De Gereformeerde Kerk te Geleen

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Geleen werd geïnstitueerd op 21 februari 1930. Deze kerk heette echter tot 1958 Gereformeerde Kerk te Lutterade. Overigens werd al in 1939 voorgesteld de naam te veranderen in Geleen, maar daartegen bestonden toen bezwaren omdat de naam Lutterade voor deze kerk van historische waarde was.

Kaart: Google.

Na de instituering van de Gereformeerde Kerken te Heerlen, Treebeek en Maastricht, behoorden de gereformeerden te Lutterade en Geleen tot de kerk van Maastricht.

Ressortverkleining.

Aanvankelijk ressorteerden de gereformeerden in heel Limburg tot de in 1911 geïnstitueerde Gereformeerde Kerk te Venlo. Nadat op 28 februari 1915 in Heerlen de Gereformeerde Kerk tot openbaring kwam behoorden de gereformeerden van Zuid Limburg tot die kerk. En sinds de kerk van Treebeek op 19 oktober 1919 geïnstitueerd werd, werd de omgeving van Sittard en Geleen tot de kerk van Treebeek gerekend. Op 2 november 1919 gingen gereformeerden in die streek behoren tot de Kerk te Maastricht, die toen geïnstitueerd werd.

Zoals we al eerder zagen werd, door de voortgaande instituering van Gereformeerde Kerken in de provincie Limburg, het ressort van de kerken steeds kleiner. Dat werd gedaan met de bedoeling dat elke kerk de eigen streek gemakkelijker zou kunnen bewerken, zowel door pastoraat van de eigen leden als ook door middel van de evangelisatiearbeid.

Het begin van de kerk in Lutterade.

De 31-jarige L. Hoogerwerf kwam in 1919 in Lutterade wonen. Hij kwam daar alleen, want zijn gezin had hij in Groote Lindt, een buurtschap in de gemeente Zwijndrecht,  achtergelaten. In dat dorp was hij trouwens ouderling geweest. De Gereformeerde Kerk te Groote Lindt was op 6 maart 1921 geïnstitueerd, maar werd vanaf 1930 Gereformeerde Kerk te Zwijndrecht-Groote Lindt genoemd.

In Lutterade bleek slechts één gereformeerd gezin te wonen, namelijk de familie De Sluiter. Samen met dat gezin begon Hoogerwerf in zijn woning bijeenkomsten te houden waar preken gelezen werden. Het groepje groeide met nog andere ingekomen gezinnen (waaronder de familie Kuik), aangetrokken door het werk in de Staatsmijn ‘Maurits’.

Per oktober 1919 werd Hoogerwerf door de kerkenraad van Heerlen benoemd tot ‘uitwonend ouderling’ te Lutterade, kort daarop door die te Treebeek. Hij was in die tijd de leidende figuur in Lutterade. Tót zijn vrouw in de herfst van 1921, en hijzelf op 18 december dat jaar overleed.

Toen de woning van Hoogerwerf te klein werd voor de samengekomen gereformeerden kreeg men van de Directie van de Staatsmijn ‘Maurits’ toestemming de samenkomsten te houden in het schaftlokaal van de Mijn, dat al snel verwisseld kon worden met het zgn. Verbandlokaal, dat aanmerkelijk gerieflijker was. De woning van Hoogerwerf bleef echter niet ongebruikt achter: daar werd geregeld een zondagsschool gehouden, die aangesloten was bij de landelijke (gereformeerde) Zondagsschoolvereeniging ‘Jachin’.

Van hot naar her.

Toen Hoogewerf gestorven was leek de leiding bij br. Herrebout te liggen, die met veel ijver veel werk verzette.  Het preeklezen werd de ene week door hem, en de andere week door een ouderling uit Treebeek gedaan. Het Verbandlokaal werd als plaats van samenkomst vervagen door het huis van de familie Bodenkop aan de Rijksweg te Geleen Zuid;  daarna kwam men bijeen in de consistorie van de hervormde kerk aan de Tunnelstraat en uiteindelijk stelde de  Directie van de Staatsmijnen een benedenhuis aan de Kerkweg (tegenwoordig Parallelweg) beschikbaar. Toen ook dát te klein werd, kreeg men via de Staatsmijnen de beschikking over een zaal aan de Tunnelstraat 57 in Lutterade. Daar bleef de gemeente geruime tijd, tot 1931, gevestigd.

Wijkraad Lutterade (1929).

De gereformeerde kerk aan de Tunnelstraat.

De groep gereformeerden in Lutterade groeide ondertussen door. Zozeer zelfs dat de kerkenraad van Maastricht in mei 1929 besloot de ‘Wijkraad Lutterade’ in te stellen.  De uit drie leden bestaande Wijkraad Lutterade was onderdeel van de kerkenraad van Maastricht, maar hield ook eigen wijkraadsvergaderingen. De eerste was op 24 mei 1929, natuurlijk in het lokaal aan de Tunnelstraat.

De Wijk Lutterade bestond in augustus 1929 uit honderdvijfentwintig leden, van wie achtendertig belijdende leden. Geen wonder dat in Lutterade al gauw de wens postvatte te komen tot de instituering van een eigen, zelfstandige Gereformeerde Kerk. De houding van de Maastrichtse kerkenraad was afhoudend, zoals vaak in dat soort gevallen. Als Lutterade zelfstandig werd, verloor Maastricht immers een aanmerkelijke som aan inkomsten: kerkelijke bijdragen, kerkcollecten en  giften. De kerk van Maastricht kon zélf nauwelijks rondkomen, dus was men aanvankelijk niet enthousiast over het voorstel van Lutterade.

De Gereformeerde Kerk te Lutterade (1930).

Ds. G.J. Pontier 1888-1976), predikant van Heerlen.

De gestage drup holt echter de steen. De classis werd er bijgehaald, vaak werd met de kerkenraad van Maastricht overlegd, en uiteindelijk werd toch toestemming gegeven om tot instituering van een eigen Gereformeerde Kerk te Lutterade over te gaan. Op zondag 2 februari 1930 werd toen onder leiding van ds. K.W. Dercksen (1903-1973) van Maastricht, inderdaad overgegaan tot de instituering van de Gereformeerde Kerk te Lutterade. De predikant hield een preek naar aanleiding van Johannes 10 vers 11: “Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen”. Tijdens de institueringsdienst (waar ook B en W aanwezig waren) merkte men al dat het lokaaltje aan de Tunnelstraat eigenlijk te klein was.

Het duurde dus niet lang of op 3 maart 1930 kwamen de plannen voor een eigen kerkgebouw ter sprake op de kerkenraad, stevig verdedigd door consulent  ds. G.J. Pontier (1888-1976) van Heerlen. Omdat de kerk van Lutterade doorgroeide kregen de architecten Klarenbeek en Philips te Roermond en Geleen de opdracht een plan op te stellen voor een kerkgebouw van ongeveer fl. 25.000. De financiën werden met hulp van De Staatsmijnen (die een hypotheek nam van fl. 22.000) geregeld. Zélfs burgemeester Damen himself (lid van de Rooms Katholieke Kerk) kocht met toestemming van de  kerkenraad voor fl. 6.000 een stuk grond aan de Groenstraat, zodat al op 14 februari 1931 de aanbesteding kon plaatsvinden. De bouw van de kerk werd gegund voor fl. 20.500.

De ingebruikneming van de kerk (1931).

De gereformeerde kerk aan de Groenstraat.

Op donderdag 17 september 1931 kon de kerk in gebruik genomen worden.  Twee dagen later maakte Het Limburgs Dagblad gewag van de ingebruikneming van de nieuwe kerk van de nog steeds groeiende gemeente aan de Groenstraat: “(…) Voor dit gebeuren bestond veel belangstelling. Het gebouw was dan ook geheel gevuld. De opening geschiedde met een kort woord door de consulent, ds. Pontier uit Heerlen, bij wie ook de leiding van de dienst berustte. (…) In het bijzonder bracht [ouderling De Jager] dank aan de vertegenwoordigers van het burgerlijk gezag, van wie aanwezig waren wethouder Eussen en de gemeentesecretaris, de heer Zuylen. [Ouderling De Jager] drukte  er zijn spijt over uit dat burgemeester Damen wegens een lichte ongesteldheid verhinderd was aanwezig te zijn. Steeds heeft men van die zijde waardering en sympathie ondervonden. Dank mochten verder ontvangen vertegenwoordigers van de Staatsmijnen, de Deputaten voor de Evangelisatiearbeid in Noord-Brabant en Limburg, afgevaardigden van de classis en de genabuurde kerken, architecten, aannemers en onderaannemers en allen die op enigerlei wijze aan het tot stand komen van het kerkgebouw hadden meegewerkt.”

“(…) Als volgende spreker trad op ds. J. de Vries [1879-1952] uit Tilburg, namens de Deputaten van de Particuliere Synode. Hij noemde de nieuwe kerk het mooiste kerkgebouw dat de laatste twintig jaar in Limburg en Noord-Brabant was gebouwd. Langzaam maar zeker heeft de Gereformeerde Kerk zich een plaats veroverd in het zuiden en hij mag met trots zeggen dat zij hier als een steun gevoeld wordt door de R.K. Kerk in de strijd tegen het ongeloof”.

In het kerkgebouw konden 250 mensen een plaats vinden. De kerk telde in die tijd omstreeks 200 zielen, dus er was ruimte voor groei. Maar ook groei van de uitgaven, vooral van die der diaconie, nam toe. De nieuw ingekomen leden waren over het algemeen arm zodat de diaconie erg vaak moest bijspringen – het was crisistijd! Een groot tekort was daarvan het gevolg, maar van alle kanten kwam hulp. Allereerst van de gemeenteleden zelf, die royaal bijdroegen, maar ook door giften uit het land werd het tekort aangezuiverd. Ook een joodse slager betuigde zijn sympathie door een heel varken te bezorgen, waarvan de diaconie vervolgens ruimschoots uitdeelde aan hen die het nodig hadden.

De eerste predikant (1934).

Dat het beroepen van een eigen predikant voorlopig tot de wensdromen behoorde, was duidelijk. Toch hield men dat doel in het oog. En in juni 1933 besloot de kerkenraad kandidaat A.W.T. Nijenhuis (1906-1976) te beroepen – op dat moment hulppredikant te Middelburg – ook al had de classis kort daarvoor nog verklaard dat een en ander door de financiële situatie van de kerk niet mogelijk was. Kandidaat Nijenhuis nam het beroep aan en kon op 11 februari 1934 door prof. F.W. Grosheide (1881-19723) in het ambt bevestigd worden.

Ds., A.W.T. Nijenhuis (1906-1976) op latere leeftijd.

Er wachtte nieuwe predikant en de kerkenraad veel werk. Vooral uit het noorden van het land kwamen mensen naar Limburg om te werken aan de kanalisatie van de Maas en het graven van het Julianakanaal (op 22 oktober 1925 had de toenmalige prinses Juliana de eerste schop in de grond gestoken). Toen het kanaal op 16 september 1935 officieel geopend werd en het werk dus klaar was, werd door de kerkenraad aan de Staatsmijnen om werk gevraagd voor de werkloze gereformeerden. Hoewel De Staatsmijnen niet elk verzoek konden honoreren verleende de Directie ook nu weer medewerking.

De Directie vroeg op haar beurt de medewerking van ds. Nijenhuis om – met toestemming van de kerkenraad – catechisatie te geven aan een deel van het personeel van de Staatsmijn Maurits. Daarmee werd ingestemd.

Oorlog.

Ondertussen dreigde de Tweede Wereldoorlog. De predikant kreeg toestemming zich op te geven als veldprediker en nam de kerkenraad voorzorgsmaatregelen voor het geval er luchtaanvallen zouden plaatsvinden. Toen de predikant werd opgeroepen (hij bleef overigens predikant van Lutterade), deed de kerkenraad in oktober 1939 een beroep op kandidaat G.W. Rijksen, om de kerk van Lutterade als hulppredikant te dienen. Deze nam het beroep aan, maar vertrok al op 16 mei 1940 naar Nieuwerkerk aan den IJssel, waar hij beroepen was als predikant. Hij werd al spoedig opgevolgd door kandidaat H. Rabbers (1909-1983), die de kerk van Lutterade van 1943 tot 1944 diende.

Vooral de eerste oorlogsweken was het riskant een kerkdienst te houden: “Op last van de bezetter moest op twee plaatsen in het kerkgebouw een papier opgehangen worden, waarin vermeld stond, dat de diensten geheel op eigen risico werden gehouden, terwijl de praeses van de kerkeraad (H. Knol) en de scriba (G. van Hoeven) persoonlijk aansprakelijk waren voor elke handeling en elk gesproken woord”. Toch werd op 19 mei weer een kerkdienst gehouden.

Geleen na het bombardement op 5 oktober 1942.

Ondertussen werden in verband met de oorlogstoestand allerlei maatregelen genomen. De kerkelijke verenigingen leverden al hun geld in, dat centraal verborgen werd om te voorkomen dat de Duitsers het in handen kregen (het geld werd gebruikt voor de aflossing van de hypotheek op het kerkgebouw en na de oorlog aan de verenigingen terugbetaald); het lidmatenregister werd overgeschreven, zodat het oorspronkelijke op een veilige plaats bewaard kon worden.

Problemen.

Op 15 juli 1940 kwam ds. Nijenhuis weer in de pastorie terug. Allerlei moeilijkheden kwamen om de hoek kijken. Zondagsarbeid in de Mijn Maurits werd door de Duitsers verplicht gesteld in verband met hun oorlogsindustrie; protesten van de kerken hadden geen succes. Verder bemerkte de kerkenraad ‘een algemene geestelijke inzinking en vervlakking in de gemeente’ en besloot daarom een (vrijwel alleen ‘door de getrouwen’ bezochte) gemeentevergadering bijeen te roepen om er over te spreken. Verder werd ds. Nijenhuis op 13 juli 1942 als gijzelaar weggevoerd en op 5 oktober werd Geleen gebombardeerd, ‘waarbij de Heere onze gemeente op wonderbaarlijke wijze heeft willen sparen. Het was een vreselijke nacht. De brandbommen vielen bij duizenden op de huizen en veroorzaakten vele en grote branden. De zware bommen verwoestten hele complexen huizen, alles vernielende wat met zorg en vlijt was samengebracht. Er werden 100 mensen gedood, 1200 huizen meer of minder vernield en er waren 3000 daklozen”.

Toch bleek ondanks de eerder geconstateerde  ‘geestelijke inzinking en vervlakking in de gemeente’, dat ‘de naastenliefde en broederzin in onze gemeente groot was. Bijna ieder was bereid om te helpen en alle daklozen konden worden ondergebracht’. Het aantal kerkbezoekers was in die tijd groter dan ooit: de kerk – met haar 250 zitplaatsen – zat vol. Ds. Nijenhuis werd tijdens zijn gijzeling  – in de tijd dat het bombardement plaatsvond – gedurende drie dagen verlof gegeven om naar  zijn gemeente te gaan; die tijd benutte hij om zoveel mogelijk gemeenteleden op te zoeken.

Toen ds. Nijenhuis na zijn verlof weer terugging naar de plaats waar hij gegijzeld werd (in september 1943 werd zijn gijzeling gedurende enige tijd veranderd in krijgsgevangenschap), hielpen ds. C. Maan (1901-1964) van Duisburg-Ruhrort, die het werk onder schippers verzorgde, en ds. H. Bouma (1887-1962) van Treebeek, waar ze konden.

Ondertussen  bleef de Gereformeerde Kerk te Lutterade groeien. Zozeer dat de kerkenraad in juni 1943 besloot een bouwfonds op te richten voor de verbouwing van de kerk aan de Groenstraat of voor het verkrijgen van een tweede vergaderplaats.

De gereformeerde kerk te Geleen.

Hulppredikant Rabbers was ondertussen nog steeds in Lutterade werkzaam, maar werd ook ingezet in de kerk van Heerlen, toen in november 1943 ds. Pontier weggevoerd werd en in Scheveningen gevangen gezet werd. Gelukkig kon ds. Nijenhuis in april 1944 zijn werk weer op zich nemen. Hulppredikant Rabbers had intussen een beroep gekregen van de Gereformeerde Kerk te Ruinerwold-Koekange (Dr.), waar hij hulpdiensten verrichtte.

In augustus 1944 werd Limburg bevrijd. Ds. Nijenhuis kreeg echter bericht dat zijn benoeming als veldprediker gehandhaafd bleef, in verband met de voortgang van de bevrijdingsstrijd. Hoewel de kerkenraad probeerde die benoeming ongedaan te maken, lukte dat niet. Op verzoek van de predikant werd hij nu van alle ambtelijke werk vrijgesteld, ook al bleef hij voorlopig (slechts in naam) aan de kerk van Lutterade verbonden.

Ds. D.A. Vogel  (1947-1971).

Op 2 februari 1947 kon ds. D.A. Vogel (1906-1985) van Ouderkerk aan den IJssel beroepen. Hij werd op 1 juni 1947 door ds. W.J. de Ruiter (1909-1990) van Schoonhoven-Willige-Langerak in het ambt bevestigd. Ds. Vogel deed intrede naar aanleiding van 2 Corinthiërs 5 vers 20: “Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door onze mond u vermaande; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen”.

Ds. D.A. Vogel (1906-1985).

De kerk van Lutterade werd door zijn lange predikantschap in rustige wateren geleid. De onrustige periode die eigenlijk tot na de oorlog had geduurd, lag achter haar. De kerk was bovendien sterk gegroeid en telde nu ongeveer zeshonderd leden. Het kerkgebouw werd dus te klein. Gesproken werd over de vraag of er een nieuwe kerk moest komen, of dat de kerk misschien verbouwd moest worden, of elders in de stad andere vergaderplaatsen gezocht moesten worden voor de uitgebreide gemeente. Daardoor ontstond onenigheid: ‘Zeer jammer is het dat de gewenste en zo nodige samenwerking hierdoor tijdelijk werd verbroken. Gelukkig overwon het hart het verstand en heeft men elkaar weer gevonden’.

Besloten werd uiteindelijk dat de kerk zou worden verbouwd en zo kon “Bethel” op 15 oktober 1953 opnieuw in gebruik genomen worden.

Gereformeerde Kerk te Geleen (1958).

In 1958 werd besloten de naam van de Gereformeerde Kerk te Lutterade om begrijpelijke redenen te veranderen in ‘Gereformeerde Kerk te Geleen’.

Na het predikantschap van ds. Vogel dienden nog de volgende gereformeerde predikanten deze kerk: H. Kuiper (1932-2006) van 1971 tot 1979, W. Westerveld (*1947) van 1980 tot 1986, W. Bisschop (*1949) van 1987 tot 1998.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Lutterade / Geleen van 1931 tot 2003.

De Protestantse Gemeente.

Per 1 januari 1989 werd een federatief samenwerkingsverband aangegaan met de Hervormde Gemeenten Beek/Urmond/Geleen-West en Geleen-Oost, in 2004 omgezet in de Protestantse Gemeente Geleen Beek Urmond.  De gereformeerde kerk ‘Bethel’ aan de Groenstraat werd in 1991 buiten gebruik gesteld, evenals de hervormde ‘Kruiskerk’, en gezamenlijk werd de nieuwe ‘Ontmoetingskerk’ gebouwd die in 1992 in gebruik genomen werd. ‘Bethel’ werd in 1994 gesloopt. De Protestantse Gemeente heeft momenteel drie  kerkgebouwen: een in Beek, een te Geleen en een te Urmond. In de ‘Ontmoetingskerk’ te Geleen is elke zondagmorgen dienst; in de andere twee kerken afwisselend elke zondagochtend.

Bronnen:

G. van Hoeven, De Zeven Gemeenten . Beknopte Geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Limburg. Maastricht, 1963

T.L. Korporaal, Na Duisternis Licht. Protestanten in Zuid Limburg op weg naar 2000. Eindhoven, 1994

©  2017. GereformeerdeKerken.info

(Met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam)