De noodkerken van de geref. “Stichting Steun Kerkbouw” (SSK)

Inleiding.

Al eerder berichtten wij over de oprichting en het werk van de bekende gereformeerde ‘Stichting Steun Kerkbouw’ (SSK). Naast de grote jaarlijkse landelijke geldwervingsacties – die vele miljoenen opleverden – en de financiële steunverlening (door leningen of giften) bij de bouw van nieuwe gereformeerde kerken, werd al snel ook medewerking verleend bij de plaatsing van tijdelijke noodkerken die door de Stichting Steun Kerkbouw werden aangeschaft.

Een SSK-noodkerk van boven gezien (tekening uit het ‘Centraal Weekblad’).

In het nummer van 7 november 1959 van het ‘Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ hield architect K. Kemper uit Rotterdam een uitvoerig pleidooi voor de stichting van tijdelijke noodkerken in nieuwe stadswijken, in afwachting van de plaatsing van definitieve kerkgebouwen.

Het probleem.

Architect Kemper schreef onder meer het volgende: ‘Ieder die zich in deze materie heeft verdiept, zal het wel met mij eens zijn dat het om financiële redenen onuitvoerbaar is om een definitief kerkgebouw te plaatsen in een gebied, waar de gebruikers ervan nog moeten arriveren. Het tijdstip tussen ‘nog geen gebruikers’ en ‘een voldoend aantal gebruikers’ verloopt bij de bouw van nieuwe steden echter precies eender als een onweersbui: ze zijn er plotseling. Men begint gewoonlijk met de bouw van een groot aantal woningen tegelijk, die eveneens nagenoeg tegelijk bevolkt worden, zodra ze gereed zijn. De confrontatie met de noodtoestand is op dát moment een feit geworden. En op datzelfde moment zou er een noodgebouw geplaatst moeten worden’.

SSK-logo.

De heer Kemper wist waarover hij het had: de Rotterdamse nieuwbouwwijk Lombardijen – vlak bij hem in de buurt – was in ongeveer drie jaar tijd volgebouwd. Vanzelfsprekend was het onmogelijk in zo’n  korte tijd de planning, de voorbereidingen, de financiële acties en tenslotte de feitelijke realisering van een definitief kerkgebouw in een nieuwbouwwijk te realiseren. Meer Gereformeerde Kerken in die omgeving – maar ook elders in het land – zaten met hetzelfde probleem.

Planning en ontwikkeling.

In Rotterdam en omgeving hadden de Gereformeerde Kerken in die tijd daarom een interclassicale adviescommissie gevormd – de ‘Euroraad’ – die zich bezighield met de planning van de kerkbouw en de kerkelijke ontwikkeling in het gebied rond de Nieuwe Waterweg en de Noord in de classes Dordrecht, Barendrecht, Rotterdam, Schiedam en Brielle. Ook de kerkelijke organisatie was onderdeel van de studie: het grondgebied van de nieuwbouwwijk Lombardijen bijvoorbeeld behoorde voor twee derde deel tot de Gereformeerde Kerk te IJsselmonde-West en voor de rest tot de Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Zuid.

Het interieur van de noodkerk in Lombardijen (foto: ‘Centraal Weekblad’).

In de Euroraad liep men aan tegen het feit dat een nieuwbouwwijk meestal bijna geheel bewoond was (ver) voordat er een kerk gebouwd kon worden. Vaak was immers tijdens de planning en de aanleg van een nieuwbouwwijk nog nauwelijks of niet duidelijk hoeveel gereformeerden er zouden komen wonen. Aanvankelijk dacht men bijvoorbeeld dat de (toekomstige) Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Lombardijen (geïnstitueerd op 21 oktober 1961) uiteindelijk zou uitgroeien tot ongeveer 1.500 leden. Maar al snel bleek dat het aantal gereformeerden dat zich in die nieuwe wijk vestigde ongeveer 7% bedroeg, een hoger percentage dan in de rest van Rotterdam. Men vermoedde dan ook dat de aanname van 1.500 leden te bescheiden zou zijn. Maar hoeveel zitplaatsen zou de nieuwe kerk moeten bevatten? Was een kerk voor zeshonderd kerkgangers voldoende? Hoe dan ook, de beschikbare gegevens waren te wankel om een kerkbouwplan op te baseren (nog een argument voor de plaatsing van een tijdelijke noodkerk). Het grote voordeel van een tijdelijke noodkerk was dus, dat eerst de ontwikkelingen konden worden afgewacht alvorens tot de bouw van een definitief kerkgebouw werd overgegaan.

Brochure betreffende de landelijke gereformeerde geldinzamelingsactie voor kerkbouw die in 1961 op initiatief van de SSK gehouden werd.

Een tijdelijke noodkerk?!

Een van de leden van de Euroraad, de heer W. de Geus (hij was ook lid van de bouwcommissie van de Gereformeerde Kerk te IJsselmonde-West), kwam met het idee om in zulke snelgroeiende nieuwbouwwijken een noodkerk te plaatsen, zodat ook in de tijd vóórdat een definitieve kerk in gebruik genomen werd, daar in ieder geval een kerkelijke voorziening aanwezig was, zodat de er inmiddels woonachtige gemeenteleden aan de opbouw van het kerkelijk leven konden beginnen.

De architectenwerkgroep Boot en Kemper zag er wel wat in en begon met het maken van tekeningen van zo’n noodkerk. En juist in diezelfde tijd presenteerde de heer J.C. Huijsen, ook lid van de Euroraad, een geschikt houten gebouw van de Houtbouwonderneming ‘Hahbo’ (voor ‘kwalitatieve houtbouw op maat’), dat mogelijk als noodkerk zou kunnen dienen. Het was een langwerpig rechthoekig gebouw, net als het eerste ontwerp van de architectenwerkgroep Boot en Kemper. In de Euroraad was men echter niet enthousiast over beide ontwerpen. De heer Kemper noemde twee rechthoekige concepten achteraf een ‘bollenschuur, waaraan het voor een architect niet plezierig is om te werken’.

Dat betekende echter niet dat het idee van de noodkerk in de ijskast verdween. Het stichten van noodkerken had namelijk al snel bij velen belangstelling gewekt en het was dan ook niet vreemd dat diepgaande besprekingen op touw gezet werden om te komen tot de realisering van de plannen. De classes, de Euroraad, de Deputaten voor Kerkopbouw te Utrecht en ook de Stichting Steun Kerkbouw werden bij het overleg betrokken.

Het logo van de Generale Deputaten Kerkopbouw van de GKN.

Ook hadden intussen verscheidene kerken laten weten voor het idee van de plaatsing van een noodkerk te voelen, zoals die te Heemskerk en te Rijswijk. Vandaar dat overlegbijeenkomsten werden georganiseerd om een ‘programma van eisen’ op te stellen, waaraan een noodkerk zou moeten voldoen. Daaruit kwam onder veel meer naar voren dat de prijs van zo’n noodkerk niet hoger dan fl. 50.000 mocht zijn.

Opnieuw werd door de architectenwerkgroep Kemper en Boot een aantal ontwerpen gemaakt. De prijsbeperking was er de oorzaak van dat men gebruik moest maken van ‘handelselementen’, d.w.z. geprefabriceerde constructies van wanden enz., die ‘en masse’ gemaakt konden worden om de prijs te drukken. Ook was bij de opstelling van het ‘programma van eisen’ naar voren gekomen dat de gemeente rondom de preekstoel moest kunnen worden opgesteld. In een rechthoekig gebouw zou dat niet verwezenlijkt kunnen worden. Vandaar dat men op het overigens niet vergezochte idee kwam de noodkerk de vorm van een kruis te geven, wat ook gemakkelijk te verwezenlijken was bij het gebruik van de ‘handelselementen’. Drie van de vier ‘armen’ van de noodkerk zouden samen de kerk vormen, terwijl de vierde ‘arm’ plaats bood aan de toiletten, de keuken en de garderobe en wat dies meer zij. Vanuit de praktische eisen kwam men tot de kruisvorm, in plaats van andersom.

Hoe een noodkerk in elkaar zat.

Het interieur van een noodkerk (tekening uit het ‘Centraal Weekblad’).

Door het aanbrengen van verplaatsbare wanden was het mogelijk de ‘drie-armige’ kerkruimte om te vormen tot drie afzonderlijke lokalen. Het middengedeelte bleef dan over als bergplaats voor overtollige stoelen enz. Het bijkomende voordeel was dat – wanneer de verplaatsbare wanden afgesloten waren – de drie lokalen door dubbele wanden van elkaar gescheiden waren, waardoor het middengedeelte als een soort van geluidssluis werkte. Daardoor had men weinig last van geluidshinder uit de andere ruimten.

De wand achter de preekstoel was gemaakt van wit formica. Dat harde materiaal zorgde voor een goede akoestische werking. Bovendien was de preekstoel zo gemaakt dat deze tijdelijk weggehaald kon worden, zodat de formicawand dan gedeeltelijk als ‘barblad’ naar beneden geklapt kon worden. Op die manier kreeg men een verbinding met de achter de verplaatste preekstoel gelegen keuken, zodat bij vergaderingen het bedienen van de koffie vergemakkelijkt werd.

Op deze foto is duidelijk te zien hoe het kerkje door verplaatsbare tussenwanden in drie aparte lokalen zou kunnen worden verdeeld (foto: Centraal Weekblad).

De noodkerk kostte in totaal fl. 55.000, maar dan had je ook wat. Behalve de houten noodkerk zélf, de kosten van de grondophoging en de plaatsing van het gebouw, waren bij de prijs inbegrepen de complete centrale verwarming, driehonderd schakelbare stoelen, het complete sanitair, de aanleg van de riolering, de verlichting met de armaturen, het schilderwerk en de dakbedekking!

Meervoudig gebruik.

Men verwachtte dat de noodkerken vier tot vijf keer door verschillende kerkelijke gemeenten zouden kunnen worden gebruikt. In Lombardijen bijvoorbeeld – zo dacht men – zou de noodkerk ongeveer drie jaar nodig zijn alvorens de definitieve ‘Petrakerk’ aan de Pliniusstraat zou staan (de kerk werd in 1964 in gebruik genomen).

De ‘Petrakerk’ te Rotterdam-Lombardijen (foto: Reliwiki).

De noodkerk zou dan eenvoudig uit elkaar gehaald kunnen worden om op een andere plaats weer te worden opgebouwd. Van belang was dat het gebouw al die tijd goed onderhouden zou worden. Men ging er van uit dat zo’n noodkerk bij goed onderhoud wel een jaar of vijftien mee zou kunnen gaan.

Behalve dat de tijdelijke noodkerk onderdak aan een kerkelijke gemeente bood, kon ze ook gebruikt worden voor andere doeleinden. Vaak waren in een nieuwbouwwijk allerlei maatschappelijke voorzieningen nog niet direct aanwezig; zo’n noodkerk zou dan ook verhuurd kunnen worden voor gebruik door een kleuterschool, door een kruisvereniging of een consultatiebureau, enz. Op die manier zou een fantasierijke en zakelijk ingestelde kerkenraad een groot deel van de investeringen in het gebouw weer kunnen terugverdienen.

Het interieur van de in Helpman en Groningen geplaatste SSK-noodkerk (foto: Archief Gereformeerde Kerk te Groningen).

Veel belangstelling.

De belangstelling voor de noodkerken groeide met de dag. Op vele plaatsen werden de bekende ‘kruiskerken’ geplaatst. Slechts enkele willekeurige voorbeelden: in Spijkenisse dacht men binnen enkele jaren vier of vijf nieuwe kerken nodig te hebben. In de Prins Alexanderpolder (ten noordoosten van Rotterdam) zouden, zo vermoedde men toen, na verloop van tijd zelfs acht of negen gereformeerde kerken moeten komen. En na de wijk Lombardijen in Rotterdam werd ook in Rijswijk een noodkerk in gebruik genomen. Deze kreeg daar de naam ‘Licht der Wereldkerk’.

Bij de ingebruikneming van de noodkerk wees ds. H.J. Spier (1909-1975) er op dat het daar wel ‘op een heel wonderlijke wijze’ was gegaan. Normaliter begonnen bouwcommissies immers met geld te vragen om daarna te gaan bouwen. Maar in Rijswijk werd een (nood-) kerk geplaatst zonder dat daarvoor eerst geld van de gemeenteleden werd gevraagd. Maar de Rijswijkse predikant liet er geen twijfel over bestaan dat de bouw van de definitieve kerk wel niet zonder geld zou kunnen geschieden.

De kerk aan de Steenvoordelaan in Rijswijk (foto: Reliwiki, Hans Bouma).

Dat  definitieve kerkgebouw werd naar een ontwerp van architect L.P. van der Gaag te Delft in 1965 opgetrokken aan de Steenvoordelaan in het gelijknamige uitbreidingsplan. Na een zwerftocht van enkele jaren, met bivakken als een bedrijfskantine en een (te klein) gebouwtje aan de Minister Talmalaan en daarna de noodkerk, vond de kerkelijke gemeente daar uiteindelijk haar rustpunt.

Net als op veel ander plaatsen werd begin jaren ’60 ook in Enschede bijvoorbeeld gewerkt aan de opbouw van een derde SSK-noodkerk. Deze kerk kreeg de naam ‘Petrakapel’, en zou binnen vijf jaar vervangen moeten worden door een definitief bedehuis met dezelfde naam. In januari 1962 was men doende met het ophogen van het terrein waarop de kapel moesten (de daarvoor benodigde grond werd trouwens verkregen uit de bouwput van de in de nabijheid in aanbouw zijnde hervormde Thomaskerk).

De SSK-noodkerk in Helpman (foto: Archief Gereformeerde Kerk Helpman).

Voordat de Gereformeerde Kerk te Helpman (Gr.) met de bouw van de latere ‘Opstandingskerk’ aan de P.C. Hooftlaan begon, werd op 12 november 1962 de grond voor de noodkerk van de SSK bouwrijp gemaakt. Op 18 april 1963 kon het gebouwtje in gebruik genomen worden; het zat meteen al tot de rand toe vol met kerkgangers.

De noodkerk werd later doorverkocht aan de Gereformeerde Kerk te Groningen-West, waar men in 1967 de zgn. ‘Kruiskapel’ aan de Capellastraat plaatste in afwachting van de nieuwbouw van ‘De Garf’, die overigens pas in 1972 in gebruik genomen werd. Men had daar namelijk jaren nodig om te komen tot definitieve kerkbouwplannen: zou gezamenlijk met de hervormden één kerk gebouwd worden? Of zouden er twee afzonderlijke kerken komen? Zou de kerkenbouw in dat geval worden geïntegreerd in het aan te leggen stadswijkcentrum? Dat laatste gebeurde. Op nog geen steenworp afstand van elkaar werden in het wijkcentrum ‘Trefkoel’ op 12 mei 1972 de hervormde kerk ‘De Wingerd’ en de gereformeerde kerk ‘De Garf’ in gebruik genomen.

Hier staat de SSK-noodkerk uit Helpman in de Groningse wijk Paddepoel.

Het aandeel van de Stichting Steun Kerkbouw.

‘De noodkerken gingen ‘van hand tot hand’. In de wandeling werden ze al gauw ‘reizende kerken’ genoemd. Voortdurende controle op de staat van onderhoud bleek noodzakelijk. Niet overal verleenden gemeentebesturen en ambtelijke diensten hun medewerking; de vrees dat noodkerken een permanent karakter zouden krijgen en het stedeschoon daardoor zouden ontsieren, zat diep. In dat opzicht had de ervaring hen wijs gemaakt. Er waren voorbeelden genoeg in het land, dat gebouwen met het predikaat ’voorlopig’ of ‘tijdelijk’ jaren en jaren een kerkelijke gemeente onderdak boden en zelfs kerkenraden een alibi verschaften om de eigenlijke (dure) kerkbouw alsmaar uit te stellen’.

De ‘Noord-Oostkerk’ te Drachten.

In totaal zijn er twaalf noodkerken door de Stichting Steun Kerkbouw aangeschaft en geplaatst, en de laatste werd in 1976 verkocht aan de Gereformeerde Kerk te Drachten, destijds de grootste ongedeelde Gereformeerde Kerk van ons land. Daarmee kwam een eind aan dit soort hulpverlening van de SSK. De ‘Noord-Oostkerk’, zoals de SSK-kerk aan de Klokhuislaan in Drachten genoemd werd, werd aanvankelijk voor kerkdiensten gebruikt, maar werd op 2 september 1977 als kerkgebouw buiten gebruik gesteld, omdat de nieuwe kerk ‘De Opdracht’ toen in gebruik genomen werd. Het houten noodgebouw werd toen gebruikt voor het evangelisatiewerk en het kreeg als nieuwe naam ’De Schakel’. Uiteindelijk verdween ook deze SSK-kerk, toen het nieuwe stenen evangelisatiegebouw ‘De Schakel’ – dat nog steeds als zodanig dienst doet – gereed kwam.

De twaalf door de SSK betaalde en ter beschikking gestelde noodkerken zullen naar een voorzichtige berekening in ieder geval in totaal meer dan vijftig plaatselijke Gereformeerde Kerken uit de brand geholpen hebben.

Bronnen onder meer:

H.C. Endedijk, Aan deze plaats doet Gij Uw woorden horen. De geschiedenis van de Stichting Steun Kerkbouw. 1954-1994. Leusden, 1994

H. Fidder, Noodkerken in Lombardijen en Rijswijk, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 9e jrg. nr. 33, 26 augustus 1961

—, Reeds drie SSK-noodkerken, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 10e jrg. nr. 7, 17 febr. 1962

—, Enschede: een dynamische kerk, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 10e jrg. nr. 8, 24 febr. 1962

B. de Groot, Kerk te kijk. 150 jaar Gereformeerde Kerk te Drachten. 1844-1994. Drachten, 1994

© 2017. GereformeerdeKerken.info