De eerste honderd jaar Gereformeerde Kerk te Nieuw-Vennep en daarna

Inleiding

Nadat de Haarlemmermeer op 1 juni 1852 was drooggevallen, werd daar al op 31 augustus 1856 al de eerste Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, namelijk die van Haarlemmermeer-Oostzijde. Op zondag 9 augustus 1857 werd de tweede Christelijke Afgescheidene Gemeente in de polder geïnstitueerd, die van Venneperdorp, dat in 1868 werd omgedoopt tot Nieuw-Vennep.

De Haarlemmermeerpolder in 1867

De andere kerken die later (enkele slechts voor een deel) op het grondgebied van de Haarlemmermeerpolder tot stand kwamen, zijn in chronologische volgorde: Hoofddorp op 26 januari 1866, Halfweg op 17 juni 1881 en Badhoevedorp en Vijfhuizen, beide op 16 maart 1888.

(Het ontstaan van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Nieuw-Vennep ligt enigermate in de nevelen der geschiedenis verborgen, omdat het eerste notulenboek is zoekgeraakt. Allerlei misverstanden zijn hierdoor ontstaan. Zo heeft het Jaarboek van de Gereformeerde Kerken jarenlang als jaar van instituering gemeld 1860. De gemeente zelf heeft echter op 30 november 1913 haar vijftigjarig bestaan herdacht, daarbij dus uitgaande van een instituering in 1863. Op grond van nauwgezette onderzoekingen van ds. Y. van der Zee, kon echter als meest waarschijnlijke datum waarop de ambten werden ingesteld, worden aangenomen 9 augustus 1857).

Nieuw-Vennep.

Kaart: Google.

Aanvankelijk bestond in Venneperdorp een niet georganiseerde kring of huisgezelschap met als ouderling W. de Poorter. Als officiële Christelijke Afgescheidene Gemeente werd zij op 9 augustus 1857 geïnstitueerd door bevestiging van de ambtsdragers, en telde toen ongeveer 70 leden, waaronder 26 belijdende. We weten dat W. de Poorter de eerste ouderling van de gemeente was. In 1858 was in de classis enige tijd de vraag aan de orde of de twee gemeenten (Haarlemmermeer Oostzijde en Venneperdorp) niet beter konden samengaan tot één gemeente. Maar daar werd van afgezien. Tussen beide gemeenten werd een grensregeling afgesproken en er werd een tweede ouderling benoemd, zodat de kerkenraad toen bestond uit W. de Poorter en W. van den Berg als ouderlingen en J. Tensen en J. Zonneveld als diakenen.

Een eigen (houten?) kerk en de eerste eigen dominee.

Het was in het begin in de gemeente kennelijk niet alles koek en ei, want de classis maakte melding van ‘een grote ruzie te Venneperdorp’;  de ene ouderling had de andere kennelijk geschorst, maar die ruzie kon gelukkig in 1859 weer worden bijgelegd. Dat jaar kwam ook de bouw van een kerk in Venneperdorp aan de orde. De gemeente te Venneperdorp werd aangemoedigd in eigen kring op financieel gebied te doen wat mogelijk was en op 8 februari 1865 kon aan de Kerkstraat een stuk grond gekocht worden ‘van 12 roeden en 41 ellen’. Toch stond de kerk daar al vóór die tijd – vermoedelijk een houten gebouwtje – want bekend is dat in datzelfde jaar, 1865, besloten werd de kerk te vergroten. Kennelijk ging aan de koop van de grond dus een periode van huur vooraf.

Dat is aannemelijk omdat de kerkenraad enige tijd daarvóór, op 29 november 1863, de koning om erkenning van de Afgescheiden Gemeente vroeg, waardoor de kerk in augustus 1864 rechtspersoonlijkheid verkreeg. Daardoor werd het mogelijk in 1865 de grond te kopen in plaats van te huren.

Ds. R. Goris (1824-1898).

Ook kon toen de eerste predikant beroepen worden in de persoon van ds. R. Goris (1824-1898) van Utrecht, die op 17 september 1865 in het ambt bevestigd werd. Hij diende de kerk gedurende bijna acht jaar, tot hij per 25 mei 1873 naar Maassluis vertrok. Tijdens zíjn predikantschap werd besloten de kerk te vergroten. Metselaar M. van Daalen en timmerman Lammers hadden een plan gemaakt en samen met metselaar Meetman en timmerman Vaalburg werd op de plannen ingeschreven. Het bleek dat timmerman Meetman voor het timmerwerk de laagste inschrijver was en Vaalburg voor het metselwerk. Dat was sneu voor Van Daalen, want hij behoorde tot de gemeente, in tegenstelling tot Vaalburg ‘die zelfs geheel buiten is’. Men heeft het toen zó geregeld, dat Van Daalen fl. 90 in prijs zakte, waardoor het werk aan hém gegund kon worden. Men handelde aldus ‘in verband met de ere Gods en het welzijn der gemeente en de zaak van broeder Van Daalen’. Met andere woorden: er kon in de gemeente in elk geval geen ruzie over ontstaan. Hoe dan ook, de vergroting van de kerk kostte aan timmerwerk fl. 881 en aan metselwerk fl. 800.

Iets over het gemeentelijk leven.

De kerkenraadsvergaderingen werden aan huis bij een van de kerkenraadsleden gehouden en de catechisaties in de studeerkamer van de predikant; veel ruimte zal de kerk dus niet geboden hebben. Maar door de groei van de gemeente breidde ook de kerkenraad zich uit en werd het vergaderen bij kerkenraadsleden aan huis bezwaarlijk. De raad vond dat de vergaderingen in het vervolg maar bij dominee in de studeerkamer moesten plaatsvinden.

Daar werden soms harde noten gekraakt met gemeenteleden die bezwaren hadden tegen een of ander kerkenraadsbesluit. Zo ontstonden in 1867 problemen over de zitplaatsenverhuring. In die tijd was het gewoon dat mannen en vrouwen apart zaten. Toen bij de zitplaatsenverhuring in het mannengedeelte een plaats toegewezen werd aan een vrouw waren de rapen gaar. Een broeder had tegen dominee gezegd ‘in der eeuwigheid niet meer in de kerk te komen en niet meer te betalen voor het traktement’, en ‘alleen de Heere zal mij hiervan kunnen terugbrengen’. Dat gebeurde in 1867 kennelijk, want toen gaf de broeder zijn overmoedigheid toe.

De hervormde kerk van Nieuw-Vennep, ’t Witte Kerkje’, werd in 1862 in gebruik genomen.

De kerkenraad had oog voor de gezondheid van de predikant. Toen ds. Goris voorstelde in het vervolg gedurende het héle jaar op zondag catechisatie te houden en niet alleen in de wintertijd, ‘omdat de jeugd in de zomer weer vergeet wat ze in de winter leert’, ging de raad akkoord mits het de gezondheid van de predikant niet zou aantasten. Ook wilde men niet dat de predikant ‘bij lichte maan’ weekdiensten leidde en dat hij elders in kerkdiensten voorging ‘met het oog op des leeraars tegenwoordige zwakheid’.

Het ruimtegebrek werd ondertussen echter steeds nijpender. Vandaar dat men eind 1867 stappen ondernam om vermoedelijk achter de studeerkamer van de pastorie een consistorie te bouwen. Begin 1868 kwam deze er voor fl. 525.  In de koude tijd werd een kachel gehuurd, die in het voorjaar weer verdween. Ook dat was in die tijd in veel kerken de gewoonte.

Kerkenfusie (1869).

Het jaar daarop, 1869, veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dat kwam doordat een landelijke kerkenfusie plaatsvond tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’, welke laatste zich rond 1838 van de hoofdstroom van de Christelijke Afgescheiden Kerk had afgekeerd, als gevolg van een aantal verschillen van mening. Daarbij ging het onder meer over de vraag welke kerkorde de Afgescheiden Kerk moest aannemen, of de predikanten een ‘ambtsgewaad’ moesten dragen of niet, en of het geoorloofd was de overheid om erkenning van de kerk te vragen. In 1869 kon men de verschillende zienswijzen weer op hetzelfde spoor brengen en kon de verenigde kerk onder de nieuwe naam haar loop vervolgen. Voor Nieuw-Vennep had dat verder geen gevolgen, omdat daar geen ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ ontstaan was. De vermelding van de naamswijziging in de notulen was het enige zichtbare gevolg.

De tweede predikant: ds. P. Diermanse.

Ds. P. Diermanse (1822-1912).

In 1873 vertrok ds. Goris zoals gezegd naar Maassluis. In de afscheidsdienst preekte hij op 25 mei naar aanleiding van 1 Thess. 1 vers 5a en 27. Op 14 september 1873 werd als tweede predikant P. Diermanse (1822-1912) van Westmaas op een traktement van fl. 1.000 aan de kerk van Nieuw-Vennep verbonden; zijn voorganger had zich met fl. 100 minder tevreden moeten stellen. Deze had echter wél het jaarlijkse genoegen gehad een geslacht varken cadeau te krijgen, waarop ds. Diermanse met zijn fl. 100 extra geen aanspraak meer maakte, ‘en de kerkenraad wil ook de gemeente aanraden hem [de kerkenraad] daarin te volgen’. Dus geen gratis varkens aan de dominee geven, s.v.p.!

Bij de komst van ds. Diermanse werd de pastorie van binnen en buiten geschilderd en werden nieuwe raamgordijnen aangebracht, terwijl een schipper voor fl. 75 zorgde voor het vervoer van het huisraad van de predikant van Westmaas naar Nieuw-Vennep. Op 14 september 1873 deed de predikant intrede. Hij zou vier jaar aan de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuw-Vennep verbonden blijven.

Een grotere kerk.

Tijdens zijn predikantschap bleek de kerk te klein geworden. Daarover werd in januari 1875 voor het eerst gesproken. Men had aanvankelijk geprobeerd het probleem op te lossen door twintig nieuwe stoelen te kopen, maar dat zette geen zoden aan de dijk. Daarom werd precies een jaar later besloten de kerk te vergroten. Architect Bruin maakte bestek en tekening van de uitbreiding van de kerk. Hoofdmeester Doorn van de in 1870 gestichte gereformeerde school schreef een aantal brieven ter verzending aan de Koningin, prins Frederik en aan mr. G. Groen van Prinsterer (die in 1837 in een uitvoerige brochure kritiek had op de vervolging van de Afgescheidenen). In die brief verzocht de kerkenraad om financiële hulp bij de uitbreiding van de kerk. De resultaten daarvan zijn onbekend (maar bekend is dat de koningin vrij geregeld zulke giften deed).

De vergrote kerk aan de Kerkstraat, in 1876 in gebruik genomen.

M. van Daalen was de laagste inschrijver voor fl. 5.650 en omdat de fundamenten ook verstevigd moesten worden kwam daar nog eens fl. 60 bij. Op 29 mei 1876 werd de eerste steen gelegd. M. en P. Verkuyl viel de eer te beurt die handeling te verrichten. De inrichting van de kerk kostte fl. 2.500. Men vergat niet in het torentje een ‘bel’ aan te brengen. Tijdens de verbouwing heeft de gemeente gekerkt in de schuur van P. Verkuyl. Wanneer de kerk precies in gebruik genomen werd is onbekend, maar het zal in ieder geval in 1876 geweest zijn. De kerk deed bijna tachtig jaar dienst, tot in 1954 de nieuwe kerk aan de Eugénie Prévinaireweg in gebruik genomen werd. Daarover later meer.

De derde predikant: ds. C. Kuijper.

Na het als ‘smartelijk’ ervaren vertrek van ds. Diermanse werd het beroepingswerk weer begonnen en kon op 27 januari 1878 ds. C. Kuijper (1847-1901) van Amersfoort intrede doen. Tien jaar lang zou hij aan Nieuw-Vennep verbonden blijven (tijdens diens predikantschap vestigde zich in het dorp een tweede Gereformeerde Kerk, namelijk de uit de Doleantie afkomstige ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’, waarover we hieronder meer vertellen). De kerkenraad besloot een nieuwe consistoriekamer te bouwen en de oude in te richten als woonkamer voor de predikant. Van Daalen kreeg voor fl. 800 de opdracht om een en ander te realiseren.

Naast allerlei andere zaken werd in de gemeente in 1884 uitvoerig gesproken over de vraag of de zitplaatsenverhuring eigenlijk wel gehandhaafd diende te worden. Voor meer geld kon je een betere plaats huren; dat was voor de minder bedeelden natuurlijk moeilijk te verteren en velen in den lande – want het was een vrij algemeen voorkomend verschijnsel – vonden het een principieel onjuiste handelwijze. De kerkenraad handhaafde na uitvoerig overleg het systeem echter.

Ds. C. Kuijper (1847-1901).

In hetzelfde jaar had de Jongelings Vereniging (JV) de kerkenraad gevraagd een lokaal te mogen bouwen voor verenigingen en catechisaties, een nieuwe kosterswoning en een paardenstal. De JV zou zelf voor de kosten opdraaien door een lening af te sluiten en deze geregeld af te lossen. De JV schatte de kosten op fl. 1.000, maar uiteindelijk bleek dat er wel ongeveer fl. 1.700 voor zou moeten opgehoest, en dat achtte de kerkenraad onverantwoord. De JV zou daarmee met een te zware schuldenlast opgescheept worden. Dat plan van de ijverige jeugd ging dus niet door.

De pastorie had echter ook een opknapbeurt nodig, zo bleek drie jaar later. In april 1887 sprak de kerkenraad namelijk over het feit dat die woning zeer vochtig was en volgens de dokters zeer schadelijk voor de gezondheid. De kerkenraad besloot in oktober echter ‘dat de tijd ervoor niet geschikt is’. Dat de predikant zijn gezondheid en die van zijn gezin niet aan de ongezonde atmosfeer in het huis wilde blootstellen spreekt vanzelf en hij zei toen bereid te zijn op eigen kosten een vervangende huurwoning te zoeken; hij had aanvankelijk zelfs nog aangeboden zelf aan de kerk fl. 1.000 renteloos te willen lenen als bijdrage in de bouwkosten. Wat de gemeente met de pastorie wilde doen moest ze dan maar bekijken. De predikant verhuisde nog vóór de winter naar een woning aan de Hoofdstraat. De kerkenraad besloot later de helft van de huishuur te vergoeden, maar de predikant had toen het beroep naar Katendrecht al aangenomen.

De Doleantie in Nieuw-Vennep.

Nadat in december 1886 vooral de Doleantie in Amsterdam veel aandacht had getrokken (in enkele andere – vooral Friese – dorpen waren trouwens al eerder groepen orthodoxe gelovigen uit de hervormde kerk getreden) werd in januari 1887 in Amsterdam het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ gehouden. Daar kwamen 1.500 verontruste hervormden bijeen om te bespreken wat men diende te doen tegen de voortschrijdende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en tegen de almacht van de generale synode. Het antwoord werd bij binnenkomst in het Congres door de bezoeker zélf schriftelijk aangegeven: ‘De reformatie der hervormde kerk ter hand nemen en het juk van de synodale hiërarchie afwerpen’. Ook enkele kerkenraadsleden van de hervormde gemeente van Nieuw-Vennep hadden dit Congres bijgewoond.

De Hoofdvaart te Nieuw-Vennep, lang geleden.

De hervormde synode achtte deze bijeenkomst dan ook ‘revolutie in de kerk’ en bestrafte bijwoning van het Congres met ontzetting uit het ambt en uit het lidmaatschap van de hervormde kerk. Daarom hadden W. de Breuk en A.C. van Dorsten ook aan hun hervormde kerkenraad in Nieuw-Vennep, die op 2 maart 1887 gehouden werd, schriftelijk verzocht een onderzoek in te stellen naar het bijwonen van dat Congres door enkele kerkenraadsleden en gepaste maatregelen te nemen. De kerkenraad besloot echter dat een onderzoek naar die zaak niet gegrond was op het kerkelijk reglement en ondernam geen stappen. Behalve die éne stap: op verzoek van kerkenraadslid Terlouw besloot de kerkenraad unaniem – met uitzondering van J.H. Brandt die zijn ambt neerlegde – uit de hervormde kerk te treden en in Doleantie te gaan, in navolging van ‘de benauwde broederen te Amsterdam’.

Ook de hervormde predikant, dr. C.J.L. Ruijsch van Dugteren (1834-1906), vanaf 1886 tot 1888 predikant in Nieuw-Vennep, was tegen het Doleantiebesluit en vond dat de kerkenraad vanaf heden geen wettige kerkenraad meer was; daar dachten de Dolerende broeders kerkenraadsleden echter duidelijk anders over. De kerkenraad besloot daarna dat het besluit met meerderheid van stemmen genomen en derhalve wettig was. ‘Daarna besluit de predikant de vergadering met dankzegging’. Een ietwat vreemde mededeling.

De Dolerende kerkenraadsleden kwamen daarna nog dezelfde avond opnieuw in vergadering bijeen, nu echter in de woning van K. Vaalburg. De bijeenkomst werd geleid door ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) van Oude Wetering. Daaruit blijkt dat de beslissing van 2 maart om in Doleantie te gaan, van te voren was afgesproken, zodat men Van Schelven tijdig op de hoogte had kunnen stellen dat men zijn hulp nodig had bij de instituering van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Tijdens die bijeenkomst werden de eerder die avond genomen en genotuleerde besluiten goedgekeurd.

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933).

Als redenen van het uittreden uit de hervormde kerk werden genoemd de ‘knellende band der synodale organisatie van 1816’, toen immers de Dordtse Kerken Orde ‘op onwettige wijze’ vervangen werd door het ‘Algemeen Reglement’ waarin het bestuur van de kerk top-down geregeld werd. Door die ’knellende band’ werd men ‘voortdurend buiten macht gesteld om naar Gods Woord te handelen’. Ook werd aangegeven dat men geen vertrouwen had in de kerkelijke rechtsgang omdat men immers gezien had hoe de hervormde synode kerkenraadsleden in bijvoorbeeld Amsterdam – onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920) – had afgezet en het lidmaatschap van de kerk had afgenomen. ‘Overwegende dat nóch het blijven voortleven in deze God onterende toestand geoorloofd, nóch het vinden van enig middel om bij behoud der tegenwoordige kerkorde daaruit te geraken, mogelijk is’, kon men slechts de hiërarchie afwerpen en aan de Dordtse Kerken Orde opnieuw kracht en geldigheid verlenen.

Een oefenaar.

Aan ds. Ruijsch van Dugteren werd bericht dat hij geen toegang meer had tot de kerkenraadsvergaderingen (hij zal daarnaar ook niet verlangd hebben); de kerkenraadsvergaderingen stonden vanaf die tijd namelijk onder leiding van ds. H.W. van Loon (1846-1916) te Amsterdam, die consulent van Dolerend Nieuw-Vennep werd. Besloten werd dat in Nieuw-Vennep elke zondag gepreekt moest worden. Men kreeg toestemming daarvoor de werkplaats van br. K. Vaalburg te gebruiken. Deze stond aan de Venneperweg. Op 8 april 1887 werd besproken of ook een noodkerk gebouwd moest worden en of een evangelist moest worden aangesteld. H.A. de Ruijter te IJmuiden was daarvoor misschien geschikt, zo zeiden sommigen. Een drietal werd opgesteld en alle drie werden uitgenodigd te komen spreken in de schuur van Vaalburg. De Ruijter werd gekozen. Deze diende de gemeente van 1887 tot maart 1889 als oefenaar. Hij nam zijn intrek in een woning aan de Dorpsstraat.

Ds. H.W. van Loon (1846-1916).

Een kerk bouwen?

Al snel werd duidelijk dat een kerk gebouwd moest worden. De Ruijter had zelfs opgemerkt: ‘Of de gemeente ontbinden óf een kerk bouwen’. Er werd actie ondernomen. Tekeningen en plannen kwamen op tafel. Maar het kwam er niet van. De Ruijter deelde mee een beroep van IJsselmonde ontvangen te hebben en vroeg het oordeel van de kerkenraad. Deze meende dat hij het best kon vertrekken, ‘want het is de weg, die de Heere voor hem opent’. De reden van die opmerking was geldgebrek. Daarom zegde men het contract per 1 november 1888 op. Ondanks het gebrek aan financiële middelen wilde de kerkenraad toch een gemeentevergadering houden om te spreken over de bouw van een noodkerk. Ook toen kwam van de bouw niets terecht, maar toen gesuggereerd werd dat de kerkenraad er over nadacht de gemeente op te heffen kwam allerwege verzet: dat nooit! Uiteindelijk mocht De Ruijter blijven tot maart 1889, toen hij naar IJsselmonde vertrok. Van kerkbouw kwam echter niets.

Een eigen voorganger?

Omdat br. De Ruijter in maart 1889 vertrokken was kwam de wens weer boven een eigen voorganger te beroepen. Dat wilde de kerkenraad best, maar het moest wel te betalen zijn! En bovendien kon het best zijn dat over niet al te lange tijd de Ineensmelting tussen de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk een feit werd. Dan kon je met het beroepen van een predikant beter even wachten.

Toch werd in april 1891 het beroepingswerk ter hand genomen. Dat leverde enkele hobbels op. Sommigen preekten in Nieuw-Vennep maar bedankten, en een ander preekte, waarvoor de kerkenraad door de classis bestraft werd, omdat de betreffende persoon volgens de classis totaal ongeschikt was. De reden van die ongeschiktheid was dat hij tegen de Vereniging van de Christelijke Gereformeerden en de Dolerenden én lid van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk was. Dat kerkgenootschap had zich landelijk in het verenigingsjaar 1892 uit protest tegen de ‘Ineensmelting’ van de Gereformeerde Kerk afgescheiden om de Christelijke Gereformeerde Kerk ‘voort te zetten’. De man bouwde in Nieuw-Vennep een schuur, waar ook gereformeerde gemeenteleden– op 10 januari 1892 voor het eerst – naar hem kwamen luisteren!

Begin 1892 stelde de Dolerende kerkenraad voor om een gezamenlijke kerkenraadsvergadering te houden. Deze vond in april plaats. De nieuwe predikant van de Christelijke Gereformeerde zustergemeente, ds. C. Stadig (1853-1924) leidde de vergadering en was bereid bij de Dolerenden de catechisaties te houden. En op zondagavond wilde hij ook wel in de Dolerende schuur preken. Nog behoorlijk snel groeiden beide gemeenten naar elkaar toe. Toen bijvoorbeeld ds. C. Kuijper – die van 1878 tot 1888 in de Afgescheiden Gemeente te Nieuw-Vennep had gestaan – er weer eens preekte, kwamen ook Dolerenden naar hem luisteren.

Enkele gemeenteleden wilden dus aan de Vereniging niet meedoen. Zij kerkten in het vervolg bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente, die op 5 december 1895 ook in Nieuw-Vennep werd geïnstitueerd. Tot zover de perikelen rond de Doleantie.

Ds. C. Stadig beroepen en gekomen.
Ds. C. Stadig (1853-1924).

Na het vertrek van ds. C. Kuijper werd het beroepingswerk door de christelijke gereformeerde kerkenraad weer ter hand genomen. Daartoe werd op 6 augustus 1888 een drietal gevormd waarop ook ds. C. Stadig van het Groningse Baflo voorkwam. Besloten werd het traktement van de nieuwe predikant op fl. 1.200 te stellen met vrij wonen en vrijdom van belastingen. Ds. Stadig werd beroepen en hij nam de roeping aan. Op 21 oktober 1888 werd hij in het ambt bevestigd.

Ondertussen werd verder gewerkt aan het tot stand komen van een nieuwe pastorie, want de predikant woonde nog steeds in de ‘tijdelijke’ pastorie aan de Hoofdstraat. Een jaar later werd een nieuwe pastorie publiek aanbesteed. En vermoedelijk was deze in 1889 gereed voor bewoning.

Samengegaan.

Begin 1891 ontstonden op initiatief van de Dolerenden nauwere contacten tussen beide kerken in het dorp. Men wilde graag een gezamenlijke bespreking over de handhaving van de kerkelijke tucht en daarna een gezamenlijke bidstond, met als voorgangers ds. Stadig en de Dolerende ds. J. Langhout (1848-1908) van Haarlem. De kerkenraad van de Chr. Geref. Gemeente weigerde dat laatste ‘omdat de Haarlemse dominee geen goede naam heeft ten opzichte van de kerkelijke tucht’. Voor de rest was er geen bezwaar tegen overleg, want beide gemeenten wilden wel komen tot samensmelting.

Op 17 juni 1892 werd de landelijke Vereniging tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken officieel beklonken. Ook in Nieuw-Vennep wilde men die kant op, maar eerst moest wel over meerdere aangelegenheden worden overlegd om tot een eensluidend standpunt te komen. Tot dat laatste behoorden ook de financiën van de Dolerenden, die geen florissant beeld te zien gaven. Daarover werd vanaf 9 augustus 1892 dan ook uitvoerig gesproken. Intussen waren de namen van de beide kerken sinds 17 juni dat jaar al gelijkgetrokken: de Christelijke Gereformeerde Gemeente heette nu ‘Gereformeerde Kerk Nieuw-Vennep A’ en de Dolerende gemeente ‘Gereformeerde Kerk Nieuw-Vennep B’. De eerste stap naar de ineensmelting!

‘Zeven boeren en een wagenmaker…’

In september werd een manslidmatenvergadering gehouden om de zaak van de eenwording te bespreken. Tijdens de daarop volgende gezamenlijke kerkenraadsvergaderingen werd ook weer gesproken  over de schuldvereffening van Kerk B. Kerkenraad A stelde als voorwaarde dat Kerk B haar schulden eerst diende af te betalen en dat pas daarná kon worden overgegaan tot ineensmelting. Kerkenraad B reageerde daarop dat hij natuurlijk alles in het werk zou stellen om verder te gaan met de aflossing van zijn schulden, maar dat – eenmaal verenigd – die schulden gezamenlijke schulden zouden zijn. Uiteindelijk werd overeengekomen dat ‘B’ inderdaad zijn uiterste best zou doen en dat door ‘A’ daarbij steun geboden zou worden. Op 9 april 1893 werd toen de nieuwe kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Nieuw-Vennep gekozen: ‘zeven boeren en een wagenmaker’, te weten P. Verkuyl, D. Versluys, G. van Groningen en J. Vaalburg als ouderlingen en J. Tensen, D. Roodenburg, L. van Wijk en G. Verwey als diakenen. Op 6 juni 1893 werden beide kerken officieel verenigd tot de Gereformeerde Kerk te Nieuw-Vennep.

Op 9 juni 1895 nam ds. Stadig afscheid van de verenigde kerk, omdat hij het beroep van de kerk van Den Helder had aangenomen. Het duurde bijna een jaar voordat de volgende predikant intrede kon doen. Ds. J. Dekker Hzn (1862-1932) van Wezep werd op 10 mei 1896 aan de kerk van Nieuw-Vennep verbonden (hij bleef daar tot 3 juni 1917).

Ds. J. Dekker Hzn. (1862-1932).

Een orgel.

Tijdens zijn predikantschap werd in 1898 op verzoek van 167 gemeenteleden besloten een orgel in de kerk te plaatsen. De broeders besloten daartoe over te gaan zodra uit de gemeente, buiten de kerkenraadsleden om, fl. 1.000 ingezameld zou zijn uit vrije giften; de kerkenraad zou dan voor de rest zorgen, deels uit eigen beurs, deels ten laste van de gemeente. Het geld kwam er, zodat in de kerk een galerij werd gebouwd ‘ter breedte van de voormuur’ waarop het orgel geplaatst werd. Op zondag 18 september 1898 kon het orgel in gebruik genomen worden. Het instrument bleek echter te klein voor de kerk. De gemeentezang kon er nauwelijks mee worden begeleid. Vandaar dat een ander orgel gezocht werd. Voor fl. 1.200 werd begin 1899 het nieuwe instrument geplaatst, waarmee ‘grote tevredenheid betuigd’ werd.

De bouw van de galerij was goed voor de plaatsing van het orgel, maar ook de jeugd vond het een ideale plaats om zich daar wat meer met eigen bezigheden te kunnen vermaken. ‘Op de galerij blijkt het niet altijd ordelijk toe te gaan’. Er werd veel over geklaagd en allerlei middelen werden vergeefs beraamd om er een eind aan te maken, tot… in het dorp een gereformeerde politieagent kwam wonen; deze kreeg een gratis zitplaats op de galerij aangeboden. En toen was het euvel genezen! Voorlopig.

In 1905 werden de weekdiensten, die op woensdag gehouden werden, afgeschaft. De belangstelling ervoor was – zoals op zoveel plaatsen – gering geworden.

In 1909 werd besloten om op de plaats van de twee jaar eerder gekochte woningen een nieuw vergaderlokaal te bouwen. In 1910 werden de plannen aanbesteed en dit ‘Gebouw voor Christelijke Belangen’ werd later dat jaar in gebruik genomen. Ideaal voor het houden van vergaderingen.

Het Gebouw voor Christelijke Belangen aan de Kerkstraat.

De kerk verbouwd.

In 1913 werd niet alleen de verplaatsing van het orgel besproken en de bouw van een tweede galerij, maar uiteindelijk werd besloten het gehele interieur van de kerk aan te passen. De bekende gereformeerde kerkarchitect Tjeerd Kuipers uit Amsterdam werd gevraagd een plan te maken. Hoewel enkele gemeenteleden op een manslidmatenvergadering in 1914 aangeven liever een nieuwe kerk te zien verrijzen, werd toch besloten tot aanpassing van het interieur. Gemeenteleden werden uitgenodigd op de verbouw in te schrijven, en tijdens de verbouwing kerkte de gemeente behalve in de paardenstal van de kerk, ook in de schuur van Joh. Verkuyl Mzn. aan de Sloterweg. De banken in de kerkzaal werden voor fl. 2.552 verkocht, maar door de kosten van de nieuwe zitbanken kon voorlopig geen centrale verwarming op de galerij aangelegd worden…

Ds. Y. van der Zee (1888-1967), die voor de eerste maal van 1918 tot 1923 in Nieuw-Vennep stond.

De eerste ambtsperiode van ds. Y. van der Zee.

Na het vertrek van ds. Dekker, per 3 juni 1917, deelde de beroepen predikant Y. van der Zee (1888-1967) van het Friese Westergeest mee het op hem uitgebrachte beroep te hebben aangenomen. Op 14 juli 1918 werd hij in het ambt bevestigd door ds. H.P.M.G. de Walle (1877-1951) van Zaamslag en deed ds. Van der Zee ’s middags intrede met een preek over psalm 27 vers 4: “Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel”.

De kerk bleek al snel te klein. In 1920 werd door hem voorgesteld naar een andere kerk om te zien. Vooralsnog werd echter volstaan met het monteren van uitschuifbankjes. In 1923 werd besloten de galerij te vergroten, waardoor vijftig zitplaatsen extra benut konden worden.

Ds. J. van Henten (1888-1969).

Toen ds. Van der Zee in maart 1923 naar Sloterdijk vertrok, kwam ds. J. van Henten (1888-1969) van Oldekerk naar Nieuw-Vennep, die daar van 14 oktober 1923 tot 2 oktober 1927 gestaan heeft. Net voor de komst van ds. Van Henten had de kerkenraad bij B en W geïnformeerd naar een stuk grond voor een nieuwe kerk langs de Eugénie Prévinaireweg. Dat perceel kon onder bepaalde voorwaarden gekocht worden, die echter voor de kerkenraad niet acceptabel waren. Men wilde de grond zonder nadere bepalingen voor fl. 8.000 kopen. Hoewel de koop nog niet plaatsvond zou, indíen de grond verkocht zou worden, de Gereformeerde Kerk de eerstgerechtigde zijn. Van zijn kant beloofde de kerkenraad geen andere grond te zullen kopen zonder eerst de burgerlijke gemeente daarover mededeling te doen.

In ieder geval werd in november dat jaar een bouwfonds opgericht; de eerste collecte daarvoor werd op 15 november 1923 gehouden. Maar al snel bleek dat de kerk in 1925 een behoorlijk tekort had, zodat het geld van het fonds aanvankelijk vooral voor schulddelging gebruikt werd. Het jaar daarop werd dus maar opnieuw een bouwfonds opgericht.

Toen ds. Van Henten in juni 1927 een beroep van Enschede ontving, werd al snel duidelijk dat hij de roeping aannam. Hij nam op 2 oktober 1927 afscheid van Nieuw-Vennep met een preek over 1 Petrus 5 vers 10 en 11: “De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke, en fondere ulieden. Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen”.

Ds. L.E. Smilde 17 jaar lang predikant in Nieuw-Vennep.

Zijn opvolger, ds. L.E. Smilde van Haastrecht deed op 1 juli 1928 intrede. De kerk van Nieuw-Vennep was dus negen maanden vacant geweest. De predikant bleef tot september 1945 aan de gemeente verbonden, toen hij het ambt neerlegde.

Ds. Smilde was dus ook in de oorlog aan de kerk van Nieuw-Vennep verbonden. Toen de mobilisatie afgekondigd werd moest hij als veldprediker onder de wapenen. Kandidaat R. Koolstra (1912-1984) fungeerde gedurende zijn afwezigheid – in 1939 en 1940 – als hulppredikant. In diezelfde tijd ging de kerkenraad ertoe over de al veel eerder gereserveerde grond aan de Eugénie Prévinaireweg te kopen. Daarover werden de door de gemeenteleden toegezegde gelden langs de deuren opgehaald. In juni 1941 kon de grond voor kerkbouw, met een totale oppervlakte van 4400 m² voor fl. 3.300 gekocht worden, zij het dat een van de voorwaarden was dat de kerk er binnen vijf jaar moest staan.

Ds. L.E. Smilde stond van 1928 tot 1945 in Nieuw-Vennep.

Intussen was een nieuwe luidklok in de toren van de kerk aangebracht. Deze werd echter in de oorlog door de Duitsers weggehaald. Na de terugkeer van ds. Smilde uit militaire dienst moest kandidaat Koolstra wegens gebrek aan werkzaamheden weer vertrekken. In Schermerhorn vond hij zijn nieuwe werkkring, aanvankelijk als hulppredikant, maar al snel als predikant. Hij ging daar in 1945 trouwens met de Vrijmaking mee.

Op de galerij was het ook weer niet pluis. In april 1943 werden zestien gemeenteleden benoemd die elk eens in de vier weken op de galerij plaats namen om de jeugd in de gaten te houden, vier man per zondag dus. Enkele maanden later bleek het niet meer nodig. De gemeente stond echter nog op een andere manier een moeilijke tijd te wachten: ds. Smilde raakte in opspraak waardoor hij in 1954 het ambt moest neerleggen.

Ds. Y. van der Zee voor de tweede keer in Nieuw-Vennep.

Ds. Y. van der Zee stond van 1946 tot zijn emeritaat in 1958 voor de tweede maal in Nieuw-Vennep.

Zijn opvolger werd ds. Y. van der Zee, die ook van 1918 tot 1923 in Nieuw-Vennep gestaan had en had laten merken ‘erg begaan te zijn met het lot van Nieuw-Vennep en misschien wel terug zou willen komen; de meerderheid [van de kerkenraad] blijkt er voor te zijn om met ds. Van der Zee over een eventueel beroep te gaan spreken’, al woonde de predikant in Amsterdam en ‘werkt hij er tot zijn grootste genoegen’. Maar ds. Van der Zee nam het beroep aan en op 17 maart 1946 werd hij in het ambt bevestigd.

Behalve enkele liturgische veranderingen (het ritmisch zingen werd ingevoerd, het huisbezoek werd anders geregeld, ‘de dienst der offeranden werd een apart element in de eredienst en geschiedt onder orgelspel in plaats van tijdens de gemeentezang’) werd in 1946 het orgel grondig vernieuwd. Het kostte fl. 6.000, maar toen had je ook wat. ‘Dit werpt nú zijn vruchten af bij het gereedkomen van de nieuwe kerk’, schreef de predikant toen in 1954 de nieuwe kerk in gebruik genomen werd.

Kerkbouw.

Want al op de eerste gemeentevergadering in 1946 sprak ds. Van der Zee, net als hij dat in 1920 ook had gedaan, over het feit dat de kerk aan de Kerkstraat te klein was: een kerk met 600 zitplaatsen voor een gemeente met 1160 zielen was te krap bemeten. Na aanvankelijk pessimisme over de mogelijkheid daarin verandering te brengen ging de kerkenraad in 1950 toch over tot de instelling van een bouwcommissie. En op de gemeentevergadering dat jaar werd besloten tot kerkbouw over te gaan, bestaande uit een kerk, een kosterswoning, vergaderlokalen en een pastorie. Daarvoor zou ongeveer fl. 280.000 nodig zijn. Afgesproken werd te gaan bouwen als van dat bedrag de helft binnen was; de rest kon worden geleend. De actie verliep prima: in twee dagen tijd was er al fl. 40.000 binnen.

De bekende gereformeerde kerkarchitect B.W. Plooy maakte een tekening die na enige vertraging werd goedgekeurd. Na veel overleg kwam de vergunning af. Begonnen werd met de bouw van het jeugdgebouw, omdat men van oordeel was dat voor het bouwen van de kerk (waarvoor nog geen vergunning was afgekomen) dan eerder toestemming verkregen zou worden. Het jeugdgebouw met kosterswoning werden in juni 1953 in gebruik genomen.

De nieuwe kerk.

Op de gemeentevergadering van 1953 kwam de kerkbouw opnieuw ter sprake. Na contact opgenomen te hebben met het Ministerie van Wederopbouw in Den Haag werd de toestemming daarvoor onmiddellijk gegeven. In juli 1953 vond de aanbesteding plaats, met als laagste inschrijver de fa. Jansen, die ongeveer fl. 175.000 berekende. De eerste paal werd eind juli 1953 de grond in gedreven. Uiteindelijk werd de kerk in de zomer van 1954 in gebruik genomen. Het nieuwe kerkgebouw, ‘zeer mooi gelegen aan het plantsoen’ langs de Eugénie Prévinaireweg, werd voorzien van een ‘massieve toren’ met een open bekroning en koperen bedekking. ‘Enerzijds wordt de kerk geflankeerd door de nieuwe pastorie, anderzijds door het jeugdgebouw en de kosterswoning’.

De kerkzaal bevatte 726 zitplaatsen beneden en 168 op de galerij, zodat het totaal op bijna 900 kwam. Een aanmerkelijke vergroting van het aantal plaatsen in vergelijking tot de oude kerk aan de Kerkstraat. ‘De kerkgebouwen zijn gefundeerd op houten palen met gewapende betonopzetters. Onder de kerk zijn 145 palen geheid, waarvan 28 onder de toren. Het aantal stenen dat aan de kerk is verwerkt bedraagt 350.000, het aantal pannen 13.500 en aan gewapend beton is 100 mᶟ verwerkt’.

Bij de overplaatsing van het al eerder gerestaureerde eenklaviersorgel met tien stemmen naar de nieuwe kerk werd een uitbreiding aangebracht, zodat het instrument toen twee klavieren telde met in totaal vijftien vrije stemmen.

Ds. Van der Zee krijgt een auto.

Bij het honderdjarig jubileum in 1957 telde de kerk ongeveer 1260 leden. Meer dan de helft daarvan woonde in het dorp zelf; de rest woonde verspreid in de wijde omtrek, zoals dat meestal in dit soort agrarische gemeenten het geval was. Een omtrek overigens die een middellijn had van tien kilometer. Toen ds. Van der Zee voor de tweede maal naar Nieuw-Vennep kwam werd hem daarom de vraag voorgelegd wat hij wenste: een auto voor zijn gemeentelijke arbeid, of een hulpprediker. Hij koos voor het eerste. Dat gaf hem natuurlijk veel gemak in zijn uitgestrekte en grote gemeente, daar de afstanden nu geen rol meer speelden. ‘Bovendien’, zo merkte hij later op, ‘is een auto vaak heel wat gewilliger dan een hulppredikant’.

Aanmerkelijke uitbreiding van het kerkcomplex.

Vanuit de lucht krijgt men een goede indruk van de uitgebreidheid van de kerkelijke gebouwen.

Bij de bouw van deze nieuwe kerk met toebehoren bleef het niet. Het vele gemeentewerk maakte het nodig de kerk aan te passen aan de eisen van de tijd. Vandaar dat eind jaren ’80 begonnen werd met fondsenwerving om nieuwbouwplannen mogelijk te maken. Vele acties werden opgezet. Het jeugdgebouw De Rank werd gesloopt en daarvoor in de plaats kwam achter de kerk een veel groter, uitgebreid zalencomplex met veel toepassingsmogelijkheden. Die uitbreiding is rond 1991 gerealiseerd.

Een wat bibberige foto van de sloop van De Rank (foto uit DVD 150 jaar GK Nieuw-Vennep).

Er is veel vrijwilligerswerk gedaan om de financiering rond te krijgen (o.a. in opdracht van bedrijven werkjes uitvoeren) en daardoor ontstond ook de rommelmarkt van de kerk. Deze is inmiddels uitgegroeid tot een jaarlijks fenomeen, bekend in de wijde omgeving en zeer succesvol. De opbrengsten zijn jaarlijks ca. € 60.000, waarvan een derde deel naar de diaconie gaat. Een groot deel van die opbrengst komt inmiddels uit internetverkopen. Zie ook www.rommelmarkt.nu.

Ook gemeenteleden staken de handen dus uit de mouwen, zodat na verloop van tijd de kerk geschikt gemaakt was voor het kerkelijk leven in de eenentwintigste eeuw. ‘’t Was hard nodig!’

Ledentallen Gereformeerde Kerk Nieuw-Vennep.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Nieuw-Vennep tussen 1893 en 2013.

Bronnen:

J. van den Berg (red.), 150 jaar Gereformeerde Kerk Nieuw-Vennep. ‘Beelden uit het Video-archief’. De laatste 30 jaar gemeenteleden in beeld. Nieuw-Vennep, 2007

P. Horsman, 150 jaar Gereformeerde Kerk Nieuw-Vennep. ‘Zeven boeren en een wagenmaker’. Nieuw-Vennep, 2007

FdR, Eeuwfeest in Nieuw-Vennep, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. 5e jrg. nr. 40, 12 oktober 1957

Y. van der Zee, Gedenkschrift der Gereformeerde Kerk te Nieuw-Vennep. Nieuw-Vennep, 1954

© 2017. GereformeerdeKerken.info