Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Broek op Langedijk

Op 19 april 1841 werd de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Broek op Langedijk onder leiding van ds. S. van Velzen (1809-1896) geïnstitueerd. Nog geen vijftig jaar later, op 16 februari 1888, werd in het dorp de ‘Nederduitsche  Gereformeerde Kerk (doleerende)’ gesticht. Op 27 november 1895 werd de fusieakte tussen beide gemeenten ondertekend en ontstond in Broek de ‘Gereformeerde Kerk’. We volgen de geschiedenis van deze kerk vooral gedurende de eerste honderd jaar.

Kaart: Google

1. De Afscheiding in Broek op Langedijk.

Vanwege bezwaren tegen hetgeen in Broek op Langedijk vanaf de hervormde preekstoel geleerd werd, kwam op 20 februari 1841 een aantal broeders (twee ouderlingen en een diaken van de hervormde gemeente) bijeen om ds. S. van Velzen, Afgescheiden predikant te Amsterdam, te vragen bij hen in het dorp een Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren. De predikant kwam uit de hoofdstad over en onder zijn leiding werden op 3 maart ambtsdragers gekozen: ouderlingen werden Pieter Schermer en Cornelis Wagenaar en diakenen Jacob Madderom en Jan Slot. Zij werden, opnieuw door ds. Van Velzen, op 19 april 1841 in het ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Broek op Langedijk een feit was.

De kerkdiensten in Broek op Langedijk werden gehouden in het achterhuis van Cornelis Madderom, destijds bekend onder nr. 115. De gemeente telde toen negenendertig leden, maar groeide behoorlijk snel, want eind 1841 was het aantal gemeenteleden al verdubbeld. De Afgescheidenen in Broek op Langedijk stonden in hun omgeving behoorlijk alleen: tussen 1836 en 1843 waren slechts in Urk, Andijk, Krabbendam, Den Helder, Enkhuizen en Medemblik Afgescheiden Gemeenten ontstaan.

Ds. S. van Velzen (1809-1896) van Amsterdam institueerde de kerk van Broek op Langedijk.

Een eigen kerk.

In Broek op Langedijk was niet iedereen blij met de stichting van de Afgescheiden gemeente. Nadat ds. P.J. Schaap (1810-1843) van Urk op 1 juli 1841 in het huis van Madderom gepreekt had, werden de ramen van de woning van Cornelis Wagenaar, waar ds. Schaap de nacht doorbracht, ingegooid. Om verdere vijandigheden voor te zijn vroeg de kerkenraad erkenning bij de overheid, ook al was dat landelijk in de Afgescheiden Gemeenten lange tijd een strijdvraag. Al op 22 mei gaf de regering toestemming, mits er een andere kerkplaats zou komen, namelijk een officieel kerkgebouw.

Maar al enkele dagen later schreef de Burgemeester – als vervolg op de toestemmingsbrief van de regering – dat het niet toegestaan was in het achterhuis van Madderom kerkdiensten te houden met meer dan negentien personen, zoals de overheid bij wet bepaald had. Overigens had de kerkenraad intussen al besloten een kerk te bouwen. Er zat echter niets anders op dan de kerkgangers voorlopig in vier groepen op te delen.

Twee dagen na het schrijven van de burgemeester werd op 6 juli 1841 een rekest aan de koning gericht met het verzoek het beoogde kerkbouwterrein van Jan K. Bak (1801-1861) – ‘landbouwer en watermolenaar’ – te laten keuren, maar zonder de burgemeester erbij te betrekken; in hem had men niet veel vertrouwen. De officier van de Rechtbank te Alkmaar keurde het terrein op 4 augustus goed: dáar mocht de kerk gebouwd worden. Natuurlijk werd de dag daarop opnieuw een brief naar de koning gestuurd met het verzoek de gemeente alsnog te erkennen. Nog geen maand later, 2 september, werd geantwoord dat erkenning pas zou volgen nadat het kerkgebouw in gebruik genomen was.

Daarom begonnen de timmerlui Albertus de Bree en Klaas Pluister op 18 september met bouwen van de kerk. Omdat tegenstanders probeerden de bouw van de kerk te verhinderen moesten de fundamenten ’s nachts bewaakt worden. Maar desondanks was het kerkje nog geen maand klaar en kwam de overheidserkenning op 19 november  binnen. Op 28 november kwam de gemeente voor het eerst bij een in de nieuwe kerk!

De eerste predikanten.

De gemeente begon meteen met het beroepen van een predikant. Verscheidene vergeefse beroepen werden uitgebracht, maar in november 1847 deed ds. F.A. van Gijssel (1811-1856) van Rouveen intrede. Zijn traktement bedroeg fl. 450 per jaar. Intussen was dat jaar naast de kerk ook een pastorie gebouwd, waar de predikant zijn intrek nam. Maar verder weten we over die tijd niets, want er werden geen notulen geschreven. Ds. Van Gijssel vertrok in 1852 naar Schildwolde (Gr.). Twee jaar lang bleef de gemeente vacant.

Ds. J.W. Dragt (1822-1878).

Nadat enkele keren een beroep werd uitgebracht waarvoor bedankt werd, nam ds. J.W. Dragt (1822-1878) van Aalden de roeping naar Broek op Langedijk aan en deed op 28 mei 1854 intrede. Ook hij bleef maar kort en vertrok al in augustus 1856 naar Dalfsen. Dus zou op 30 oktober 1856 door de manslidmaten gestemd worden over een aantal kandidaat-predikanten die men op het oog had. Dat zou gebeuren onder leiding van de Amsterdamse consulent ds. A.G. de Waal (1813-1889), die met de boot uit de hoofdstad zou overkomen. Hij was echter niet aan boord. De stemming ging echter door omdat verscheidene van de aanwezige lidmaten een voetreis van twee uur hadden moeten maken om aan de stemming deel te nemen. Maar de beroepen predikant bedankte.

Ds. D.J. van der Werp (1811-1876).

Ds. Douwe J. van der Werp (1811-1876) uit het Friese Lioessens werd de volgende predikant, die van 10 mei 1857 tot 20 maart 1859 in Broek predikant was. Ds. De Waal van Amsterdam, nu wél aanwezig, bevestigde hem in het ambt. De gemeente telde toen inmiddels 255 leden, zodat het traktement ook naar fl. 750 per jaar kon worden opgeschroefd.

Een nieuwe kerk of niet?

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van der Werp ontstonden de eerste plannen om een nieuwe kerk met pastorie te bouwen. Het kerkje op het erf van Jan Bak uit 1841 werd te klein. In september 1857 nam men het besluit de beide huidige gebouwen te slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe kerk met pastorie te bouwen. Toch kwam men enkele weken later op het besluit terug. Besloten werd toen de oude pastorie en de kosterswoning af te breken en op die plaats aan de Dorpsstraat de nieuwe kerk met pastorie te bouwen. Ook dat plan verdween in de prullenmand. Uiteindelijk werden door timmerman Albert de Bree tekeningen en een begroting gemaakt voor de bouw van een kerk in het midden van het dorp, waarvoor ‘het huis met erf van G. Wagenaar’ aan de Dorpsstraat werd gekocht. De opbrengst van de oude kerk,  de pastorie en het kosterhuis was fl. 3.000. Een mooie bijdrage voor de bouw van de nieuwe kerk, die volgens de beschikbare gegevens in 1865 in gebruik genomen werd.

Ds. Van der Werp  had de kerkenraad geadviseerd op zondag niet alleen kerkdiensten te houden, maar ook ’s avonds als een soort van gezelschap bijeen te komen in de consistorie of bij een van de ouderlingen, om samen te spreken over het persoonlijk geestelijk leven.

Ds. W. Groeneveld (1820-1892).

Na het vertrek van ds. Van der Werp kwam ds. W. Groeneveld (1820-1892) van Leerdam naar Broek op Langedijk. Hij deed op 5 juni 1859 intrede. De gezelschappen gingen ook tijdens zijn ambtsperiode door. Hij vertrok echter al na een jaar, na op 5 augustus 1860 afscheid genomen te hebben. Enkhuizen trok!

De onrustige ambtsperiode van ds. J.F. Scheffer.

Toen ds. Groeneveld vertrokken was, werd na een vergeefs beroep op ds. C. Roobol (1801-1864) van Leiden, kandidaat J.F. Scheffer (1830-1889) van Amsterdam beroepen. Deze nam het beroep aan en werd op 4 augustus 1861 door ds. J. Talsma (1813-1871) van Zaandam in het ambt bevestigd. De kerkenraad had trouwens daarvóor al besloten dat de catechisatie bestemd was voor kinderen vanaf vijf jaar. Uit catechisatieboekjes, geschreven door de zeer orthodoxe predikanten Jacobus Borstius (1612-1680) en Abraham Hellenbroek (1658-1731), werd de catechisanten het een en ander over het gereformeerde geloof bijgebracht. De kleintjes zullen er vermoedelijk niet veel van opgestoken hebben.

Maar goed, op 4 augustus 1861 kwam ds. Scheffer dus naar Broek op Langedijk. Al snel werd besloten dat ook ‘díe kinderen der gemeente aan wie de Heere in de laatste dagen Zijne genade verheerlijkt had, aan de Tafel des Heeren toegelaten mochten worden op grond van Mattheus 21 vers 15 en 16: ‘Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid’.’

Ds. J.F. Scheffer (1830-1889).

Problemen.

Maar al snel na de intrede van de nieuwe predikant  pakten zich donkere wolken samen boven de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Broek op Langedijk. De problemen begonnen vrij onschuldig met een kwestie over het wel of niet dragen van de steek (onderdeel van het aloude predikantstenu in die dagen). Ds. Scheffer vond het dragen ervan onnodig en beriep zich daarbij op de bijbel: ‘In het gansche getuigenis Gods is geen enkel woord te vinden dat een dienaar van Christus verplicht eenig uitwendig teeken in het openbaar te dragen, dus is de steek niet van Goddelijken oorsprong’; en ‘De Heere zegt ‘Het Koninkrijk der Hemelen komt niet met uiterlijk gelaat’. De kerkenraad was het daar niet direct mee eens en bedacht een tussenoplossing. Bij huisbezoek en ziekenbezoek zou de predikant de steek dragen en bij andere gelegenheden zou hij het zelf mogen weten. Uiteindelijk liet het de predikant onverschillig, zodat díe kwestie althans was opgelost.

Scheuring…

Maar toen gemeenteleden hem in 1863 van onrechtzinnigheid in de prediking beschuldigden en hem van antinomianisme beschuldigden, werd het minder eenvoudig (dominee had geleerd dat, ‘wanneer men het Evangelie aanvaardt, de morele wet niet langer van toepassing is’). Toen een van de aanklagers de zaak op scherp zette en zoiets riep als: ‘Hij eruit, of ik eruit’, weigerde ds. Scheffer de zondag daarop te preken. Dat verwekte natuurlijk het nodige opzien. De zaak kwam voor de classis, die hem per 22 maart 1864 afzette als predikant van Broek op Langedijk. De beschuldiging luidde: ‘valsche leer, scheurmaking en meineedigheid’.

Ongeveer zestig gemeenteleden (inclusief een paar ambtsdragers) waren het met deze afzetting niet eens en scheidden zich van de gemeente af. Ze vormden de ‘Vrije Gereformeerde Kerk’ en kwamen samen in een houten schuurtje. Deze gemeente was trouwens geen lang leven beschoren. Nadat ds. Scheffer naar Amsterdam vertrok, werd de gemeente in 1875 opgeheven en keerde  een deel van de leden weer terug in de moederschoot der kerk.

Ds. J.W. de Lang.

Ds. J.W. de Lang (1827-1985).

Op 13 mei 1866, ruim twee jaar na het vertrek van ds. Scheffer, werd ds. J.W. de Lang (1827-1885) van Wapenveld door ds. J.H. van den Bosch (1818-1888) uit Oosterend (op Texel) bevestigd als predikant van Broek op Langedijk. Dat de toestand in het land niet rooskleurig was bleek uit het feit dat de regering in 1866 opriep tot het houden van een ‘biduur in de kerken voor den nood dezer tijd’. Welke ‘oordelen die over het land gaan’ bedoeld werden is niet helemaal duidelijk: er waren grote politieke moeilijkheden die dat jaar leidden tot de ontbinding van de Tweede Kamer met  alle politieke onrust van dien (koning Willem III riep de kiezers in een met de nationale kleuren versierde proclamatie op tot steun aan de zittende regering); óf werd de cholera-epidemie in Utrecht bedoeld, die tussen april en oktober 1866 maar liefst 1.725 slachtoffers eiste? Wie het weet, mag het zeggen! Hoe dan ook, in Broek op Langedijk gaf men aan de oproep van de koning gehoor. Sterker, iedere woensdag- en vrijdagavond zou de gemeente samenkomen vanwege ‘de oordelen die over land en volk gaan’.

Dirkshorn.

In 1864 was in het nabijgelegen Dirkshorn een aantal hervormden apart gaan vergaderen in het huis van Simon Zijp sr., ‘die in Dirksland bij de wipbrug woonde’. Ze waren ontevreden over de ‘vrijzinnige prediking’ in hun hervormde gemeente. Na enige tijd sloten ze zich aan bij de Afgescheiden Gemeente van Broek op Langedijk: ‘Welbewust braken zij met de hervormde kerk, omdat zij wisten dat dit de valsche kerk was’. In 1866 begonnen ze – zonder de kerkenraad van Broek op Langedijk daarin te kennen – zelfs met de bouw van een eigen kerkje, dat fl. 3.000 kostte. ‘De preekstoel  hebben ze gehaald op een driewielkar uit Alkmaar, waar ze hem voor oud gekocht hadden. Hij had voorheen dienst gedaan in een Roomsche kerk’. Het kerkje werd op naam van de Afgescheiden Gemeente te Krabbendam geschreven, omdat ook verscheidene leden tot díe gemeente behoorden. ‘Zoo was dan het kerkgebouw klaar tot aller blijdschap’.

Het kerkje dat in 1867 in Dirkshorn door ds. De Lang in gebruik gesteld werd.

Maar de kerkenraad van Broek op Langedijk was zeker níet verblijd. Weliswaar werd de kerk op 1 januari 1867 door ds. De Lang van Broek in gebruik gesteld met de tekst: ‘Predikt het evangelie aan alle creaturen’, maar de kerkenraad was ‘not amused’, want de in Broek woonachtige leden van die gemeente (die ondanks hun kerkje nog níet geïnstitueerd was!) hadden zich verbonden mee te betalen aan het traktement van de predikant van Broek op Langedijk. Daaraan konden ze zich niet zomaar onttrekken, vond de kerkenraad. De kerkenraad van Broek op Langedijk zorgde er wel voor dat ouderlingen van Broek op Langedijk (C. Wagenaar, G. Glas en K. Ploeger) daar op zondag een preek lazen. Dat duurde echter maar tot 19 maart dat jaar (1867), toen de gemeente als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd werd. Níet onder leiding van ds. De Lang, maar namens de classis door de predikanten A.S. Entingh (1820-1898) van Den Helder en de al eerder genoemde ds. J. Talsma van Zaandam.

Ds. J. Talsma (1813-1871).
Ds. A.S. Entingh (1820-1898).

Daarna.

Ds. De Lang nam op 2 juni 1872 afscheid van Broek op Langedijk. Ijverig werd dus weer gezocht naar een predikant. Na tweemaal een beroep te hebben ontvangen (waarvan voor het eerste bedankt werd) nam ds. K. van Goor (1848-1914) van het Friese Veenwoudsterwal de roeping naar Broek aan. Hij deed op 31 mei 1874 intrede in de sinds 1869 zo geheten ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Tijdens zijn ambtsperiode werd door timmerman A. de Bree een nieuwe pastorie gebouwd, waarvoor fl. 3.200 betaald moest worden. Het jaar daarop werd de kerk geschilderd en mocht men zolang kerken ‘in de Menistenkerk’. Al  op 2 januari 1876 vertrok de predikant naar de kerk van Leeuwarden, zodat het beroepingswerk weer ter hand genomen werd.

Samen op Weg…

Ds. J. Bakker (1865-1932).

Na het predikantschap van ds. J. Bakker (1865-1932) die van 9 april 1876 tot 3 juni 1877 in Broek op Langedijk stond, kwam ds. M. Brouwer (1828-1904) van Enumatil (Gr.) naar Broek. Daarmee brak van juni 1878 tot juli 1880 een wat opmerkelijke periode aan. Toen ds. Brouwer namelijk eens een vrije zondag had, werd goedgevonden dat de plaatselijke hervormde predikant ds. G. Vlug (1843-1912) ‘s morgens in diens plaats preekte. Ook het omgekeerde gebeurde. De notulen van 1 mei 1880 melden: ‘Daar de leeraar M. Brouwer verzocht is op zondag 23 mei in de hervormde kerk te preken, wordt algemeen goedgevonden om dan die dag ‘s morgens en ‘s avonds bij óns godsdienstoefening te houden en ‘s middags in de hervormde kerk’.

Ds. G. Vlug (1843-1912).

Zélfs preekte op zondag 13 juni 1880 een hervormde predikant van elders, ds. Lamers, in de christelijke gereformeerde kerk. En toen ds. Vlug in december 1880 afscheid nam van Broek op Langedijk, stuurde de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente twee ouderlingen naar hem toe om te vragen of hij ook bij hén een woord van afscheid wilde spreken (ds. Brouwer was enkele maanden eerder naar Wormerveer vertrokken).

Achteraf was het – hoewel erg ongebruikelijk – toch wel een beetje te begrijpen: ds. Vlug ging acht jaar later, in 1888, in Leiderdorp met de Doleantie mee, en was eensgeestes met ds. Brouwer; bovendien was ds. Lamers een zwager van ds. Brouwer, beiden even orthodox. Ook werd in die tijd in de hervormde gemeente van Broek op Langedijk de tucht even goed gehandhaafd  als in de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

De tijd tot 1895.

Ds. K.B. van Diemen (1836-1913).

Ds. K.B. van Diemen (1836-1913) uit Zierikzee volgde ds. Brouwer op. Er waren overigens wel zo ongeveer tien vergeefse beroepen voor nodig. Het traktement van de predikant bedroeg inmiddels fl. 1.000 per jaar. Ds. Van Diemen deed op 24 september 1882 intrede en bleef ongeveer anderhalf jaar in Broek. Kennelijk vond de predikant de leeftijd van vijf jaar wat erg jong voor catechisanten, zoals jaren eerder was vastgesteld, want het besluit werd herroepen en de leeftijd opgehoogd naar acht jaar. Of men nog steeds de boekjes van Borstius en Hellenbroek gebruikte wordt niet vermeld. De predikant nam op 17 februari 1884 afscheid.

Kandidaat G.W.H. Esselink (1854-1916) uit Geesteren was de opvolger van ds. Van Diemen. Broek op Langedijk was ds. Esselinks eerste gemeente en diende deze kerk ruim vijf jaar (hij nam op 9 februari 1890 afscheid).  De kerkenraad kreeg in deze tijd te maken met nieuwe onrust in de plaatselijke hervormde gemeente. Tijdens de ambtsperiode van ds. Esselink kwam in Amsterdam  de Doleantie op stoom en in 1888 zou de Dolerende Kerk zich ook in Broek op Langedijk openbaren. Daarover straks meer.

Ds. G.W.H. Esselink (1854-1916).

Ds. Esselink nam zoals gezegd op 9 februari 1890 afscheid en vertrok naar Sliedrecht. Het beroepingswerk verliep niet vlot, want zes predikanten bedankten voor een beroep. Kandidaat J. Gideonse (1863-1905) nam het beroep echter aan en deed op 8 november 1891 intrede. Hij zou er bijna drie jaar blijven. Maar in die drie jaar had hij regelmatig contact met de kerkenraad van de Dolerende Kerk en ook met haar predikant, ds. (later dr.) J. Bakker, die op 17 juli 1892 in de Dolerende kerk intrede deed. Ds. Gideonse voerde ook de onderhandelingen met de dolerenden in Broek over de vraag in welk kerkgebouw men na de komende samensmelting zou gaan kerken.  De uitkomst van dat probleem heeft hij echter niet meer meegemaakt, want hij vertrok per 30 juli 1894 naar Enschede, na eerst voor drie andere  beroepen te hebben bedankt.

Ds. J. Gideonse (1863-1905).

2. De Doleantie in Broek op Langedijk.

In de hervormde gemeente van Broek op Langedijk bestond geregeld onvrede over de prediking van de voorganger. Ook na het afscheid van de orthodoxe predikant ds. G. Vlug, in 1880, wilde de kerkenraad een rechtzinnige predikant op de preekstoel. Deze werd gevonden in de persoon van ds. J.G. Klomp. Toen hij 1884 afscheid nam van Broek op Langedijk nam, vroeg de hervormde kerkenraad aan de ringpredikanten afstand te doen van hun preekbeurten, met behoud van het traktement. Ook toen ds. J. Wieten in 1887 vertrok – de Doleantiebeweging maakte allerwegen opgang – wilde de kerkenraad geen vrijzinnige predikanten uit de ring (de hervormde gemeente rondom Broek op Langedijk) op de kansel.

De ring Zuid-Scharwoude ging daarmee akkoord onder de voorwaarde dat geen Dolerende predikanten in Broek op de preekstoel gevraagd zouden worden. Daarmee was ds. A.G. Reede van Zuid-Scharwoude het echter niet eens en wilde zijn preekbeurt in Broek gewoon vervullen. Daartegen kon de kerkenraad volgens de vigerende reglementen niets uitrichten, dus besloot men er maar in te berusten. De hervormde kerkenraad, die niet afkerig was van de Doleantiebeweging die in Amsterdam onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) op gang gekomen was, nam zoals we zagen toch een voorzichtige houding aan. Wel kwamen in Broek op Langedijk inmiddels uit het hele land verzoeken van Dolerende kerken binnen om met hen in contact te treden zodat gezamenlijk een Dolerend kerkverband kon worden gevormd. Maar de hervormde kerkenraad van Broek antwoordde dan ‘dat, omdat de kerk alhier zelve nog in de synodale organisatie gebonden zit, zij niet de middelen bezit om (…) als kerkeraad een nieuw akkoord van gemeenschap aan te gaan’.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

De predikant (c.q. de consulent) peinsde in ieder geval niet over doleren, maar verscheidene kerkenraadsheden hadden van 11 tot 14 januari 1887 in Amsterdam het Gereformeerd Kerkelijk Congres bijgewoond, waar 1.500 afgevaardigden van hervormde gemeenten overal in het land zich beraadden op de stappen die men moest nemen om ‘de Reformatie van de Kerk ter hand te nemen’. Dat was een ‘gevaarlijke’ stap van die ambtsdragers, want het bezoeken van het Congres werd door het landelijke hervormde kerkbestuur gezien als ongehoorzaamheid aan de kerkelijke reglementen; men moest bij binnenkomst op het Congres namelijk de verklaring ondertekenen dat men ‘de Reformatie der Kerk plichtmatig’ achtte.

En inderdaad, het classicaal bestuur gaf de predikant opdracht zo spoedig mogelijk een kerkenraadsvergadering te beleggen waar vertegenwoordigers van de classis bij aanwezig zouden zijn. De bezoekers van het Congres konden hun afzetting als ambtsdrager en de ontzetting uit hun lidmaatschap van de kerk tegemoetzien! Een ouderling en een diaken zagen de bui al hangen en bedankten meteen als lid van de kerk. Inderdaad werden beiden alsnog door het classicaal bestuur geschorst. Juist in die tijd vertrok de hervormde predikant van Broek op Langedijk naar elders, zodat de verwarring nog groter werd. In de kerkenraad waren de meningen verdeeld. Sommigen wilden met de Doleantie meegaan, anderen niet. In de gemeente was een sterke drang om de doleren.

De Dolerende Kerk geïnstitueerd.

‘De Heraut’, 4 maart 1888.

Weldra zou het tot een breuk komen. In een kerkenraadsvergadering stelde een diaken voor met de hele gemeente uit het hervormde synodale kerkverband te treden. De consulent-voorzitter ontstak in woede en verontwaardiging, waarna een drietal ambtsdragers de vergadering verliet. Dezen werden kort daarop door het classicaal bestuur geschorst. Nu was de kogel door de kerk. De afgetreden en geschorste kerkenraadsleden besloten toen het door de Regering in 1816 ‘onwettig ingevoerde’ Algemeen Reglement buiten werking te stellen, en ze verleenden opnieuw ‘kracht en geldigheid’ aan de in 1816 ‘onwettig afgeschafte ’Dordtse Kerken Orde.

Op 3 april 1887 kwamen negenendertig manslidmaten voor de instituering van de Dolerende Kerk bijeen. De andere leden van de hervormde gemeente wilden niet. De ‘negenendertig rechtvaardigden’ kozen tot ouderling E. Speets en tot diakenen Kl. Wagenaar en C. Wit, die samen met de geschorste ambtsdragers Jb. Wagenaar, P. Bouwens en J. Balder de kerkenraad vormden. Op 22 april 1888 werden deze ambtsdragers in hun ambt bevestigd, in een dienst, die geleid werd door ds. P. van Son (1838-1919) van Amsterdam, in hun ambt bevestigd. De ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ van Broek op Langedijk was daarmee geïnstitueerd.

De kerkdiensten werden in het vervolg gehouden in de boerderij van J. de Groot. En in 1889 ging men over tot het beroepen van een predikant. Maar liefst vijftien beroepen werden uitgebracht, onder meer op ds. G. Vlug (twee maal), ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940) van Waarder, ds. L. Adriaanse (1856-1947) van Zeist, ds. J. Langhout (1848-1908) van Haarlem, ds.J.  Hania (1861-1929) van het Friese Oosterbierum en ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum. Allen bedankten.

Een nieuwe kerk (1890).

De dolerende kerk, die in 1890 in gebruik genomen werd; later Zuiderkerk genoemd.

De Dolerenden kerkten zoals opgemerkt in de boerderij van J. de Groot. Maar op 19 februari 1890 besloot men een kerk en een pastorie te gaan bouwen. Halverwege het jaar werd eerst een noodkerk gebouwd op het terrein van wed. Van der Vliet aan de Dorpsstraat. Het duurde niet lang of de noodkerk werd te klein en overwogen werd een nieuwe kerk te bouwen óf de noodkerk te vergroten. De gemeente zou immers vast en zeker nog verder gaan groeien: Het was mogelijk dat de vereniging met de Christelijke Gereformeerde Gemeente, die in de Noorderkerk bijeenkwam, over niet al te lange tijd haar beslag zou krijgen (landelijk waren de fusieonderhandelingen in volle gang, ook al ging dat niet zonder flinke hobbels). Bovendien was waarschijnlijk dat een aantal hervormden zich zou bedenken en zich alsnog bij de Dolerende Kerk zou aansluiten. Besloten werd  uiteindelijk een nieuwe kerk te bouwen en de noodkerk af te breken. De eerste steen werd op 14 juli 1890 aan de zuidoostkant van de kerk gelegd door de 2 ½-jarige Maurits Kool. Voor de bouw werd een lening van fl. 9.000 aangegaan. Gedurende de bouw van die kerk vergaderde men weer in de boerderij van J. de Groot.

Dat de Dolerenden van harte bereid waren goede contacten met de Christelijke Gereformeerde Gemeente te onderhouden bleek wel uit het feit dat, toen ds. Gideonse op 8 november 1891 intrede deed, een delegatie van de Dolerende Kerk aanwezig was.

Ds. D. Bakker.

Ds. D. Bakker (1865-1932).

Op 28 februari 1892 ontving de kerkenraad bericht dat ds. D. Bakker (1865-1932) van Apeldoorn het beroep naar de kerk van Broek op Langedijk had aangenomen. Hij deed op 17 juli 1892 intrede, precies een maand na de landelijke kerkenfusie tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De intrededienst van ds. Bakker werd geleid door ds. B. van Schelven (1847-1928) van Amsterdam. Ds. Bakker zou de kerk van Broek op Langedijk gedurende bijna zes jaar dienen, en leidde, samen met ds. Gideonse, de besprekingen over de plaatselijke ineensmelting tussen de beide kerken.

De namen van beide kerken waren intussen veranderd: toen op 17 juni 1892 in Amsterdam de fusie beklonken werd tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, werd als nieuwe naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ aangenomen; de beide kerken in Broek op Langedijk voerden vanaf die datum die naam ook, al was de plaatselijke ineensmeltring nog niet geregeld. De voormalig Christelijke Gereformeerd Gemeente heette in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk te Broek op Langedijk A’, en de voormalig Nederduitsche Gereformeerde Kerk werd in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk te Broek op Langedijk B’ genoemd.

3. Op weg naar de samensmelting (1895).

Het interieur van de dolerende (later Zuider-) kerk .

Op 19 juli 1892, een maand na de landelijke fusie werd door beide kerkenraden afgesproken dat ‘op gemeenschappelijke belangen gemeenschappelijk gehandeld zal worden’; door-de-weekse bijbellezingen werden in de winter in het vervolg gemeenschappelijk gehouden; om de beurt preekten beide predikanten in het andere kerkgebouw en op 6 oktober 1892 werd de eerste gecombineerde kerkenraadsvergadering gehouden. In die bijeenkomsten ging het natuurlijk vooral over de samensmelting tussen beide kerken.

De kerkenraad van kerk A besloot in februari 1893 aan de kerkenraad van B mee te delen dat hij het de beste manier van kerkvereniging vond dat de kerkdiensten in het vervolg gezamenlijk in één kerkgebouw gehouden werden.  Dat mocht zo zijn, maar in wélke kerk? In de Noorderkerk van A of in de Zuiderkerk van B? De broeders van kerk A vonden het het meest logisch en ‘het meest billijk’ dat hun Noorderkerk zou worden vergroot. Kort daarop werd de onderlinge correspondentie gestaakt, want deze werd als ‘vruchteloos’ beschouwd. Tóch werd de zaak weer vlot getrokken, toen de kerkenraad van Kerk A voorstelde de Noorder- én de Zuiderkerk beíde af te breken en een nieuwe kerk te bouwen op het terrein van kerk A.

De kerkenraad van kerk B besloot op 20 november 1895 bereid te zijn tot samensmelting, en de gemeentevergadering die vijf dagen later gehouden wordt, stemde daar unaniem mee in. Weer twee dagen later, op woensdag 27 november 1895, vergaderden beide kerkenraden gezamenlijk en op die vergadering werd de fusieacte ondertekend. De dag daarna besloot de classis ’met grote dankbaarheid’ tot goedkeuring  daarvan.

Scheuring in de Gereformeerde Kerk te Broek op Langedijk.

De Zuiderkerk.

Voorlopig zouden de kerkdiensten toch maar afwisselend gehouden worden in de Noorderkerk én in de Zuiderkerk. De verenigde kerk telde in 1896 inmiddels 642 leden, met één predikant, ds. Bakker; ds. Gideonse was ruim een jaar eerder naar Enschede vertrokken en had de Vereniging in Broek dus niet meegemaakt.

Na verloop van tijd besloot de kerkenraad de Noorderkerk te vergroten met de bedoeling de Zuiderkerk te gelegener tijd af te stoten; maar de uitvoering ervan stuitte op bezwaren van veel leden van kerk B, zodat de classis er aan te pas moest komen. Deze besloot op 26 maart 1896 dat de kerkenraad er naar diende te streven om beide kerken voorlopig om en om te gebruiken en op een dérde terrein een nieuwe kerk te bouwen. Kennelijk werd ook tegen díe beslissing bezwaar ingebracht, want de zaak werd voor ook de particuliere synode gebracht. Die adviseerde nu zo snel mogelijk een terrein voor een nieuwe kerk te kiezen.

Maar intussen was een deel van de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente zó ontevreden over de Vereniging met de vroegere Dolerenden, dat men zich van de Verenigde kerk afsplitste en aparte kerkdiensten belegde, terwijl men trachtte de Noorderkerk en de bijbehorende pastorie te kopen. Die ontevredenheid bestond ook elders in het land. Dit had er in 1892 al toe geleid dat een aantal voormalige christelijke gereformeerden zich van de Verenigde kerk had afgesplitst en als ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk verder ging.

De Zuiderkerk wordt vergroot; de Noorderkerk verkocht.

Toen de gemeenteleden van de Gereformeerde Kerk gevraagd werd wat zij van de keuze van het kerkbouwterrein vonden bleek, dat evenveel gemeenteleden zich uitspraken voor het terrein van de Noorder- als dat van de Zuiderkerk.

Zicht op de pastorie naast de Zuiderkerk.

Uiteindelijk koos de kerkenraad ervoor om de Zuiderkerk aan de westkant te vergroten en na Oudejaarsdag 1896 niet meer in de Noorderkerk te vergaderen, behalve tijdens de verbouw van de Zuiderkerk. Toen de verbouwing van de Zuiderkerk achter de rug was, werd de Noorderkerk geveild en verkocht aan Jan Ploeg, die dit deed namens de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente. Er werd fl. 6.055 voor betaald. Aan de uitnodiging om de ingebruikneming van de Noorderkerk bij te wonen werd door de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk geen gehoor gegeven, al besloot men wél de kanselbijbel van de Noorderkerk aan de ‘nieuwe’ gemeente ten geschenke te geven.

De kerkenraad liet zich in het jubileumjaar 1941 even portretteren. Onderste rij derde van links en verder: ds. J. Mulder, ds. J.H. Donner, ds. R.W. de Jong.

En verder…

Ds. Bakker had ondertussen een beroep naar de Gereformeerde Kerk van Sneek ontvangen, dat hij aannam. Vandaar dat hij op 1 januari 1899 afscheid nam van Broek op Langedijk. In deze vacature werden acht beroepen uitgebracht (onder meer ook weer op ds. G. Vlug van Nijkerk!), maar het achtste beroep had succes. Dat werd uitgebracht op ds. J. Hartwigsen (1862-1949) van Harmelen. Op 2 september 1900 deed hij intrede. Op 1 oktober 1904 werd aan ds. Hartwigsen emeritaat verleend wegens een langdurige ziekte.

Ds. J. Hartwigsen (1862-1949).

De kerk heeft tot 1925 niet de beschikking gehad over een orgel. Tijdens de ambtsperiode van ds. R.W. de Jong (1868-1942), die van 1915 tot 1927 gereformeerd predikant in Broek op Langedijk was, werd een orgel aangeschaft voor een bedrag van fl. 3.800. Ook werd hetzelfde jaar besloten de kerk te verbouwen en te vergroten met een nieuw gedeelte.

Ds. R.W. de Jong (1868-1942).

De kerk werd in 1967 vervangen door een nieuwe kerk aan de Dorpsstraat 41, onder architectuur van P.C. Kloosterboer.  Deze kerk wordt nog steeds gebruikt.

De gereformeerde kerk die in 1967 in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki, JvN).

Ledentallen.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Broek op Langedijk tussen 1905 en 2015.

Bronnen:

J.H. Donner, Gods Wegen. 19 april 1841 – 19 april 1941. Herdenking van het Honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Broek op Langedijk. Broek op Langedijk, 1941

J.G. Feenstra en L. Doekes, Uw werk. 19 maart 1867 – 19 maart 1917. Herdenking van het vijftigjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Dirkshorn. Dirkshorn, 1917

Houter, ‘Uw werk behouden’. Gedenkboek t.g.v. het honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Dirkshorn, 1867-1967. Dirkshorn, 1967

D. Langedijk, Beroeringen in Broek op Langedijk, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 5e jrg. nr. 7, 16 februari 1957

© 2017. GereformeerdeKerken.info.