801-1864) ook uit Dordrecht. Het verbaast niet dat de manslidmaten voor ds. De Cock kozen. Deze werd dan ook beroepen en op 1 augustus 1847 door ds. Gezelle Meerburg in het ambt bevestigd.

Met het kiezen van een nieuwe ouderling in een bestaande vacature wilde ds. De Cock echter nog even wachten tot zijn studenten H.D. van Gennip (1822-1866) en F.M. Penning (1818-1869) in Den Bosch zouden arriveren. Ze studeerden namelijk bij ds. De Cock voor predikant en gingen beiden vanuit Appingedam met de predikant mee naar ’s-Hertogenbosch. Zij waren voor de functie van ouderling heel geschikt, vond ds. De Cock. Het kwam er echter niet van. Beiden vertrokken al vrij snel uit ’s-Hertogenbosch naar elders. Van Gennip werd later een van de eerste zendelingen van de landelijke Christelijke Afgescheiden Kerk en werkte in de jaren 1851 tot 1858 in China en Nederlands Oost-Indië; hij kwam later terug naar Nederland en werd toen door de classis Appingedam aangesteld als reizend evangelist.

Nog meer problemen.

De problemen in de gemeente waren met de komst van ds. De Cock echter nog niet voorbij. De al genoemde dames Van der Hammen en Van Nuis moesten onder censuur gesteld worden omdat ze een reizend prediker, ruimschoots voorzien van allerlei ketterse wind van leer, Woutherus Bekker genaamd, aanhingen en daar niet van af te brengen waren. Een diaken, die zich met die tuchtoefening niet kon verenigen, dreigde toen met aftreden. De notulen vermelden trouwens dat in die kleine gemeente nog méér leden ‘gedurig naar Bekker gaan’. Geen wonder dat ds. De Cock tijdens een kerkenraadsvergadering – bijgewoond door de meeste mans- en enkele vrouwslidmaten – zich afvroeg of ook zíj niet behandeld moesten worden als de twee dames. Daardoor ‘ontstaat een heel tumult. Leegstra en Van der Hammen loopen weg nadat zij eenige woorden gesproken hebben die eenen geest van bitterheid openbaarden’.

De ‘dwaalleeraar’ Woutherus Bekker schreef ook het een en ander….

Het resultaat was dat de zes aanhangers van Bekker een officiële excommunicatiebrief thuisgestuurd kregen, omdat ‘zij weigerden zich te gedragen gelijk het de leden der gemeente betaamt, volgens de formulieren onzer kerk’. Twee van hen bleven in de kerk komen en hun censuur werd later op last van de provinciale vergadering opgeheven. Vanaf 1852 werd van Woutherus Bekker althans in Den Bosch niets meer vernomen. En zo losten die problemen zich langzamerhand vanzelf op.

Ds. De Cock nam op 4 januari 1852 afscheid. Als voorganger trad sindsdien ouderling Jan van Andel op. Als tweede ouderling kwamen Leegstra en Van Reenen bij de kerkenraadsverkiezingen allebei op vijf stemmen. De classis werd om advies gevraagd over het al of niet ‘door het lot en onder aanroeping van de naam des Heeren’, (zoals dat toen nogal eens ging) een beslissing te nemen. De classis adviseerde de zaak te laten rusten. De gemeente had helemaal geen zin in nieuwe problemen en vond één ouderling voorlopig meer dan genoeg.

De tweede kerk (1854).

Het Geuzenkerkje, op de hoek van de Molenstraat met de Sint Jansstraat.

In maart 1854 kochten de broeders het pand ‘het Rood Kruis’ op de hoek van de Molenstraat en de Sint-Jansstraat. De ‘hooizolder’ aan het Ortheneinde werd te klein en voldeed niet meer aan de eisen. De minister had in die maand toestemming gegeven om ‘het Rood Kruis’ als kerk te gebruiken. De koopsom bedroeg fl. 1.500 en de verbouwing kostte nóg eens ƒ 1.487. De gemeenteleden zélf offerden ervoor, maar ook van andere zijden kwamen giften binnen. Het gebouw werd sindsdien vaak Geuzenkerkje genoemd. De nieuwe kerk werd onder leiding van ds. Chr. Steketee Azn. (1820-1886) uit Meeuwen in gebruik genomen.

Ds. C Steketee (1820-1886).

Niet iedereen was blij met de gang van zaken rond de verbouwing van de kerk. Diaken H. van Beest  Van Andel trad af omdat ‘er zaken geschieden buiten zijn weten’ die te maken hadden met de verbouwing van de kerk. Ruim dertig jaar werd deze kerk gebruikt, toen men er uit groeide en in 1886 een nieuwe kerk in gebruik nam. Daarover later meer.

Nieuwe problemen.

Ds. A.F. Kok (1830-1874).

In mei 1855 moest de kerkenraad – ditmaal geleid door ds. A.F. Kok (1830-1874) van Zierikzee (hij zal er toen een zondag gepreekt hebben en werd meteen maar even om raad gevraagd) – opnieuw vergaderen over problemen betreffende allerlei ketterse overtuigingen die in de gemeente de ronde deden. Zo was er een juffrouw Welsch van wie gebleken was dat zij ‘de vreemde en verfoeilijke leeringen’ van een zekere juffrouw Muntinghe uit Amsterdam aanhing. De classis adviseerde haar onder censuur te stellen, maar we weten alleen zeker dat ze zich in 1855 aan de gemeente onttrok. Er volgde een lange vacante periode die duurde van 1852 tot 1866.

De tweede predikant (1866-1873).

Het was kennelijk niet mogelijk op eigen kracht een beroep uit te brengen, want halverwege 1864 werd door de kerkenraad besloten samen met de gemeente van Vrijhoeve Capelle (niet geheel onbekend bij de Bosschenaren) een predikant te beroepen. De kerk van ’s-Hertogenbosch zou fl. 300 en die te Vrijhoeve fl. 800 voor haar rekening nemen. Omdat in Vrijhoeve een pastorie stond zou de predikant dáár gaan wonen. Ook werd een preekregeling vastgesteld, namelijk dat de dienaar des Woords in de zomer om de veertien dagen in Den Bosch zou preken en in de winter eens in de drie weken. De weersgesteldheid was dan aanmerkelijk minder rooskleurig. Maar de plannen gingen niet door.

Ds. J. van Andel (1839-1910), hier op latere leeftijd, was afkomstig uit Den Bosch, maar bedankte voor een beroep.

Ook een beroep uitgebracht op ds. Jan van Andel (1839-1910), predikant te Zutphen en afkomstig van ’s-Hertogenbosch (zoon van de eerste gereformeerde Bossche ouderling), liep op niets uit. Of het om de woning was, ‘boven de kerk, die daartoe netjes en behoorlijk ingerigt zal worden’ is niet bekend, maar hij bedankte in ieder geval.

En toen kwam het beroep op de 21-jarige kandidaat Lucas Lindeboom (1845-1933), op een traktement van fl. 800. In de beroepsbrief werd opgemerkt dat hij zélf een woning moest zoeken, ‘want het kerkgebouw biedt geene genoegzame woning aan’. Toch nam Lindeboom het beroep aan en werd op 14 oktober 1866 door ‘professor’ Helenius de Cock van Kampen (hij was inmiddels tot docent aan de Theologische School benoemd) in het ambt bevestigd. Hij zou tot januari 1873 aan de kerk van ’s-Hertogenbosch verbonden blijven.

De ambtsperiode van ds. L. Lindeboom (1866-1873).

Gedurende de periode dat ds. Lindeboom in ’s-Hertogenbosch werkzaam was groeide en bloeide de gemeente. Het aantal leden steeg tussen 1866 en 1873 van 90 tot 190, en de predikant organiseerde bovendien allerlei gemeentelijke activiteiten. Zo werd een zondagsschool opgericht en bovendien werd een jongelingsvereniging ingesteld.

Maar ook nu bleven moeilijkheden niet geheel uit. De problemen rond de al eerder genoemde juffrouw Muntinghe doken in 1867 en het jaar daarna weer op; ze sprak weer geregeld voor een aantal toehoorders in de woning van juffrouw Welsch. Juffrouw Muntinghe achtte zichzelf ‘vrij geworsteld van de zonde’ en bovendien verklaarde zij de Bijbel zoals Gód – ‘die in haar woonde’ – die in haar geest het ingaf. Ook hoefde je volgens haar geen avondmaal te vieren als Jezus in je hart woonde.

Ds. Lucas Lindeboom (1845-1933).

Opnieuw werd de classis om advies gevraagd; deze adviseerde de aanhangers van juffrouw Muntinghe met haar dwaalleer onder censuur te plaatsen. Maar na verloop van tijd bleek nog slechts één gemeentelid bereid te zijn dat offer te dragen, al was ook hij er door de kerkenraad ‘menigmaal over onderhouden’. Hij gaf tijdens die gesprekken vaak ontwijkende of onduidelijke antwoorden, maar liet ondertussen wel duidelijk weten dat hij niet meer om vergeving, maar om verlossing van zonden bad. Uiteindelijk werd na een lange vergadering van de classis – waar het betreffende gemeentelid gehoord werd – geoordeeld werd hem uit de gemeente uit te schrijven.

De kerk wordt te klein.

Na verloop van tijd werd het kerkgebouw aan de Molenstraat te klein. Aanvankelijk werden allerlei lapwerkmaatregelen genomen: de militairen moesten op de galerij plaatsnemen, er werden extra bankjes getimmerd, en door ‘het teveel plaats opeisende orgel’ te verwijderen, zou ‘veel ruimte gewonnen en het spreken vergemakkelijkt worden’. Het instrument werd aan de hervormde gemeente te Ommeren verkocht. Maar de maatregelen bleken onvoldoende zodat men in augustus 1868 besloot de kerkdiensten te verplaatsen naar de Lutherse kerk in de Verwerstraat. Daarvoor moest men fl. 100 per jaar neertellen.

De Lutherse kerk in de Verwerstraat (foto: Reliwiki).

Ds. Lindeboom vond een nieuw kerkgebouw daarom dringende noodzaak. Toen hij in 1868 hoorde dat het gebouw ‘De (Oude) Hoofdwacht’ aan De Markt te koop stond stelde hij de kerkenraad voor dat gebouw te kopen.

Uiterst rechts de Oude Hoofdwacht aan de Markt (foto van schilderij door Bill Muncke te Parijs).

Maar die plannen gingen niet door. Vermoedelijk was er te weinig geld. Ds. Lindeboom liet het daar echter niet bij, zodat halverwege 1869 opnieuw een gemeentevergadering georganiseerd werd, waar 21 mannelijke en 6 vrouwelijk gemeenteleden waren komen opdagen. Ze oordeelden uiteindelijk ‘dat algemeen de wenschelijkheid en noodzakelijkheid van een ruimer en geschikter kerkgebouw wordt gevoeld; dat men de bezwaren hieraan verbonden niet gering acht, doch begeert dat de kerkeraad den weg der middelen beproeve en ieder bereid is naar vermogen de pogingen des kerkeraads te bevorderen, in de hoop dat de Heere onze begeerte, tot Zijne eer, geven zal’.

Ongeveer een maand later bleek dat de bouw van een kerk of de aankoop van een geschikt gebouw maar liefst fl. 8.000 zou kosten. De gemeente zélf kon fl. 2.500 opbrengen, waarvan een vijfde deel als lening. De kerkenraad kon dus niet anders dan van de plannen afzien. Maar er wás dringend ruimte nodig, ook voor de catechisaties, de verenigingen, en voor ‘de samenkomsten van de gemeente als ‘gezelschap’ op dagen-door-de-week. Ds. Lindeboom vond trouwens dat vooral bij die laatste bijeenkomsten dringend goede leiding nodig was, wilde men althans niet weer terugvallen in de moeilijkheden die men in voorgaande jaren had ervaren. Dat werd geregeld. De beide ouderlingen en de predikant namen om beurten de leiding op zich.

‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869).

Tijdens ds. Lindebooms ambtsperiode veranderde in 1869 de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te ’s-Hertogenbosch in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dit kwam door de landelijke kerkenfusie tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. Laatstgenoemd kerkgenootschap – dat in Den Bosch nooit voet aan de grond kreeg – had zich in 1838 van de hoofdstroom van de Christelijke Afgescheidene Kerk losgemaakt, veroorzaakt door allerlei verschillen van inzicht, waarover we op deze website al eerder het een en ander vermeld hebben. In 1869 kwamen beide kerken weer bij elkaar en besloot men als verenigde ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ verder te gaan, in ’s-Hertogenbosch dus als ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.

Ds. Wiersma (1873-1875).

Ds. Lindeboom vertrok in 1873 naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Zaandam. Zeer kort daarna werd ds. J.H. Wiersma (1843-1925) van Zierikzee beroepen, die op 30 maart 1873 in ’s-Hertogenbosch in het ambt bevestigd werd.

Het evangelisatiegebouw, later gereformeerde kerk, te Tilburg.

In de ambtsperiode van ds. Wiersma werd vanuit ’s-Hertogenbosch het evangelisatiewerk in Tilburg uitgebreid door huisbezoek en door het stichten van een evangelisatiegebouw aan de Lange Nieuwstraat. Ook werd in 1875 door de classis  besloten speciaal voor het werk in Tilburg een predikant te beroepen in de persoon van ds. C. de Best (1837-1938) die daar van 1875 tot 1876 werkte, na tussen 1863 en 1867 achtereenvolgens als zendeling in Suriname en op Java, daarna als evangelist-oefenaar in Enschede, en van 1869 tot zijn komst naar Tilburg (in 1875) oefenaar en predikant te Geesteren-Gelselaar te zijn geweest.

Ds. J.H. Wiersma (1843-1925).

Verder werd op initiatief van ds. Wiersma in ’s-Hertogenbosch een christelijke school opgericht. Daarover overlegde de predikant met de hervormde predikant ds. H. Pierson, met de bekende staatsman mr. A.F. de Savornin Lohman en met Kapitein Steinmetz, alle drie lid van de hervormde kerk, die – samen met ds. Wiersma,  ouderling Montagne en diaken Van Andel namens de Gereformeerde Kerk – in het bestuur van de school zitting namen. Het schoolgebouw stond in de Korte Putstraat 11, een pand uit 1670, dat tegenwoordig dienst doet als restaurant. Het is te herkennen aan de hoge boogramen.

De christelijke school in de Oude Putstraat. Hier goed zichtbaar doordat het oude postkantoor net afgebroken was.

Ds. Notten (1877-1881).

Ds. Wiersma nam op 26 september 1875 afscheid van Den Bosch en werd – na vijf predikanten vergeefs beroepen te hebben – opgevolgd door ds. J.W.A. Notten (1843-1914) van Harlingen, op een traktement van fl. 1.800. Deze deed op 18 maart 1877 intrede. De gereformeerde kerkhistoricus dr. J.C. Rullmann (1876-1936) schreef in het ‘In Memoriam’ in het landelijke ‘Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken’ over hem onder meer: ‘Hij was een man van beschaving. Fijn in vormen, kon hij met aanzienlijken gemakkelijker omgaan, maar was hij ook bij de eenvoudigsten aanstonds thuis. Met zijn schoone priesterlijke gestalte en zijn welsprekende warme prediking boeide hij zijn gehoor buitengewoon’.

Ds. J.W.A. Notten (1843-1914).

Tijdens ds. Nottens ambtsperiode werd in Den Bosch in 1878 een Protestants Militair Tehuis gesticht en bloeide het evangelisatiewerk, waarvan de zondagsschool door 160 kinderen geregeld werd bezocht. Op 30 oktober 1881 nam de predikant afscheid en vertrok naar Rotterdam.

Ds. Van der Linden (1882-1893).

Ds. Js. van der Linden (1852-1926).

Ds. Notten werd opgevolgd door ds. Js. van der Linden (1852-1926) van Heusden. Hij deed op 5 september 1882 intrede en bleef tot zijn vertrek naar de kerk van Den Haag, in 1893, aan de kerk van ’s-Hertogenbosch verbonden.

Een nieuwe kerk (1886).

Tijdens zijn ambtsperiode kwam de gemeente van ’s-Hertogenbosch tot nieuwe bloei, wat alleen al uitkwam in de opbrengst van de plaatsenverhuring in de kerk (wat toen in veel kerken de gewoonte was). Het kerkgebouw werd trouwens ondertussen steeds minder geschikt om de groeiende gemeente goed te kunnen herbergen. Daarom besloot de kerkenraad na de gemeente gehoord te hebben tot de bouw van een nieuwe kerk.

Al vrij snel na de komst van de predikant werd een perceel gekocht aan de Jan Heinsstraat. Aan architect Wierda uit Amsterdam werd opdracht gegeven een plan te ontwerpen. Als laagste inschrijver werd voor fl. 16.640 de bouw gegund aan ‘meester-metselaar’ Van der Bruggen te Den Bosch. Het nieuwe bedehuis, later ‘Pelgrimskerk’ genoemd en al snel getooid met de bijnaam ‘De kerk met de groene ruitjes’, kon op Eerste Kerstdag 1886 in gebruik genomen worden, waarbij ook de Kamper professoren H. de Cock en L. Lindeboom, vroeger predikant te Den Bosch, aanwezig waren.

De Pelgrimskerk (1886-1969), ‘de kerk met de groene ruitjes’.

Ds. Van der Linden preekte ’s ochtends bij die gelegenheid over Haggai 2 de verzen 7 tot 10, terwijl de professoren De Cock en Lindeboom respectievelijk de avonddienst en de dienst op Tweede Kerstdag leidden. ‘Moge de Heere de gebeden tot Hem in en met de gemeente opgezonden, genadiglijk verhooren over dit bedehuis en het Woord ook hier bevestigen: ‘Ik zal Mijn huis met heerlijkheid vervullen’. Christus, de heerlijkheid Zijns huizes, zij en blijve heerlijkheid ook van dit huis. Worde nu en steeds Zijn Naam er verheerlijkt, Zijne deugden geprezen en de komst van Zijn heerlijk Koninkrijk bevorderd!’

De Vereniging van 1892.

In hetzelfde jaar als waarin de Pelgrimskerk in gebruik genomen werd, 1886, vond op verscheidene plaatsen in ons land vooral onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) de Doleantie plaats – de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die overigens in Den Bosch geen noemenswaardige gevolgen had – waaruit de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ ontstonden. Al snel werden landelijke onderhandelingen aangeknoopt tussen de Dolerende Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk om tot ineensmelting te komen. Dat lukte uiteindelijk, zodat op 17 juni 1892 de Vereniging tussen beide kerken plaatsvond onder de nieuwe naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Ook de kerk van ’s-Hertogenbosch veranderde dus van naam en heette vanaf 4 juli dat jaar in het vervolg  ‘De Gereformeerde Kerk te ‘s-Hertogenbosch’.

Op 23 oktober dat jaar werd het vijftigjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te ’s-Hertogenbosch herdacht. Ter gelegenheid daarvan kwam prof. L. Lindeboom weer opdraven en preekte toen over 1 Cor. 1 vers 31: ‘Wie roemt, roeme in den Heere’, terwijl in de avonddienst voorging ds. J. van Andel (zoon van de eerste ouderling van ’s-Hertogenbosch) over Johannes 4 vers 37: ‘Een ander is het die zaait en een ander die maait’.

De periode tot de Tweede Wereldoorlog in vogelvlucht.

Ds. J.M. Mulder (1866-1946).

Na het afscheid van ds. Van der Linden, op 3 mei 1893, werd als opvolger beroepen ds. J.M. Mulder (1866-1946), die van 1893 tot 1908 aan de kerk van ’s-Hertogenbosch verbonden was. Tijdens diens predikantschap werd op 8 november 1894 de ‘zendingspost’ Tilburg als zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. In 1908 werd de predikant benoemd tot geestelijk verzorger van de Stichting Dennenoord te Zuidlaren en nam dus afscheid van de kerk te Den Bosch.

Dr. T. Hoekstra (1880-1936).

Ds. T. Hoekstra (1880-1936) van Hazerswoude volgde ds. Van der Linden op en was van 1908 tot 1912 predikant in Den Bosch. De predikant zette zich ook bijzonder in voor de provinciale evangelisatiearbeid. Op 2 juni 1910 kon hij aan de kerkenraad meedelen dat de kerk van Den Bosch met steun van de provinciale synode eigenaar geworden was van een stuk grond aan het Mgr. Nolensplein in Venlo (de eerste Limburgse Gereformeerde Kerk) waar te gelegener tijd een gereformeerde kerk zou worden geopend; dat gebeurde op 6 augustus 1911, terwijl enkele maanden eerder, op 8 maart 1911, de Gereformeerde Kerk te Venlo was geïnstitueerd. Dr. Hoekstra werd op 17 oktober 1912 benoemd tot hoogleraar aan de Theologische School in Kampen, net als zijn voorgangers De Cock en Lindeboom, jaren eerder.

Ds. T. Gerber (1875-1933).

Ds. T. Gerber (1875-1933) van het Groningse Winsum-Obergum volgde dr. Hoekstra op en diende de kerk van ’s-Hertogenbosch van 1913 tot 1917. De predikant stond hier een groot deel van de Eerste Wereldoorlog, tijdens welke Nederland weliswaar ‘neutraal’ bleef maar toch veel invloeden van de wereldbrand ondervond. Ds. Gerber verrichtte veel werk voor de gemobiliseerden, wat het ‘gewone’ werk in de gemeente – ongewild – niet ten goede kwam; reden waarom de kerkenraad probeerde via de generale synode een hulpprediker aan te trekken. Dat lukte niet, zodat de predikant het vele werk bleef voortzetten tot hij in 1917 het beroep van de kerk te Oenkerk (Frl.) aannam en op 17 maart dat jaar afscheid nam.

Ds. S. Doornbos (1883-1968) op latere leeftijd.

Ds. S. Doornbos (1883-1968) van Doetinchem volgde ds. Gerber in 1917 op en bleef tot 1921 aan de kerk verbonden. In zijn ambtsperiode kwamen – net als elders – ook in Den Bosch kinderen uit Oostenrijk en Hongarije bij gemeenteleden in huis om op te knappen. Een speciale ouderling voor het pastoraat aan militairen werd benoemd. Een beroep van de kerk te Amsterdam werd in 1921 aangenomen, zodat de predikant op 18 september dat jaar afscheid nam.

Ds. J. van der Meulen (1892-1966), die twee keer in ‘s-Hertogenbosch stond.

Ds. J. van der Meulen (1892-1966) was van 4 december 1921 tot 11 juli 1926 predikant in Den Bosch. Tijdens diens predikantschap werd voor het evangelisatiewerk in Oss gezocht naar een onderkomen van waaruit het werk kon plaatsvinden (pas op 23 juni 1947 werd daar een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd). Het aantal plaatsen op de galerij in de Bossche kerk werd met vijftig uitgebreid in verband met gebrek aan ruimte in de kerkzaal. Wel werd daar vanaf toen door een tweetal gemeenteleden op verzoek van de kerkenraad toezicht gehouden op de activiteiten van de jeugd, die de galerij als ideale verblijfplaats beschouwde.

Ds. D. de Wit (1892-1938).

Ds. D. de Wit (1892-1938), diende de kerk te ’s-Hertogenbosch van 1926 tot zijn overlijden in 1938. Tijdens diens ambtsperiode was kandidaat J.W. Smitt (1902-1997) als hulppredikant ook voor de arbeid te Oss en Grave werkzaam (in 1945 ging hij met de Vrijmaking mee). Van 1938 tot 1940 verrichtte kandidaat H. van den Berg (1911-1981) eveneens hulpdiensten voor Oss. Daar werd trouwens op 16 november 1927 een eigen evangelisatielokaal in gebruik genomen, waarvoor tijdens de periode van ds. Van der Meulen al actie ondernomen was.

Het evangelisatiegebouw dat in 1927 aan de Palmstraat te Oss in gebruik genomen werd.

Ondertussen werd het kerkgebouw in Den Bosch onder handen genomen. De kerk groeide en was toe aan een stevige opknapbeurt, waarna het bedehuis op 31 oktober 1935 opnieuw in gebruik genomen werd.

De predikant overleed onverwacht – maar wel na enige tijd ziek te zijn geweest – op 21 oktober 1938. Kandidaat J.W. Smitt werd kort daarop, op 18 december dat jaar, als predikant van Veere bevestigd. In november was kandidaat H. van den Berg aangesteld voor het werk in Oss; hij nam in juli 1940 afscheid en vertrok als predikant naar Scharendijke.

Ds. H. Veltman (1904-1982) ging in 1945 met de Vrijmaking mee.

Ds. H. Veltman (1904-1982) was van 1939 tot 1945, dus ook tijdens de Tweede Wereldoorlog, predikant in Den Bosch. Hij ging in 1945 over naar de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt). Tijdens zijn predikantschap – hij deed op 23 juli 1939 intrede – waren in Den Bosch achtereenvolgens ook werkzaam de kandidaten J.F. Mantz (1915-2005) van 1940 tot 1942, L. Zielhuis (1914-1999) van 1942 tot 1943 (vanaf 1943 werkzaam ten behoeve van evangelisatiearbeid in Oost-Brabant), en R. de Roos (1914-1989) van 1943 tot 1946.

De Tweede Wereldoorlog en de Vrijmaking.

Tijdens de oorlog heeft de stad veel geleden. Slachtoffers vielen door bombardementen, bij deportaties, en vooral ook tijdens en na de bevrijding. In oktober 1944 werd de stad door geallieerde troepen bevrijd. Desondanks werd ’s-Hertogenbosch geregeld belaagd door granaatvuur vanaf de andere kant van de Maas. Bij zo’n aanval op 4 maart 1945 kwamen twee diakenen om het leven. ‘De verslagenheid in de gemeente was onbeschrijflijk. Na een indrukwekkende dienst werden de broeders op 8 maart 1945 onder grote belangstelling begraven’.

Prof. dr. K. Schilder op de Vrijmakingsvergadering in Den Haag.

In ‘s-Hertogenbosch volgden in totaal ongeveer tweehonderd gereformeerden dr. K. Schilder, die op 11 augustus 1944 in Den Haag de ‘Akte van Vrijmaking of Wederkeer‘ voorlas en daarmee het sein tot Vrijmaking gaf. In Den Bosch werd een Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) geïnstitueerd op 31 oktober 1945. ‘Op Hervormingsdag 1945 werd de Akte van Vrijmaking na ernstig gebed om licht en wijsheid door de geschorste broeders getekend. Op maandag 11 november 1945 belegden zij een gemeentevergadering, waar de Akte van Vrijmaking door 85 belijdende leden werd getekend’, zo werd in het vrijgemaakte gedenkboek gemeld

Na de Vrijmaking  in ‘s-Hertogenbosch – toen ook ds. Veltman zich dus ‘vrijmaakte’ en de Gereformeerde Kerk verliet – werd ds. J. van der Meulen voor de tweede keer predikant van de Gereformeerde Kerk te Den Bosch. Hij diende de kerk van 1946 tot 1958. Achtereenvolgens waren daarna als predikant van ’s-Hertogenbosch werkzaam ds. mr. C. Brouwer (1921-1997) van 1958 tot 1961, ds. J. Wessel (*1928) van 1961 tot 1965 en ds. M. van der Sijs (1930-2002) van 1963 tot 1969.

De Wederkomstkerk (1966).

Plattegrond van de Wederkomstkerk.

Tijdens het predikantschap van ds. Van der Sijs werd in 1965 en 1966 de Wederkomstkerk aan de Rijnstraat gebouwd naar een ontwerp van de architect D. Zuiderhoek. De kerkenraad besloot op 19 juni 1953 de werkzaamheden voor de bouw van de kerk op te dragen aan de Bouwcommissie, ‘die haar opdracht op een sublieme wijze heeft vervuld’. Het kerkgebouw werd opgetrokken in drie gedeelten: de toren, de kerkzaal en de twee zijvleugels. De kerk werd ontworpen met een langgerekte zeshoekige plattegrond met vier lange en twee korte zijden onder een plat dak. Aan weerszijden van de ruimte werd een rand van ramen geprojecteerd. De muren werden opgetrokken in schoon metselwerk. In de langgerekte zijvleugels, haaks op de kerkzaal, werden verschillende nevenruimten en een woning ondergebracht.

De Wederkomstkerk.

Voor de financiering van de bouw had de Commissie in de eerste plaats de beschikking over een bouwfonds, dat in 1965 door schenkingen van leden van de kerk rond fl. 40.000 omhoog ging en tijdens de bouw nog eens met fl. 18.000 vermeerderde, waardoor het fonds een hoogte bereikte van fl. 161.000. Voorts waren door de Stichting Steun Kerkbouw (SSK) toezeggingen gedaan én kon gerekend worden op de Rijkspremie. Een heel bijzondere kapitaalverschaffing werd verkregen door een lening van de Nederlandse Hervormde Gemeente, waartoe deze in staat was gesteld door de ontvangst van een vergoeding wegens onteigening van een van haar kerkgebouwen. De Hervormde Gemeente kreeg van de Gereformeerde Kerk voor één ochtenddienst de nieuwe kerk in huur. Voor het resterende bedrag voor de kosten van de kerkbouw (in totaal fl. 350.000) werd een lening afgesloten.

Het interieur van de Wederkomstkerk (foto: Reliwiki).

De Wederkomstkerk verving in 1969 de dat jaar gesloten ‘Pelgrimskerk’ aan de Jan Heinsstraat, die in 1886 was gebouwd en in 2014 gesloopt werd.

Op 30 augustus 2015 werd ook in de Wederkomstkerk de laatste dienst gehouden.

Protestantse Gemeente (2008).

In het kader van het ‘Samen-op-Wegproces’ begon ook in Den Bosch de toenadering tussen hervormd en gereformeerd. De samenvoeging tussen beide kerken werd officieel op 1 januari 1993 en droeg de naam ‘Protestantse Kerkengemeenschap ’s-Hertogenbosch’, al waren beide kerken toen nog zelfstandig. Op 28 december 2008 werd de Protestantse Gemeente te ’s-Hertogenbosch officieel geïnstitueerd.

Ledentallen.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te ‘s-Hertogenbosch van 1908 tot 2008.

Bronnen onder meer:

C.H. van den Berg, De Wederkomstkerk in ’s-Hertogenbosch. In: Administratie en Beheer, 18e jrg., nr. 11, januari 1967

T. Dijkema, 150 jaar Gereformeerde Kerk te ’s-Hertogenbosch, 1842-1992. ’s-Hertogenbosch, 1992

N.N., Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Div. jrg.

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Achtste deel, Dordrecht, 1988

© 2017. GereformeerdeKerken.info