De evangelisatiearbeid in Tjuchem-Meedhuizen

Inleiding.

In ons artikel over de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Delfzijl kwam ook in het kort het evangelisatiewerk te Tjuchem-Meedhuizen aan de orde. In het nu volgende verhaal wordt daar nader op ingegaan.

Kaart: Google.

Het begin van het werk in Tjuchem-Meedhuizen.

Door aanwijzingen van een lid van de Gereformeerde Kerk te Appingedam kwam het gehucht Tjuchem, bij Delfzijl, onder de aandacht van de predikanten en de hoofden der christelijke scholen in Appingedam en Siddeburen. Samen met het eerder genoemde lidmaat besloten ze een commissie te vormen die zorgde voor het houden van zondagsscholen aldaar, ‘en ze kwamen vervolgens bij de Deputaten voor de Inwendige Zending met het verzoek de colporteur W. Stuive uit Losdorp daar te laten werken’. Daarin werd toegestemd en vanaf 1903 werkte deze te Tjuchem. ‘Hij houdt zondagsschool en bijbellezing en in de week heeft hij een jongelingsvereniging en een zangvereniging. Dit werk ging aanvankelijk zeer goed. Uit die op godsdienstig gebied verwaarloosde omgeving kwamen ruim zeventig kinderen op de zondagsschool en ruim dertig volwassenen bij de bijbellezing’.

Na twee jaar constateerden de deputaten: ‘Hoewel men gaarne meer vrucht zou zien, was het werk toch niet onvruchtbaar’. Het werk van Stuive werd zeer gewaardeerd. Hij was in 1905 in Laskwerd gaan wonen om zo dichter bij zijn werkgebied te wonen. ‘En toen de deputaten het plan hadden om hem elders te doen arbeiden, lieten vrienden en broeders te Tjuchem een lijst circuleeren waarop al ras fl. 121 als vaste jaarlijkse bijdrage werd getekend, indien Stuive te Tjuchem zou blijven’. De Deputaten voldeden aan dat verzoek.

In 1906 werd de evangelisatie-arbeid in Tjuchem overgenomen door de Gereformeerde Kerken van Siddeburen en Delfzijl, die daarvoor financiële ondersteuning ontvingen van de classis en van de Particuliere Synode (de Synode ondersteunde in elk geval vanaf 1909 tot in de jaren ’50 met bedragen variërend van fl. 75 in het begin, tot fl. 2.000 in latere jaren). De beide Kerken (Siddeburen en Delfzijl) legden er overigens de nadruk op ‘dat deze arbeid voor hun eígen kerkelijk leven niet nodig was, maar dat zij zich echter gedrongen zagen die arbeid te verrichten’.

Colporteur Stuive naar elders.

Kennelijk ging het na verloop van tijd met het werk in Tjuchem niet meer naar wens. Bovendien vroegen ook andere gebieden in de provincie om colporteurs. Na verloop van tijd wezen de deputaten Stuive namelijk heel de provincie als arbeidsveld aan, ook al werd hij vooral te werk gesteld in het oosten daarvan, in Westerwolde. ‘Hij vond daar vrije toegang en beter bejegening dan in het noorden van de provincie’.

Berea gebouwd.

De colportage-arbeid ging in Tjuchem ondertussen gewoon door, zij het ‘door een particulier persoon, die fl. 90 honorarium ontvangt; deze blijft in zijn gewone werk en verricht des zondags vooral colportage-arbeid’. Tijdens de ambtsperiode van ds. H. Enserink (1880-1930) in Siddeburen (die daar van 1917 tot 1920 gereformeerd predikant was) werd in Tjuchem aan de Weereweg 2 een evangelisatiegebouwtje neergezet, Berea genaamd, ten behoeve waarvan men in 1927 van de Synode fl. 200 ontving om een gedeelte van de schuld op het gebouwtje af te lossen. Predikanten uit de classis gingen daar voor in kerkdiensten en ook werden regelmatig vergaderingen van de jongelingsvereniging en de ‘jongedochtersvereniging’ gehouden. Natuurlijk werd door classispredikanten geregeld catechisatie gegeven. Dit werk droeg vrucht, want in 1931 deden elf personen belijdenis onder wie drie niet-gereformeerden.

Het evangelisatiekerkje Berea met pastorie in Tjuchem.

In 1935 moest geconstateerd worden dat de opkomst bij de kerkdiensten ‘in het afgelopen jaar niet zo goed was als voorheen. Maatregelen worden getroffen om dit te veranderen’: op verzoek van de classis Appingedam was de Kerk van Siddeburen bereid haar predikant, ds. J. Los (1899-1985), af te staan ‘voor het bezoeken aan de woningen van de niet-gereformeerden die des zondagsavonds de evangelisatiediensten bijwonen’. Jaarlijks bracht hij tenminste twee bezoeken bij de gezinnen die daarvoor in aanmerking kwamen. Ds. Los vertrok in 1946, toen hij legerpredikant werd.

Geen kerkinstituering.

De classis zag het werk in Tjuchem-Meedhuizen ondertussen weer groeien en bloeien en men was ervan overtuigd dat het ‘langzaam mogelijk werd daar een zelfstandige gemeente te stichten. De classis wil de arbeid daar anders aanpakken’. Daarom vroeg men in 1937 medewerking om te komen tot het stichten van de Gereformeerde Kerk. En aan de deputaten werd vriendelijk gevraagd of ze bereid waren ‘bijvoorbeeld fl. 300 per jaar aan steun te verlenen om de eigen predikant te betalen’. Het sprak vanzelf dat kerkinstituering de deputaten zeer zou verblijden ‘en dat men graag wilde vernemen of dat inderdaad een punt van overweging was’, maar men deelde meteen al mee dat de classis niet hoefde te rekenen op ‘meerdere steun’. De ‘normale’ steun in die jaren was trouwens lang geen fl. 300. We horen over een eventuele kerkinstituering in Tjuchem-Meedhuizen niets meer en het is ook niet gebeurd. Wèl werd door de classis de mogelijkheid overwogen om te komen tot de

benoeming van een hulppredikant, die ook de arbeid in Tjuchem-Meedhuizen kon behartigen. Dát plan kon in 1942 verwezenlijkt worden.

Ds. J. Los (1899-1985), die verscheidene jaren aan het werk in Tjuchem-Meedhuizen verbonden was (foto via G. Kuiper, Appingedam).

‘(On-)geregelde voortgang’.

In de jaren ’30 en ’40 overheerste het beeld van een geregelde voortgang van het evangelisatiewerk in Tjuchem-Meedhuizen: ‘Het godsdienstonderwijs vond geregeld voortgang en het verenigingsleven was nog steeds zeer opgewekt’, zo werd aan het eind van de jaren ’30 geconstateerd. Maar omdat ds. Los van Siddeburen in het najaar van 1938 enige tijd ziek was, kon het huisbezoekwerk, toch van groot belang, toen geen doorgang vinden. Aanvankelijk werd ds. Los vervangen door ds. B. Timmer (1909-1968) van Wagenborgen, maar toen ook hij door ziekte verstek moest laten gaan, werd kandidaat Vonk te Appingedam ingeschakeld. Om financiële redenen kon voorlopig echter geen sprake zijn van een ‘echte’ hulppredikant.

Hulppredikanten.

Toch kwam er in 1942 een alleszins aanvaardbare oplossing voor dit probleem: namens de classis Appingedam werd kandidaat J.J. Ritsema (1912-1998) aangesteld als hulppredikant, om het werk in Tjuchem- Meedhuizen ter hand te nemen, waar hij ‘met veel toewijding’ werkzaam was (de heer Ritsema was trouwens tegelijk ook werkzaam in de evangelisatie-arbeid in de zogenaamde

Oosthoek, de dorpen Farmsum, Weiwerd, Heveskes en Oterdum. De kerk van Delfzijl was met dat werk in 1942 ‘als nieuwe arbeid’ begonnen). Toen de heer Ritsema in 1943 vertrok en het werkterrein in Tjuchem weer braak lag, werd ‘student D. Nieuwenhuis’ in 1944 bereid gevonden het werk in de Oosthoek en in Tjuchem voort te zetten (Nieuwenhuis ging in 1945 echter met de Vrijmaking mee). De catechisaties konden na augustus 1944 door de spertijd niet meer gehouden worden (tóot die tijd werden ze nog door vijftien personen bezocht).

Na de oorlog.

Ds. T. Siebesma (1907-1976). Foto via G. Kuiper, Appingedam.

Na de oorlog kon het werk slechts met veel wisselingen worden voortgezet. De heer S. Boersma (*1912) werkte van 1946 tot 1948 in Tjuchem en na hem kwam de heer T. Siebesma (1907-1976) daar tot 1952 hulpdiensten verrichten. Van 1952 tot oktober 1954 was de heer G. de Ruiter (1923-2006) evangelist in Tjuchem-Meedhuizen. Hij deed dit werk naast zijn studie voor predikant. Bij zijn vertrek werd opgemerkt: ‘Het werk wordt momenteel niet verricht door een aangestelde voorganger. Het werk verkeert in een ongunstige positie omdat kandidaat De Ruiter ons in oktober 1955 na een driejarig verblijf heeft verlaten, in welke tijd hij zich als een getrouw en ijverig werker heeft betoond. Toch zijn we hoopvol omdat spoedig de ledige plaats opgevuld zal worden door ds. J.W. Vlaanderen (1926-1986), die straks in Delfzijl slechts honderdtien gezinnen ter bearbeiding zal éékrijgen, zodat hij zich voor overgrote deel kan wijden aan de evangelisatie’.

Ondanks alle wisselingen konden de kerkdiensten in Berea door de hulp en de inzet van de classispredikanten toch meestal zo gewoon mogelijk doorgaan. In 1948 zegde de Particuliere Synode fl. 1.000 boven de normale toelage voor het evangelisatiewerk toe voor de aankoop van een woning voor de hulppredikant en ook fl. 1.000 ‘voor de bouw van een nieuw kerkje’; dat laatste is nimmer gerealiseerd.

Het werk in de jaren ’50.

De evangelisatie in Tjuchem-Meedhuizen had in de jaren ’50 ongeveer honderd leden, waarvan de helft belijdende. De kerkdiensten werden door gemiddeld honderdtien personen bijgewoond: ’s morgens dertig tot veertig en ’s middags zestig tot zeventig. Was in het seizoen 1950-1951 sprake van ‘ruim dertig buitenkerkelijken’ die de diensten min of meer regelmatig bezochten, in 1957 waren dat er nog ‘enkelen’. ‘Men woont hier gemiddeld 2,5 km van de kerk af. Iemand zei: ‘Ik ga maar één keer per zondag naar de kerk, want hardlopers zijn doodlopers’.

Behalve ‘gewone’ kerkdiensten werden af en toe bijzondere samenkomsten gehouden, zoals de jaarlijkse anti-kermisavond (bij gelegenheid van de Meedhuizer kermis), de jaarlijkse Bereaavond en de natuurlijk eveneens jaarlijkse Kerstwijdingsavond. Ook werden regelmatig gezamenlijke avonden voor de verenigingen gehouden, die voor iedereen toegankelijk waren. Door middel van folders en raambiljetten werd daarvoor reclame gemaakt. In het seizoen 1954-1955 werd geconstateerd dat de ‘opkomst van zgn. buitenkerkelijken op deze samenkomsten zich in stijgende lijn bevond’.

Het belang van het huisbezoek werd niet onderschat. Dit werd ‘vrij veel gedaan’, maar door de sterke wisseling van ‘evangelisten’ in Tjuchem-Meedhuizen kon deze belangrijke tak van arbeid niet altijd naar behoren uitgevoerd worden In het seizoen 1954-1955 werd gezegd dat, ‘op enkele uitzondering na, er [bij de mensen] wel bereidheid was om een min of meer geestelijk gesprek te voeren’.

De zondagsschool werd wel geregeld gehouden, maar, ‘waarschijnlijk door de afstand’, kwamen er maar weinig buitenkerkelijke kinderen. ‘We moeten hiervoor dichter bij de bebouwde kom zijn’. In het seizoen 1954-1955 moest besloten worden tot het opheffen van de zondagsschool. ‘Na een lange periode van steeds wisselen van en zoeken naar een geschikte kracht bleek er geen mogelijkheid te bestaan om hierin te voorzien. Ofschoon ‘onze eigen kinderen’ de christelijke school te Siddeburen bezoeken en de meeste buitenkerkelijke ouders hun kinderen naar de hervormde zondagsschool te Tjuchem of Meedhuizen sturen, voelen wij dit gemis toch als een leemte in ons werk en zullen elke gelegenheid te nutte maken om dit werk weer aan te vatten’, maar het volgende seizoen viel het doek definitief: de zondagsschool werd opgeheven.

Het evangelisatiekerkje Berea te Tjuchem (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

De catechisatie telde in het seizoen 1950-1951 veertien deelnemers; af en toe deden jonge mensen belijdenis van het geloof en in 1956-1957 werd geconstateerd dat de catechisaties een ‘goed verloop’ hadden. Het avondmaal werd althans in 1950-1951 geregeld door bijna iedereen bijgewoond, daarna lezen we er niets meer over.

Het verenigingsleven liep volgens de rapporten onverminderd goed: het evangelisatiezangkoor had in 1950-1951 dertig leden en had ook ‘enkele anders kerkelijk niet-meelevende personen als lid’. De jongelingsvereniging ‘bloeide’ of ‘liep goed’ maar in het seizoen 1954-1955 waren er geen leden die uit gezinnen van buiten de Kerk kwamen; dit gold ook voor de meisjesvereniging. Aanvankelijk waren de mannen nog niet warm te krijgen voor een mannenvereniging, maar in het seizoen 1952-1953 kwam ‘ie er toch! Al snel waren er tweeëntwintig leden.

Natuurlijk was er ook een evangelisatievrouwenvereniging met een paar vrouwen die uit onkerkelijke gezinnen afkomstig waren. ‘Deze vereniging biedt zo nu en dan de helpende hand in gezinnen waar tijdelijk nood heerst’. Ook de lectuurverspreiding vond geregeld plaats ‘met genoeg contacten’, d.w.z. bezoekadressen. Vooral de Elisabethbode werd rondgebracht. De pastor zei halverwege de jaren ’50: ‘Met de bezoeken probeer ik hierop in te haken, maar men is zeer gereserveerd, hoewel vriendelijk. Maar als het er op aan komt zeer vijandig! We kunnen er niet mee gaan leuren als een reiziger met een poetsmiddel. Contact is er echter genoeg en eveneens teleurstellingen. Meer nog onverwachte zegeningen’.

In de herfst van 1954 werd gestart met een leesbibliotheek, ‘die bij een broeder in Meedhuizen gevestigd was. ‘Veel gezinnen die anders zo goed als geen christelijke lectuur in handen kregen, kwamen boeken halen en lazen ze graag. Ofschoon dit werk nog al veel geld vraagt, menen we toch dat het alleszins verantwoord is om er mee door te gaan’. En dat deed men: later werd de bieb ‘aangepast aan de tegenwoordige tijd door aankoop van een aantal moderne christelijke boeken. Hiervan wordt dankbaar gebruikt gemaakt’. Uiteindelijk kwam het in het seizoen 1955-1956 tot de oprichting van Christelijke Leesbibliotheek, die tot het eind ‘veel animo, ook van buitenkerkelijke zijde, ondervond’.

Zoals gezegd was vijandigheid tegen de kerk en haar boodschap ook in Tjuchem-Meedhuizen vaak voelbaar. Zo werd in het seizoen 1950-1951 gerapporteerd: ‘Boeren verplichten arbeiders om kinderen naar de openbare school te sturen. We zitten hier midden in de schoolstrijd! Begin dit jaar werd door een patroon getracht een lid onzer kerk, een bakkersknecht en vader van vijf kinderen, bij ons vandaan te halen door hem de klandizie te ontzeggen; dit is niet gelukt. Men heeft de strijd gestaakt’.

Ds. Siebesma zei: ‘Men vindt mij een vent die de kinderen uit de openbare school preekt. Maar of dit voor de evangelisatie een goed teken is, meen ik te moeten ontkennen… De jongeren zijn echter zeer actief. Maar het is te merken dat velen van hen niet naar de christelijke school zijn geweest. Aan de andere kant denken ze echter meer na over levensvragen dan veel ouderen’. Nog een ‘succesje’: ‘Onze anti-kermisavond, vorige zomer, was zo druk bezocht, dat de draaimolen in Meedhuizen niet draaide! Gebrek aan belangstelling…!’. Maar toch: ‘De arbeid hier is moeilijk en ondervindt veel tegenkanting’.

Het evangelisatiewerk beëindigd.

Hoewel ds. Vlaanderen, zoals gezegd, in Delfzijl aanvankelijk slechts honderdtien gezinnen onder zijn hoede had en hij dus ook tijd had voor Tjuchem-Meedhuizen, nam zijn werk in het groeiende Delfzijl toe terwijl de bevolking in de streek van Tjuchem-Meedhuizen juist afnam. In 1957 stelden de deputaten daarom de vraag hoe het in de toekomst met deze evangelisatiepost moest gaan.

Te koop (met dank aan G. Kuiper te Appingedam).

Uiteindelijk besloot de kerkenraad van Delfzijl het werk te Tjuchem-Meedhuizen met ingang van 1 januari 1958 ‘als louter kerkewerk en niet meer als een speciaal evangelisatiegebied te zien’; het werd beschouwd als een gewone kerkwijk van Delfzijl. ‘Op grond van deze verandering werd door de deputaten ‘wegens gedane toezeggingen en op historische gronden een aflopende steun aan Delfzijl toegezegd welke in vijf jaar op fl. 0,00 eindigt’. Per 1 januari 1958 werd Tjuchem-Meedhuizen dus als speciaal evangelisatieterrein opgeheven. ‘Het kerkgebouwtje Berea bleef echter als gereformeerde kerk in gebruik, tot in 1987 de SOW-gemeente Meedhuizen gevormd werd’. Toen werd het verkocht en ingericht als woonhuis.

Bronnen:

Archief Particuliere Synode Groningen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Groninger Archieven, Groningen

G.J. Kok, ’Een geheel bijzonder arbeidsveld…’ De evangelisatiearbeid der Particuliere Synode Groningen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1878-2004), Groningen, 2010

© 2017. GereformeerdeKerken.info