Jakobus Klok in Delfzijl

Jacobus Klok, ‘verwer en koopman te Delfzijl, is in de geschiedenis van de Afscheiding bekend geworden door het schrijven van het boekje: ‘De Evangelische Gezangen getoetst en gewogen en te ligt gevonden’.

Ds. H. de Cock (1801-1842) schreef het voorwoord en gaf het boekje zelfs uit, verklaard tegenstander als hij was van de door de regering aan de kerk opgedrongen liederenbundel ‘Evangelische Gezangen’. Het boekje hoefde niet te rekenen op een gunstige beoordeling. Het vond van alle kanten bestrijding, van de officiële kerkelijke bladen tot zelfstandig gepubliceerde brochures zoals “Gegronde bewezene onkundigheden tegengesproken tegen Jacobus Klok en H. de Cock: vergezeld van eene ontboezeming van de waarde onzer Evangelische Gezangen: benevens de bron aangewezen, waar het kwaad in opgesloten is, dat sommige menschen tot het separatismus overgaan”, dat in 1834 door H.C. Wolff geschreven en in Groningen uitgegeven werd.

Ds. H. de Cock (1801-1842)

In Delfzijl.

Maar Jakobus baarde niet alleen buiten zijn kerkelijke gemeente in Delfzijl opzien, ook íin de gemeente heeft hij veel hoofdbrekens veroorzaakt. Toen de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Delfzijl op 15 september 1835 door ds. H. de Cock geïnstitueerd, werd Jakobus direct benoemd tot ouderling van de gemeente. Maar nog in hetzelfde jaar werd hij weer uit het ambt ontzet. Hij wordt beschreven als een man met een lastig karakter; volgens de kerkhistoricus dr. J.C. Rullmann ‘een man die aan onstuitbare vitzucht leed’.

Geen vrijheid aanvragen!

Klok behoorde vanaf het begin tot de tegenstanders van het aanvragen van vrijheid van godsdienst, overigens net als veel andere gemeenteleden. De koning had op een verzoek om de Afgescheidenen te beschermen en te erkennen gereageerd met ‘de vernederende mededeling’ dat de Afgescheidenen alleen binnenshuis mochten vergaderen over godsdienstige zaken, maar ook dan nog alleen met toestemming van de burgemeester van de woonplaats. Sommigen in de Afgescheiden Gemeente van Delfzijl vonden dat men zich er maar moest bij neerleggen, maar anderen wilden daar niet van weten. Jakobus Klok en enkele andere gemeenteleden behoorden tot de laatste groep.

De wijze waarop Klok en zijn kompanen hun bezwaren tegen besluiten van de kerkenraad daarover bestreden was uiteindelijk voor de kerkenraad de reden dat hij als ouderling niet geduld kon worden. Vandaar de afzetting in 1836. Maar Klok uitte in vaak scherpe bewoordingen beschuldigingen aan het adres van de kerkenraad. Tot op de provinciale en landelijke synodes liet hij zich horen, vaak in niet mis te verstane bewoordingen. De besluiten en vermaningen die over de door hem ter tafel gebrachte zaken genomen werden, brachten hem niet tot bezinning of inkeer.

Een onderzoek.

Nadat het zo veertien jaar lang tussen de kerkenraad en Klok en zijn helpers niet in het minst boterde,  wilde de kerkenraad in 1850 toch eens bezien of de aanhoudende beschuldigingen van Klok, dat hij bij zijn afzetting als ouderling, in 1836, onrechtvaardig behandeld was, terecht waren. Er verscheen een uitgebreid rapport waarin alle voors en tegens van de afzetting uitvoerig aan de orde kwamen. De kerkenraad kwam tot de voor Klok toch verheugende conclusie dat deze censuur eigenlijk te onrechte was toegepast en dat de kerkenraad hem vanaf dat moment zou erkennen als ouderling alsof er nooit een censuur had plaatsgehad. Het rapport werd zowel door de kerkenraad als door Jakobus Klok persoonlijk ondertekend, nadat het hem ter kerkenraadsvergadering was voorgelezen.

Het boekje van Klok.

Gereformeerd!

Maar veertien dagen later, toen hij het rapport zwart op wit in handen kreeg, hem overhandigd  door de kerkenraad, las hij het, en bedankte meteen voor het ouderlingschap. Op een of andere manier was hij niet in het minst tevreden gesteld. Hij en de zijnen bleven zich opstellen tegen de kerkenraad; telkens begon hij weer over wat vroeger allemaal gebeurd was, al had de kerkenraad hem in het gelijk gesteld. Steeds sprak hij ook uit dat hij met de zijnen niet als Afgescheidenen wilden worden beschouwd, maar dat ze wilden blijven wat ze waren: de Gereformeerde Kerk. Dát was de naam waar de kerk recht op had. Dat recht was hen door de koning echter ontzegd. De benaming ‘Gereformeerde Kerk’ was volgens het staatshoofd voorbehouden aan de aloude Hervormde Kerk en de Afgescheidenen mochten zich zo niet noemen. Dat de kerkenraad desondanks telkens probeerde  vrijheid van godsdienst te vragen bij de koning, dat was verraad en maakte de Afgescheiden kerk tot de ‘valsche kerk’.

De classis moest opdraven om de problemen te onderzoeken en zo mogelijk op te lossen. Een oplossing werd gevonden maar niet nageleefd, zodat de classis opnieuw een commissie benoemde en voor de tweede keer naar Delfzijl toog. Klok bleef standvastig:  de Christelijke Afgescheiden Gemeente was vals; de waarheid was verkocht, de predikanten waren geen gereformeerde leraars.

De kerk uit, naar huis.

Na verloop van tijd onttrokken Klok en de zijnen zich aan de kerkdiensten en aan de gemeente en kwamen bijeen in hun conventikels, huisgezelschappen, waaraan ook wel mensen uit andere plaatsen deelnamen.  Telkens vroeg de kerkenraad zich af hoe hij met hen moest omgaan en besloot toch maar weer geduld te oefenen. Dat leek ook de classis ook jarenlang het beste.

Maar ook Klok werd oud en langzamerhand verflauwde zijn stem, haperde zijn pen. En na zijn dood verenigden enkelen van zijn medestanders zich weer met de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Delfzijl. Van Klok sprak niemand meer.

De Evangelische Gezangen getoetst, gewogen en te ligt gevonden

Bron onder meer:

M. Meijering, Vertellende de loffelijkheden des Heeren. Gedenkschrift bevattende eenige grepen uit de Geschiedenis der Gereformeerde Kerk te Delfzijl (…), Delfzijl, 1935