Het ontstaan van De Gereformeerde Kerk te Echten (1880)

… en daarna.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lemmer was op 18 april 1876 nog maar net geïnstitueerd, of men kwam, in 1877, de classis vragen om steun voor de inwendige zending (c.q. de evangelisatiearbeid) in het nabij gelegen dorp Echten.

Kaart: Google.

Toen de afgevaardigden van de gemeente te Lemmer op 5 september 1877 op de christelijke gereformeerde classis Sneek verzochten om financiële steun voor het evangelisatiewerk dat ze in Echten en omgeving wilden aanpakken, stond dat onderwerp weliswaar niet op het agendum van de classis, maar werden ze toch verwezen naar de classicale commissie die zich speciaal met dat onderwerp bezighield. Deze ‘Commissie voor de Inwendige Zending’ stond  vervolgens aan de kerk van Lemmer ‘een jaarlijkse gratificatie van fl. 125 toe, hetwelk met blijdschap wordt vernomen’.

Hoewel Lemmer in 1879 tot de classis Sneek behoorde, kwam br. A.E. Poutsma (lid van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lemmer en woonachtig in Echten) op 6 maart dat jaar tóch op de vergadering van de classis Heerenveen met het verzoek of ook de predikanten uit díe classis niet zo nu en dan in Echten konden komen preken ‘ter bevordering van de evangelisatie te zijner woonplaats’. De classis vond het een sympathiek idee, maar verwees hem, uiteraard, naar zijn eigen classis Sneek.

Om een eigen gemeente gevraagd (1880).

Op de classis Sneek van 11 augustus 1880 waren – behalve de afgevaardigden van de kerk van Lemmer – ook  de brs. Woudstra en Kluitenberg uit Echten meegekomen. Ze hadden een brief bij zich die de brs. Poutsma en De Boer (beiden woonachtig te Echten)  aan hun kerkenraad in Lemmer geschreven hadden; de kerkenraad had echter geoordeeld dat die brief op de classis thuishoorde.

Echten (Frl.), lang geleden.

De brief van Poutsma en De Boer luidde als volgt: “Aan de kerkenraad der Chr. Gereformeerde Gemeente te Lemmer. Waarde Broeders! Wij ondergeteekenden, leden der gemeente te Lemmer, verlangen in het belang van onze omgeving te Echten dat alhier eene gemeente gesticht worde, opdat wij alhier niet verstoken blijven van de heerlijke voorrechten des Evangelies, en komen daarom tot UEerw. met het beleefde verzoek ons dit toe te staan en het zoveel mogelijk voor ons op de eerstkomende klasse te bevorderen. Namens de leden alhier (w.g. J.J. de Boer, A.E. Poutsma), Echten, 9 augustus 1880”).

Het ging nu dus niet meer alleen om meer preekbeurten, maar om de stichting van een eigen Christelijke Gereformeerde Gemeente te Echten. De afgevaardigden van Lemmer én ds. M.H.J. Bosch (1821-1885) van Workum, ‘welke laatste ook op de hoogte is van den toestand in Echten’, gaven enige toelichting op de brief. Daarna mochten de brs. Woudstra en Kluitenberg uit Echten hun woordje doen.

Het verzoek toegelicht.

De notulen van de classis melden dan: “De vrienden komen in de vergadering. Zij herhalen het zelfde verzoek hetwelk in den brief is uitgedrukt en delen naar aanleiding van verschillende vragen die hen worden gedaan, het volgende mede. Te Echten bestaat reeds sedert geruimen tijd eene evangelisatie. Het is den vrienden echter langzamerhand duidelijk geworden dat de Evangelisatie van de [orthodox-hervormde] ‘Vrienden der Waarheid’ niet in hunne godsdienstige behoeften kan voorzien.

Overal in het land hield de Nederlandsche Vereeniging  ‘De Vrienden der Waarheid’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’. Ze stuurden ook evangelisten het land in, onder meer richting Echten.

Er is geen gemeentelijk leven, geen herderlijke arbeid, geen catechisatie, geen bediening der sacramenten; de  onbijbelsche toestanden der Nederlandsche Hervormde Kerk werden hen ook meer en meer openbaar en dit alles bewoog hen zich tot de Christelijke Gereformeerde Kerk te wenden, opdat aldaar een gemeente moge worden gesticht. Zij zijn bereid om terstond als leden toe te treden, wat naar hun oordeel ook het geval is met anderen, terwijl er ook worden gevonden die wel niet terstond wenschten toe te treden, maar tóch genegen zijn de gemeente met hunne gaven te steunen. Na de inlichtingen gegeven te hebben verwijderen zij zich nadat hun beloofd is dat het antwoord op hun verzoek hen voor zij de stad verlaten, zal worden meegedeeld”.

Ter toelichting: de hervormde broeders in Echten (en trouwens ook die te Oosterzee) hadden enige tijd eerder wel een evangelist in hun midden gehad: Martinus Philippus Roorda (1829-1883) sprak namens de Nederlandsche Vereenging ‘Vrienden der Waarheid’ in 1875 in die omgeving en kwam zo nu en dan ook spreken in het evangelisatiegebouwtje van br. Woudstra in Echtenerbrug. ‘Aanvankelijk voldoet hij goed, maar al gauw komt er met name uit Echten en Oosterzee kritiek: hij zou de eeuwige verkiezing Gods verzwijgen en onjuiste opvattingen hebben over de zondeval en de verbondsbetrekking tot Adam. Zijn onrechtzinnigheid kan echter niet worden aangetoond. Wel wordt hij nu in Akkerwoude geplaatst’, waarmee de hervormden te Echten en Oosterzee  weer zonder evangelist zaten.

De beraadslagingen van de classis.

De classis begon toen met de beraadslagingen. Men was blij! Maar men wilde ‘niet met overijling’ te werk gaan. Eerst moest er maar eens een commissie naar Echten worden gezonden. Maar over wat die commissie daar allemaal moest doen bestond nog onenigheid. Er waren drie voorstellen:

Ds. G.A. de Walle (1845-1916).

Ten eerste dat van ds. G.A. de Walle (1845-1916) van Koudum : ‘De vergadering benoeme eene commissie om den toestand te Echten in loco te onderzoeken en van dat onderzoek in de volgende vergadering verslag te doen’. Eerst maar eens onderzoeken dus.

Ds. E. Diemer (1834-1921).

Het tweede voorstel was van ds. E. Diemer (1834-1921) van Scharnegoutum: ‘De classis zorge dat er van af nu tot aan de volgende vergadering prediking zij te Echten op een rustdag, en benoeme eene commissie om naar Echten te gaan om aldaar, indien ze dit nodig oordeelt, eene gemeente te stichten’. Dít voorstel ging iets verder dan dat van ds. De Walle. In Echten preken en indien nodig daar een gemeente stichten.

Het derde en laatste voorstel kwam van ds. S.T. Goslinga (1852-1922) van Bolsward: ‘De classis benoeme eene commissie bestaande uit vijf leden om een onderzoek naar den toestand te Echten in te stellen. Blijkt het haar dat er een genoegzaam getal zich bij de gemeente aansluit en er geschikte mannen zijn voor een kerkeraad, dan heeft ze de volmacht om eene gemeente te stichten. Is dit niet het geval dan doe ze zulks niet’.

Door stemming was men er gauw uit. Het voorstel van ds. De Walle kreeg acht voor- en acht tegenstemmers. Het voorstel-Goslinga kreeg negen stemmen vóór en zeven tégen. Dit laatste voorstel werd aangenomen. ‘Door deze aanname worden de voorstellen van De Walle en Diemer als verworpen beschouwd’.

Ds. A. van der Sluijs (1848-1906).

De commissie kon dus samengesteld worden: gekozen worden ds. A. van der Sluijs (1848-1906), te Sneek, de predikanten Bosch en Goslinga en de ouderlingen Mobach en Poorta tot primi; en de predikanten De Walle en J. Kooi (1848-1925) van Hindeloopen, alsmede de ouderlingen Dwarshuis en Sikkes tot secundi’. Dat Woudstra en Kluitenberg, die nog op de gang wachtten, blij waren, spreekt voor zich.

En toen ging alles ging razendsnel!

Op 7 september 1880 ging de classicale commissie naar Echten. Over hun bezoek rapporteerde ds. Goslinga natuurlijk op de eerstvolgende classis, die van 20 oktober 1880. Echten was toen echter al geïnstitueerd als een zelfstandige Gereformeerde Kerk! Het rapport van de commissie vertelde haarfijn hoe alles daar gegaan was. Daarom hier het letterlijke verslag:

“Eerw. Broeders! – Behalve br. Van der Sluijs zijn al de commissieleden in staat geweest de door u hun opgelegde last te volvoeren. Deze werd door ongesteldheid zijner vrouw verhinderd en in zijn plaats is de secundus, br. De Walle, opgetreden. Wij hebben ons den 7den september naar Echten begeven en werden daar zeer minzaam ontvangen door broeder Woudstra en zijne vrouw. Des namiddags om drie uur hadden wij eene vergadering met de leden onzer kerk in die omgeving en met eenige belangstellende vrienden, om met hen over de stichting eener gemeente te spreken. Die vergadering werd gepresideerd door br. Bosch terwijl br. Goslinga als scriba fungeerde aan wie tevens opgedragen werd om van al het door ons verrichte u verslag te geven. Uit hetgeen wij op die vergadering hoorden bleek het ons dat de stichting eener gemeente gewenscht werd om de volgende redenen: (a). Echten ligt in een volkrijke streek die door aanpoldering nog steeds volkrijker wordt. (b). Men is er bijna geheel ontbloot van de prediking des evangelies. (c). De afstand naar één onzer gemeenten is tussen 2 en 3 uur. (d). Het volk is wel onkundig maar niet vijandig tegen de Waarheid en ook niet tegen onze kerk, zoals blijkt uit de opkomst onder onze leeraar en studenten. (e). Er is terstond eene plaats van samenkomst. Br. Woudstra wil het lokaal voor evangelisatie voor de gemeente beschikbaar stellen”.

‘Het evangelisatielokaaltje van br. Woudstra’ (rechts) in Echtenerbrug werd in 1880 het eerste Chr. Geref. kerkgebouw van ‘De Gereformeerde Kerk te Echten’ (tegenwoordig Duimstraat nr. 8).

De kerk van Echten geïnstitueerd (7 september 1880).

De commissie gaat in haar rapport dan als volgt verder: “Deze redenen werden door uwe commissie overwogen en zij besloot tot de stichting der gemeente over te gaan, waartoe haar óók nog vrijmoedigheid gaf dat het ledental, hoewel niet groot, tóch niet onaanzienlijk is, en er onder deze zijn die volgens het oordeel uwer commissie geschikt zijn voor den dienst der ouderlingen of der diakenschap”.

“Des avonds ten 7 ure trad br. Bosch voor eene betrekkelijk groote schare op, en sprak naar aanleiding van Lucas 9 vers 51 tot 54 eene voor de gelegenheid passende predicatie uit”. [‘En het geschiedde, als de dagen Zijner opneming vervuld werden, zo richtte Hij Zijn aangezicht, om naar Jeruzalem te reizen. En Hij zond boden uit voor Zijn aangezicht; en zij, heen gereisd zijnde, kwamen in een vlek der Samaritanen, om voor Hem herberg te bereiden. En zij ontvingen Hem niet, omdat Zijn aangezicht was als reizende naar Jeruzalem. Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?’].

Ds. S.T. Goslinga van Bolsward institueerde de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Echten.

“Daarna gaven brs. De Walle en Goslinga nog eenige inlichtingen aan het volk over het ontstaan en het recht van bestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk. Vervolgens had de toetreding plaats van verschillende broeders en zusters tot onze kerk. Hierop werd er een kerkeraad gekozen, bestaande uit een ouderling en twee diakenen. Gestemd werden de brs. Woudstra, Kluitenberg en Poutsma die ten slotte bevestigd werden in hunnen dienst door br. Goslinga welke tevens de bijeenkomst sloot”.

“Het was dan ook reeds laat. Aan de nieuw benoemde kerkeraad zijn daarna nog eenige wenken gegeven, terwijl uwe commissie benoemd heeft tot consulent der gemeente tot deze uwer vergadering ds. Bosch. Ziet daar Eerw. Broeders! Wat wij hebben gedaan. wij hopen dat het uwe goedkeuring mag wegdragen en bovenal dat het de goedkeuring mag wegdragen van den Heer der gemeente. Namens uwe commissie, S.T. Goslinga”.

Het beroepen van een dominee.

Er was nu niet alleen een Christelijke Gereformeerde  Gemeente te Echten, er was óók een kerkje! Immers, br. Woudstra stelde zijn evangelisatielokaal in Echtenerbrug ter beschikking, Het stond aan wat tegenwoordig Duimstraat 8 heet en waar – zoals al vermeld – vroeger de evangelisten van de Nederlandsche Vereeniging van ‘Vrienden der Waarheid’ zo nu en dan hun toespraken hielden.

De classicale ‘Commissie voor Inwendige Zending’ oordeelde in mei 1881 dat het in Echten de goede kant op ging, ‘terwijl er hope is na niet zeer lange tijd een eigen leeraar te bekomen’. En een jaar later, in juni 1882, heeft ‘Echten stof tot blijden hoop. Tegenover het verlies van enkele der leden staat het weer aankomen van nieuwe leden. Men hoopt spoedig in staat te zijn een eigen leeraar te beroepen’.

Maar met die predikantsberoepingen liep het niet vlot. Wéér een jaar later, in mei 1883, moest de commissie constateren ‘dat Echten in innerlijke kracht toeneemt, ook al blijft de stoffelijke kracht bijna gelijk. Men heeft reeds een paar maal beroepen en hoopt opnieuw pogingen aan te wenden tot het verkrijgen van een leeraar’.

Oefenaar Van der Vlies misschien?!

Ds. W.H. Gispen (1833-1909).

Tóch kreeg Echten beet! De classis Sneek van 29 oktober 1884 besprak namelijk een instructie van de kerk van Echten, waarin de kerkenraad het oordeel van de classis vroeg ‘of het goed zal wezen ouderling J. van der Vlies (1847-1932) van Lemelerveld als voorganger in hare gemeente te laten optreden. Zoo ja, dan wenscht zij dat de classis haar daartoe vrijheid verleene’. Die ouderling Van der Vlies was naar hun overtuiging namelijk een betrouwbaar en godvruchtig man; dat bleek ook wel uit de aanbevelingsbrieven die de kerkenraad meestuurde: zowel ds. W.H. Gispen (1833-1909) van Amsterdam, ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) van Deventer en ds. J. Bavinck (1826-1909) van Kampen, en alsof dat nog niet genoeg was ook ouderling Klinkert in Zwolle gaven in hun brieven ‘allen gunstig getuigenis omtrent br. Van de Vlies’.

Ds. J. Bavinck (1826-1909).

De classis besprak het verzoek, en de uitkomst was dat alle leden, uitgezonderd drie van hen, instemden met het voorstel van ds. Goslinga: ‘De classis geeft de vrijheid aan Echten, om als de gemeente zulks begeert, Van der Vlies als ouderling te verkiezen, opdat hij haar diene, voor zover zijne bevoegdheid reikt. Wat aangaat de wijze van zijn komen daar, zijn onderhoud, dat hem zal worden toegelegd en meer dergelijke zaken, dit zal geregeld worden door de kerkeraad in overleg met eene commissie uit de classis’.

Besloten werd met br. Van der Vlies te gaan praten. Daarom vroegen de leden van de Commissie voor de Inwendige Zending (de predikanten Goslinga en De Walle), dominee G. Elzenga (1856-1918) van Sneek, een van diens ouderlingen, én ouderling Wijma en diaken Kluitenberg van Echten de heer Van der Vlies op 11 september 1884 naar Sneek te komen voor een onderhoud.

Ds. G. Elzenga (1856-1918).

De uitslag van het onderhoud.

Een half jaar later, op 8 april 1885 kwam de commissie met haar verslag. Daaruit bleek “dat de gemeente Echten eenparig genoemden br. Van der Vlies in haar midden begeerde. Ook verklaarde wederkerig Van der Vlies genegenheid te hebben voor het arbeidsveld te Echten. Op verzoek deelde hij de vergadering mede reeds negen jaren in dienst der Inwendige Zending in Overijssel werkzaam te zijn geweest, met bevoegdheid om te spreken op plaatsen waar niet gearbeid werd, én in de vacante gemeenten, zoo deze zijnen dienst verlangden, gedurende welken tijd hij te Lemelerveld gestationeerd was en vooral dáár zijne krachten had te besteden. Voorheen had hij reeds de gemeente te Hardinxveld gediend. Op een vraag van den president der vergadering ds. Goslinga, of hij ook voornemens was, zich voor een onderzoek overeenkomstig art. 8 DKO aan te melden [met andere woorden: of hij predikant op ‘singuliere gaven’ wilde worden, zonder officiële theologische opleiding in Kampen], werd door hem geantwoord, dat hij dit niet gezocht heeft een nooit zoeken zal”.

De taken van oefenaar Van der Vlies.

Het rapport vervolgt zeer te zake als volgt: “Na deze inlichtingen, die de classicale commissie alleszins bevredigden, werd bepaald: (a). Br. Van der Vlies zal overkomen voor rekening van de gemeente te Echten om dan terstond door haar tot ouderling te worden gekozen zonder echter voor de periodieke aftreding als zoodanig in aanmerking te komen. (b). De duur van zijn verblijf aldaar wordt onbepaald gelaten. Blijkt het echter later, dat de arbeid van br. Van der Vlies niet meer tot stichting der gemeente geschiedt, of ook dat de gemeente een leeraar begeert, of om andere redenen zijn verblijf als leerend ouderling in haar midden niet meer verkiest, dan heeft de kerkeraad van Echten het recht om, in overeenstemming met en goedvinden van de classis, br. Van der Vlies, een half jaar na dato van aanzegging zijn ontslag te geven en zijne bezoldiging in te trekken. Wil zijnerzijds br. Van der Vlies zijne betrekking te Echten neerleggen, zoo moet hij daarvan drie maanden tevoren aan kerkeraad en classis kennis geven”.

Oefenaar J. van der Vlies (1847-1932) was van 1884 tot 1987 oefenaar te Lemmer en Echten en van 1887 tot 1889 predikant te Echten.

“(c). Br. Van der Vlies zal naar vermogen de gemeente geregeld voorgaan in de prediking des Woords, ook zal hij de catechisatiën hebben te houden en naar eisch van het ouderlingschap alles doen wat tot uitbreiding en bloei der gemeente kan dienen. Ook wordt het nuttig geoordeeld en wordt hem desbetreffende den wenk gegeven dat hij door middel van colportatie en verspreiding van bijbels werkzaam zij tot de komst van Gods Koninkrijk. Tevens was het de begeerte van de commissie dat br. Van der Vlies óók de gemeente te Lemmer diende, in het houden van catechisatie, indien De Lemmer dit van hem vraagde. (d). Echten zal br. Van der Vlies eene bezoldiging geven van fl. 8 per week en vrije woning. Zoo mogelijk zal zij méér moeten geven. Daar echter dit inkomen voor br. Van der Vlies wel wat karig was besloot de commissie om bij de [provinciale] Commissie van Inwendige Zending in Friesland een jaarlijksche gratificatie voor hem aan te vragen, benevens om hunne hulp in te roepen door een voorschot en gave te vragen voor bijbelverspreiding”.

Oefenaar Van der Vlies kwam dus per 28 december 1884 in dienst van de kerkenraad te Echten in combinatie met die te Lemmer, maar werd – na een korte studie – tóch op artikel 8 als predikant in het ambt bevestigd en was als zodanig van 1887 tot 1889 alleen in Echten werkzaam. Daar deed hij op 6 november 1887 intrede. Een kleine anderhalf jaar later, per 4 februari 1889, vertrok hij als predikant naar de kerk in het Friese Duurswoude.

De classis besloot toen dat de predikant van Lemmer elke maand een zondag in Echten in ‘het kerkje van Woudstra’ zou gaan preken. Maar daarmee was Echten natuurlijk niet geholpen. Een maand telde immers minstens vier zondagen. In 1893 probeerde men daarom of het niet mogelijk was tijdelijk gebruik te maken van het werk van colporteur F. Kalsbeek. Daar werd onderzoek naar gedaan, maar de classis besloot in december 1893 daar niet op in te gaan.

De Doleantie in het naburige Oosterzee (24 mei 1888).

‘De Heraut’, 24 juni 1888.

In het nabijgelegen dorp Oosterzee was op 24 mei 1888 – ongeveer acht jaar nadat in Echten de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ was geïnstitueerd – de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ ontstaan. Hervormde gemeenteleden, ontevreden over de vrijzinnige prediking van de hervormde dorpspredikant ds. S. Geertsema hadden – in navolging van dr. A. Kuyper (1837-1920) en de Doleantie te Amsterdam – de Hervormde Gemeente verlaten en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Oosterzee en Echten’ geïnstitueerd. Ook bezwaarde hervormden uit Echten sloten zich bij de Dolerende Kerk in Oosterzee aan; vandaar dat de Dolerenden hun kerk ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Oosterzee en Echten’ noemden.

Na de Doleantie te Lemmer werd de hervormde kerk aldaar als dolerend kerkgebouw gebruikt van 20 februari 1887 tot woensdag 27 april 1889, toen er de laatste Dolerende dienst plaatsvond. De Dolerenden kerkten daarna in een school, tot ze in 1890 hun eigen kerkgebouw in gebruik konden nemen.

In het iets zuidelijker liggende (De) Lemmer had de Doleantie al op 20 februari 1887 plaatsgevonden; de hele kerkenraad en een groot deel van de gemeente gingen daarin mee, zodat men tot 1889 het hervormde kerkgebouw voor de Dolerende kerkdiensten kon gebruiken. Geen wonder dat de dolerende ds. M. Brouwer (1828-1904) van Lemmer gevraagd werd de kerk in Oosterzee te institueren.

Ds. M. Brouwer (1828-1904) van Lemmer institueerde de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Oosterzee en Echten.

Hij kwam, en op 24 mei 1888 werden de door de Dolerende manslidmaten uit Oosterzee en Echten gekozen ambtsdragers door ds. Brouwer in het ambt bevestigd. Het waren de ouderlingen A. Kroeze en F.T. Wind en de diakenen G.H. de Vries en P. Bangma. Men moest voor de kerkdiensten in Oosterzee natuurlijk een kerkgebouw hebben. In het dorp konden ze een leegstaande voormalige slagerij op de kop tikken. Dit eenvoudige gebouwtje aan De Buren 24 werd vertimmerd, enigszins uitgebreid en als kerkzaal ingericht.

‘Echten’ en ‘Oosterzee en Echten’ sámen een predikant, maar wél zelfstandig.

Op 17 juni 1892 werd in Amsterdam op de landelijke verenigde synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken de ‘Acte van Ineensmelting’ getekend. Dat was het resultaat van enkele jaren onderhandelen met veel hobbels. Plaatselijk betekende deze ‘Vereeniging van 1892’ dat alle Christelijke Gereformeerde Gemeenten en alle Nederduitsche Gereformeerde Kerken in het vervolg ook ‘Gereformeerde Kerk’ heetten en tot het verenigde kerkverband van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ behoorden (áls ze tenminste met de Vereeniging van 1892 akkoord gingen). Zo ontstonden in 1892 dus de ‘Gereformeerde Kerk te Echten’ (met 88 leden) en de ‘Gereformeerde Kerk te Oosterzee en Echten’ (met ongeveer evenveel leden).

Vrijwel direct werd door de classis geprobeerd beide (kleine!) kerken tot één Gereformeerde Kerk te verenigen, of althans om in ieder geval samen een predikant te beroepen. Dat laatste gebeurde. Oosterzee wilde als kerk namelijk zelfstandig blijven; toen de classis in 1903 toch besloot tot samenvoeging  van de twee kerken te Echten en te Oosterzee-Echten, protesteerde de kerkenraad van Oosterzee-Echten daartegen en zond toen zelfs enige tijd geen afvaardiging meer naar de classis. Een goed gesprek loste de problemen op. Maar de kerkenraad had uiteraard wel het laatste woord! Er bleven twee zelfstandige kerken.

Ds. E. Vonk (1865-1952), die van 1894 tot 1895 predikant was van de Gereformeerde Kerken te Echten en te Oosterzee-Echten.

Hoewel de beide kerken dus zelfstandig bleven (ook in de officiële kerkenlijsten van de Generale Synode werden ze telkens opgevoerd als zelfstandige Gereformeerde Kerken) werd in 1894 ds. E. Vonk (1865-1952) aan beide kerken als predikant verbonden, zonder de zelfstandigheid ook maar een centimeter in de weg te staan. Ds. Vonk bleef overigens maar een jaar en vertrok toen naar Vollenhove (Ambt).

Predikanten in Echten…

Omdat het problematisch was een predikant te krijgen besloot de kerk in Echten in 1896 een ‘oefenaar’ (destijds liever ‘lerend-ouderling’ genoemd) aan te stellen in de persoon van H.W. Henschen (1841-1927). Aanvankelijk was hij evangelist geweest in dienst van de Nederlandsche Vereeniging van ‘Vrienden der Waarheid’ (van 1870 tot 1877). De ‘Vrienden der Waarheid’ maakten om principiële redenen slechts gebruik van reizende evangelisten. Henschen ging in 1889 ‘verschillende malen’ in kerkdiensten van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Epe voor, maar diende van 1891 tot 1896 de Gereformeerde Kerk te Gaastmeer als oefenaar, en daarna ook de kerk van Echten een respectabel aantal jaren, namelijk van 1896 tot 1915. Hij overleed in 1927 en ligt in Echten begraven. Na hem volgden weer ‘echte predikanten’, die meestal ongeveer drie tot vier jaar, maar nooit langer dan zes jaar aan de gemeente verbonden waren.

… en predikanten in Oosterzee…

Ds. Tj. Petersen (1878-1941) was van 1905 tot 1908 verbonden aan de Gereformeerde Kerk te Oosterzee.

Oefenaar Henschen is echter nooit aan Oosterzee verbonden geweest, want deze kerk wilde geen oefenaar en besloot in 1903 in het vervolg zelfstandig een predikant te gaan beroepen.  In 1905 werd kandidaat Tj. Petersen (1878-1941) aan de kerk van Oosterzee verbonden. Deze bleef daar tot 1908. Ook in Oosterzee bleven de predikanten die ds. Petersen opvolgden over het algemeen drie tot zes jaar, zij het met twee uitzonderingen, die er zeven jaar predikant waren.

De gebouwen in Echtenerbrug.

Het eerste kerkje van de ‘Chr. Geref. Gemeente te Echten’ in Echtenerbrug, waar ook oefenaar Van der Vlies zijn werk deed.

Hoewel de ‘Gereformeerde Kerk te Echten’ tot 1977 ‘Echten’ genoemd werd stond om te beginnen het evangelisatiekerkje van br. Woudstra in het nabijgelegen Echtenerbrug, op de plaats waar nu een uiteraard geheel vernieuwd garagebedrijf gevestigd is, aan de Duimstraat nummer 8. Achter het oude kerkje stond een klein kostershuisje, waar Jelte Rozema woonde, die van 1908 tot 1911 koster van het kerkje was. Hij verdiende daar fl. 10 per jaar mee, zo ontdekte de plaatselijke gereformeerde kerkarchivaris Arend Bruin in de oude kerkboeken.

Op deze oude kaart staat de exacte plaats van het kerkje in Echtenerbrug, tegenwoordig Duimstraat nr, 8 (zie pijl).

In 1995 bezocht familieonderzoeker Andries Rosema (1944-2016) de plaats waar het kerkje stond. Hij schreef: ‘Het ziet er troosteloos uit. Verveloze deuren, een kapot raam, afgeschermd met vergroezeld plastic. Aangevreten kapitale letters: garage. Daaronder een geleed boograampje, vuil en roestig. De enige getuige dat dit ooit een kerk was. We lopen er eerbiedig omheen. Ook het dak is in verval. Dakpannen ontbreken of zijn afgebroken. De achterkant blikt blind naar het zuiden. Alle ramen en deuren zijn dicht getimmerd’. Het kosterwoninkje was toen intussen al verdwenen.

De nieuwe gereformeerde kerk te Echtenerbrug, Duimstraat 16, die in 1925 in gebruik genomen werd.

In 1925 was het ‘evangelisatiekerkje’ in Echtenerbrug namelijk te klein en te bouwvallig geworden. Een nieuwe kerk werd gebouwd aan de Duimstraat 16, ook in Echtenerbrug, een eindje verderop. De kerk was ontworpen door architect Koopmans. In 1954 brandde het gebouw echter vrijwel tot de grond toe af.

De Leeuwarder Courant van 1 februari 1954 berichtte daarover het volgende: “In de nacht van Zaterdag op Zondag is de Gereformeerde Kerk te Echtenerbrug (ongeveer 10 km van Lemmer gelegen) door brand verwoest. Het was tegen 4 uur dat de brand werd ontdekt. Onmiddellijk werd de motorspuit uit Echten gealarmeerd, doch daar wel duidelijk was dat deze alléén niets tegen de vuurzee kon uitrichten, kwamen de brandweer uit Lemmer en Heerenveen assisteren.

De ‘nieuwe’ gereformeerde kerk te Echtenerbrug.

Meer dan vier uur lang hebben de brandweerlieden in de bittere koude — het vroor 10 graden — met groot materieel het vuur bestreden, doch het gelukte niet om de kerk te behouden. Wel slaagde de brandweer van Echten er in de woning van de heer Slump, welke gevaar liep, te redden. Het bluswater moest uit de plm. 250 m. van de kerk verwijderde Pier Christiaansloot worden gehaald. Door lekken in de slangen was de straat op vele plaatsen nat geworden en daar het water ogenblikkelijk bevroor, werd het wegdek spiegelglad. Van de fraaie kerk bleven niet anders dan de vier kale muren over. Het mooie orgel, een waarde van f 15.000 vertegenwoordigend, ging eveneens verloren. Het door de brand verwoeste gebouw werd omstreeks 1920 gebouwd. In 1950 werd een uurwerk aangebracht. Onlangs had men een heteluchtverwarmingsinstallatie in gebruik genomen. De gereformeerde predikant van Echtenerbrug, ds J. M. Vlaming [1923-1982], zou gisteren zijn afscheidspredikatie hebben gehouden wegens vertrek naar Gouda. Daar de Ned. Herv. kerk gerestaureerd wordt, hield de Ned. Herv. Gemeente van Echtenerbrug de laatste tijd ook haar diensten in de Geref. Kerk”.

De gereformeerde kerk te Echtenerbrug na de brand in 1954.

Op dezelfde plaats werd al het jaar daarop de nieuwe ‘Kruiskerk’ in gebruik genomen. In 1959 werd een ‘nieuw’ orgel geplaatst, dat gebouwd werd door orgelbouwer J.J. Harkema uit Wyckel. Hij gebruikte daarvoor onderdelen van het oude orgel uit de Gereformeerde kerk aan het Oudewand in Zutphen. Sinds 2014 wordt gebruik gemaakt van een elektronisch orgel, waarvan de luidsprekers achter neppijpen geplaatst zijn. De kerk aan de Duimstraat dient nog steeds als Protestants kerkgebouw.

De gereformeerde ‘Kruiskerk’, die in 1955 in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

De kerk in Oosterzee.

Het dolerende kerkgebouw in Oosterzee stond, zoals al opgemerkt, aan De Buren 24 in dat dorp en werd na de Doleantie in 1888 in gebruik genomen. Jaren later werd het nog verbouwd, en ook werd een nieuwe pastorie naast de kerk neergezet. De kerk werd echter na honderd jaar, in 1988, buiten gebruik gesteld. Momenteel doet het gebouwtje dienst als praktijkruimte.

De van oorsprong Dolerende kerk in Oosterzee, nadien verbouwd en voorzien van een nieuwe pastorie. Het kerkje – dat in 1988 buiten gebruik gesteld werd – dient nu als praktijkruimte.

‘De Gereformeerde Kerk te Echtenerbrug-Oosterzee’ (1977).

Sinds 21 april 1977 werden de Gereformeerde kerken van Echten en die van Oosterzee namelijk samengevoegd tot één ‘Gereformeerde Kerk te Echtenerbrug-Oosterzee’ en men besloot later dat het aanhouden van twee kerkgebouwen voor de nog steeds betrekkelijk kleine gemeente teveel van het goede was. De gereformeerde kerk aan de Duimstraat in Echtenerbrug deed dus in het vervolg dienst als gereformeerde kerk.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerken zoals aangegeven tussen 1898 en 2008.

Protestantse Gemeente (2009).

De ‘Gereformeerde Kerk te Echtenerbrug-Oosterzee’ en de ‘Hervormde Gemeente te Oosterzee’ besloten in het kader van het Samen-op-Wegproces te fuseren tot de ‘Protestantse Gemeente  te Echtenerbrug-Oosterzee’. Op 9 november 2009 werden de stukken rechtsgeldig ondertekend. De gemeente heeft de beschikking over twee kerkgebouwen: de voormalig gereformeerde ‘Kruiskerk’ in Echtenerbrug en de voormalig hervormde ‘Laurenskerk’ in Echten. De Protestantse Gemeente te Echtenerbrug-Oosterzee c.a. had in 2015 in totaal 586 doop- en belijdende leden.

Bronnen onder meer:

A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp. Leeuwarden, g,j,

Archief Classis Heerenveen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Tresoar, Leeuwarden

Archief Classis Sneek van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Tresoar, Leeuwarden

N.N. Acta der Friesche Provinciale Synode van Nederduitsche Gereformeerde Kerken, 1890-1892

G.J. Mink, Op het Tweede Plan. Evangelisten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Leiden, 1995

A. Rosema, Op zoek naar Mientjes huis. in: It gouden Hert, december 1995

H.W. Thon e.a., Wortel en takken. Op zoek naar de oorsprong van de Gereformeerde Kerk van Lemmer, Eastergea en Follega. Lemmer, 2001

© 2017. GereformeerdeKerken.info