Kerken in de Wieringermeer (deel 1)

Inleiding.

In een viertal artikelen beschrijven we het ontstaan van de Gereformeerde Kerken in de Wieringermeerpolder. Daarbij gaat het achtereenvolgens om de kerken te Slootdorp, Middenmeer en Wieringerwerf.

Kaart: Google.
Kaart: Google.

Maar ook de kerken langs de rand van de polder, op het ‘oude’ land, speelden bij het ontstaan van de genoemde kerken een rol. Ook hun ondersteunende werk komt aan de orde. Daarbij gaat het vooral om de kerken van Wieringen, Kolhorn en Medemblik. De vier artikelen worden via een link aan elkaar verbonden, zodat u ze – na publicatie – alle vier achter elkaar kunt lezen.

Dit eerste artikel handelt over het voorbereidende werk dat verricht werd door het Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité (AGZC).

De Wieringermeerpolder.

Het gebied dat wij nu de Wieringermeerpolder noemen was rond het jaar 1000 nog gewoon land, en had zelfs een grotere oppervlakte dan de tegenwoordige polder. Door de stormen in onder andere de twaalfde eeuw was het gebied onder water gelopen en onderdeel van de zee geworden. Dwars door dit gebied liep de stroomgeul van het Amsteldiep.

Droogmaking.

In juni 1920 werd het eerste deel van de Zuiderzeewerken aanbesteed: de aanleg van de 2,5 kilometer lange Amsteldiepdijk of Korte Afsluitdijk van het vasteland van Noord-Holland naar het eiland Wieringen. In 1924 werd daarmee de stroomgeul van het Amsteldiep afgesloten. Bij dat project werden zinvolle ervaringen opgedaan, die later van pas kwamen bij de aanleg van de Afsluitdijk van Wieringen naar Friesland.

Gemaal Lely
Gemaal Lely.

Met de aanleg van de Afsluitdijk en van de Wieringermeerpolder werd in 1927 begonnen. Bij de droogmaking van de Wieringermeerpolder werd gebruik gemaakt van het elektrische gemaal Lely nabij Medemblik. De bouw van dit gemaal begon in februari 1928. Gemaal Lely had drie pompen van elk 400 kubieke meter per minuut. Ten zuiden van Den Oever op Wieringen werd het gemaal Leemans gebouwd, een dieselgemaal met twee pompen met een capaciteit van 250 kubieke meter per minuut.  Op 10 februari 1930 werden de pompen in gebruik gesteld.

Gemaal Leemans.
Gemaal Leemans.

Volgens het aanvankelijke plan zou de polder pas worden aangelegd als de Afsluitdijk was voltooid. Men zou dan namelijk bij de aanleg van de dijken voor de Wieringermeerpolder geen last hebben van eb en vloed. Maar omdat Nederland grote behoefte had aan landbouwgrond werd de aanleg van de Wieringermeerpolder versneld. De dijk moest nu in de Zuiderzee (met eb en vloed!) worden aangelegd, en werd daarom ook steviger uitgevoerd. De polder was in feite dus geen IJsselmeerpolder, maar een Zuiderzeepolder (aanvankelijk ‘Noordwestpolder’ genoemd).

Op 21 augustus 1930 viel de Wieringermeerpolder droog, terwijl het nieuwe land vanaf 1934 in cultuur genomen werd. De uitgifte van land gebeurde hierbij voor het eerst via de overheid. Deze wilde namelijk problemen,  zoals in de eerste jaren na de drooglegging van de Haarlemmermeer, voorkomen (die drooglegging – op 1 juli 1852 – vond vooral plaats door particulier initiatief, waarbij veel armoede ontstond en ook malaria uitbrak). De kavelgroottes voor nieuwe boeren werden door de gezaghebbende ‘Directie Wieringermeer’ van de Dienst Zuiderzeewerken vastgesteld op 20 hectare en werden uitgegeven door middel van een pachtsysteem.

De oprichting van het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’ (AGZC).

Toen de plannen voor de inpoldering van de Wieringermeer en de aanleg van de Afsluitdijk zich aandienden en langzaam aan tot ontwikkeling kwamen, stuurden verscheidene gereformeerde gemeenteleden brieven aan hun kerkenraden met de vraag wat van gereformeerde zijde gedaan werd voor de honderden belijdende- en doopleden die werkzaam waren in de barre woestenij van de gebieden die zouden worden drooggelegd. De zaak werd via de kerkenraden op de classes besproken (vooral die van Alkmaar en Bolsward beraadden zich er over) en zo was door onderlinge raadpleging langzamerhand het uit particulier initiatief geboren ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’ gevormd, vaak kortweg als ‘Algemeen Comité’ aangeduid. Dit gezelschap zou zich beraden over wat door de Gereformeerde Kerken kon en moest worden gedaan.

'De Heraut' van 27 november 1927.
‘De Heraut’ van 27 november 1927.

Men besefte dat, behalve het bevorderen van het gereformeerde kerkelijk leven in de nieuwe polder, ook pastorale zorg voor en evangelisatiearbeid onder de honderden Zuiderzeearbeiders noodzakelijk was. Naar aanleiding daarvan werden bezoeken gebracht aan Den Oever op het eiland Wieringen, dat ‘de spil was waarom administratief de Zuiderzeemachine draait’. Dáar kwamen immers de arbeiders aan land als ze na gedane arbeid rust gingen zoeken. Dat de voorgenomen gereformeerde arbeid uitgebreide, ook financiële inspanningen van de kerken zou vergen was duidelijk. Daarom besloot men dat het Algemeen Comité bij alle Gereformeerde Kerken in het land financiële steun zou gaan vragen voor dit werk.

Allereerst werd een waarborgfonds gevormd, zodat meteen begonnen kon worden met financiële steun, nog vóordat uit het land voldoende geld bijeen gebracht was. Afgesproken werd ook dat het Algemeen Comité de evangelisatie- en recreatiearbeid onder de Zuiderzeewerkers  financieel  en met raad en daad zou steunen en dat zij ook het toekomstig kerkelijk leven in de Wieringermeerpolder zou helpen bevorderen. Wel werd echter duidelijk gesteld dat de praktische geestelijke arbeid verricht zou moeten worden door de betrokken kerken zélf. Daarbij ging het in eerste instantie om de Gereformeerde Kerken langs de toekomstige polder en aan de Friese kant van de Afsluitdijk (zoals Makkum en Pingjum-Zurich), waarvan de aanleg in 1927 begonnen was.

Het Comité.

Op 6 september 1928 werd in Utrecht de algemene vergadering van het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee-Comité’ gehouden. Deze werd druk bezocht en daar werden de plannen van het Algemeen Comité besproken en goedgekeurd. Als leden van het Comité was een groot aantal bekende gereformeerde voormannen toegetreden: predikanten, hoogleraren, juristen, bouwkundigen en allerlei andere deskundigen. Enkelen van hen waren mr. A.J.L. Beeck Calkoen, J.P. Thierry, ds. J.A. Tazelaar, H. Diemer, dr. H. Kaajan, prof. dr. H. Bouwman, prof. dr. H.H. Kuyper, ds. J. de Vries, prof. dr. F.W. Grosheide, dr. G. Keizer, mr. P.S. Gerbrandy en uitgever J.H. Kok.

polder-de-reform-15-6-28-1

'De Reformatie' van 15 juni 1928.
‘De Reformatie’ van 15 juni 1928.

Het ere-voorzitterschap werd bekleed door dr. H. Colijn (1869-1944), op dat moment lid van de Eerste Kamer voor de (gereformeerde) Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Een subcomité werd gevormd voor Friesland, waarin behalve mr. P.S. Gerbrandy (1885-1961) ook dr. W.A. van Es (1871-1959) en enkele anderen plaatsnamen. Dat subcomité was nodig voor het aandeel dat Friesland in de arbeid zou hebben, onder meer via de Gereformeerde Kerk te Makkum en de classis Bolsward.

Ook werd een bouwcommissie van deskundigen gevormd, die ongetwijfeld veel te doen zou krijgen bij de plannen voor de bouw van kerken en het plaatsen van noodgebouwen. Veel contacten werden gelegd met verscheidene Kerken en classes, met ministeries, met de Zuiderzeeraad, met de Maatschappij tot uitvoering van de Zuiderzeewerken, gemeenteraden en talloze andere instanties. Advies werd gevraagd bij verscheidene Kamper en Amsterdamse VU-hoogleraren, in het bijzonder met kerkrechtdeskundigen.

Jaarlijks schreef het Algemeen Comité een verslag, waarin uitgebreid uit de doeken werd gedaan welke werkzaamheden verricht waren. Deze werden toegezonden aan de generale synode van de Gereformeerde Kerken.

Dr. H. Colijn was ere-voorzitter van het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’.
Dr. H. Colijn was ere-voorzitter van het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’.

Het werk in de jaren 1928 tot en met 1930.

Het eerste Jaarverslag meldt talloze activiteiten door het Algemeen Comité verricht. Achtereenvolgens meldt het jaarverslag (1) de contacten die men met de regering had, (2) de benoeming van een kandidaat in de theologie voor de kerk van Wieringen, (3) bijzonderheden over het kopen van grond en het plaatsen van een evangelisatie- en recreatiegebouw in Den Oever op het eiland Wieringen, (4) de samenwerking met de kerken in Friesland, (5) een aanvraag door de Gereformeerde Kerke van Medemblik, en (6) de schoolzaak in Den Oever.

1. De contacten met de Regering.

Allereerst werd  een verzoek ingediend bij het Ministerie van Waterstaat tot het verkrijgen van een stukje grond vlak bij de plaats waar de arbeiders (‘komende van de Afsluitdijk en van verschillende kranen en bakken in zee’) gewoonlijk aan land kwamen. De bedoeling daarvan was ‘om ze zoo in een gebouw op te vangen en te verzamelen en ze voor verleiding te bewaren’. Dat verzoek liep dood op allerlei regels, zodat het Algemeen Comité later zélf grond kocht vlak bij de havenuitgang aan de rand van het dorp Den Oever.

Ook werd contact gelegd met  het Ministerie van Financiën. Het bleek dat zij bereid was de  geestelijke arbeid onder de Zuiderzeewerkers te subsidiëren. Het subsidiebedrag zou naar het aantal gereformeerden onder de Zuiderzeearbeiders vastgesteld worden.  Daarvoor werd echter als voorwaarde gesteld dat de comités van de hervormden en de gereformeerden zich moesten omvormen tot één interconfessioneel comité, net zoals dat aan de kust in Friesland gedaan was. De hervormden wilden dat niet en ook de gereformeerden zagen er niets in. Men zou dan immers ‘de eigen beginselen moeten verzaken’. In een brief aan het Ministerie deelde het Algemeen Comité mee van het gedane aanbod te moeten afzien.

2. De benoeming van een candidaat in de theologie.

Ds. Winter () op latere leeftijd.
Ds. H.J. Winter (1901-1975) op latere leeftijd.

Het Comité achtte het van groot belang een kandidaat in de theologie aan te stellen door het werk in het in Den Oever te openen gebouw voor de opvang van Zuiderzeearbeiders en voor het evangelisatiewerk. De kerk van Wieringen kreeg  financiële steun van het Comité om een kandidaat aan te stellen. Deze werd gevonden in de persoon van H.J. Winter (1901-1975), die in 1929 en 1930 voor de arbeid onder de Zuiderzeewerkers aan die kerk verbonden werd. ‘We hebben alle vertrouwen dat de zaak der evangelisatie en het gereformeerd kerkelijk leven aldaar krachtiger dan tot nu toe zullen worden bevorderd’, zo verklaarde het Algemeen Comité.

3. De grondaankoop in Den Oever.

Zoals al opgemerkt liep een aanvraag voor een stuk grond in Den Oever aanvankelijk dood.  In het seizoen 1928 / 1929 ging het Algemeen Comité dus zelf over tot de aankoop van een stuk grond. Dat verliep heel wat voorspoediger. Omdat het Comité er rekening mee had gehouden dat in Den Oever te zijner tijd ook een Christelijk Nationale School zou worden gesticht had men het gevraagde stuk grond niet te klein genomen: 1460 m² voor in totaal fl. 7.300. De locatie was ‘een bij uitnemendheid geschikt punt, vlak bij de aanlegplaats der Zuiderzeeboten aan de haven’. Omdat Den Oever zeer belangrijk was als verkeersknooppunt voor de wegenaanleg in de toekomstige polder, vond het Algemeen Comité (in overleg met de kerk van Den Oever en met de deputaten van de classis Alkmaar) het raadzaam daar een ‘wat dúurzamer gebouw’ te stichten.

Wel zouden de kosten voor het gebouw en de grond samen ongeveer fl. 15.000 gaan bedragen (en zou dan het meubilair nog moeten worden aangeschaft), toch ging het Algemeen Comité tot de uitvoering van het plan over. Omdat het te stichten gebouw niet ver van de dorpskapel zou komen te staan, duurde het behoorlijk lang voordat de burgerlijke gemeente van Wieringen toestemming gaf, maar uiteindelijk kwam de vergunning af. Omdat een lange vorstperiode volgde, kon aanvankelijk nog geen uitvoering aan de bouwplannen worden gegeven.

Het evangelisatie- en recreatiegebouw, ook gebruikt als kerkzaal, te Den Oever.
Het evangelisatie- en recreatiegebouw aan de Gasthuisstraat te Den Oever, ook gebruikt als kerkzaal (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Maar op 19 juli 1929 kon – ‘door Gods goedheid’ – het in sneltreintempo geplaatste gebouw geopend worden. Na de feestrede door vice-voorzitter ds. J.A. Tazelaar (1888-1958) werden zowel de benoemde candidaat als ‘de koster’ geïnstalleerd. ‘Het schoone, doelmatige gebouw, waarvoor de bouwcommissie zoo hard heeft gewerkt, beantwoordde volkomen aan zijn doel’. De samenkomsten van de kerk van Wieringen ondervonden er de gunstige invloed van. Het gebouw in Den Oever was al snel op zondag geheel gevuld.  Helaas nam kandidaat Winter in februari 1930 al weer afscheid, omdat hij een beroep had ontvangen en aangenomen naar de kerk van Antwerpen. Omdat de echtgenote van de conciërge het voor haar te zware werk niet kon volhouden, moest ook de conciërge al snel weer afscheid nam. Gelukkig kon minstens even snel de heer Joh. Kieft uit Alkmaar als opvolger benoemd worden.

Vice-voorzitter ds. J.A. Tazelaar hield een feestrede bij de oepning van het kerkje in Den Oever.
Vice-voorzitter ds. J.A. Tazelaar (1888-1958) hield een feestrede bij de opening van het kerkje in Den Oever.

Ook werd meteen getracht een nieuwe kandidaat in de theologie aan te trekken. Het was crisistijd en er was ‘Overvloed aan werk en werkkrachten’ bij de predikanten. Daarom had de generale synode een regeling goedgekeurd waardoor kandidaten in de theologie die nog niet direct een plaats als predikant in een gemeente konden vinden, eerst elders konden worden ingezet.  Zo werd als opvolger van ds. Winter in 1930 candidaat Jac. Jonker (1904-1973) te Werkendam aangesteld. Maar ook hij bleef slechts kort aan de kerk van Wieringen verbonden; al na enkele weken trof hem een ziekte die hem het spreken moeilijk maakte, zodat hij moest terugkeren naar Werkendam.

Alvorens tot een definitieve regeling met de kerk van Wieringen te komen werd tijdelijk aangesteld theologisch student S. Dokter.

4. De samenwerking met de Kerken in Friesland.

De kerken aan de Friese kust.
De kerken aan de Friese kust.

Aan de Friese kust lagen enkele kerken die betrokken waren bij de geestelijke verzorging van de Zuiderzeearbeiders. Ook vanaf de Friese kust was men immers al sinds 1927 bezig met de aanleg van de Afsluitdijk. In het seizoen 1927-1928 werd een aantal bijeenkomsten met de Friese kerken gehouden, vooral met de kerken van  Makkum en van Pingjum-Zurich. Afgesproken werd dat een subcomité zou worden gevormd, speciaal voor de Friese kust; dat subcomité zou onder goedkeuring van het Algemeen Comité haar werk doen. Voor wat de financiën betreft zou het Algemeen Comité zich garant stellen voor de uitgaven in onder meer het dorp Zurich, gelegen bij het aanlandinsgpunt van de Afsluitdijk. Daar zou op korte termijn een lokaal geplaatst worden. De collecten die in de Gereformeerde Kerken in het noorden van het land gehouden werden, zouden ten goede komen aan de kas van het Algemeen Comité.

Dat staat hier heel kort en krachtig, maar de Gereformeerde Kerk van Pingjum-Zurich wilde aanvankelijk eigenlijk niet samenwerken met het Algemeen Comité.

De gereformeerde kerk van Pingjum-Zurich.
De gereformeerde kerk van Pingjum-Zurich.

De notulen van de Classis Bolsward van 7 november 1928 zeggen er het volgende over: ‘Ds. M.P. Pel (1884-1969) deelt mee dat sinds dinsdag 9 september 1928 te Zurich wordt gearbeid vanwege de kerk van Pingjum. Van de heer Van Beeck Calkoen [van het ‘Algemeen Comité’] ontving hij [ds. Pel] in het begin van de zomer het verzoek om deze arbeid te eindigen en om samen te werken met het [Algemeen] Comité. Hierop is geantwoord dat hieraan niet kon worden voldaan, wijl er reeds vele giften waren ingekomen en ook de classis hare medewerking en steun had toegezegd. Hierop is door ds. Koopmans (1868-1940) te Sneek een poging gedaan om die samenwerking alsnog tot stand te brengen. Er is een conferentie gehouden, waar bleek dat het [Algemeen] Comité reeds beschikt over een bedrag van ongeveer fl. 20.000 en bereid is het nog ontbrekende bedrag van de bouwkosten te Zurich, groot fl. 200, voor zijn rekening te nemen, waardoor de classis, die zich garant stelde voor fl. 500, wordt ontlast. Het Comité vraagt zijnerzijds dat de kerken der classis door collecten en giften de arbeid steunen, terwijl er in Friesland een Subcommissie zal worden gevormd om speciaal de arbeid langs de Friese kust te behartigen’.

De kerkenraad van Pingjum-Zurich ging toen akkoord met het voorstel van het Algemeen Comité, en zo kon in het seizoen 1928-1929 in het dorp Zurich, vlak bij het aanlandingspunt van de Afsluitdijk aan de Friese kust, een lokaal worden neergezet. Daar begon men met evangelisatiebijeenkomsten. Verder werden autobussen ingezet voor het vervoer van kerkgangers vanaf het werkeiland Kornwerderzand in de Zuiderzee naar de gereformeerde kerk in Makkum.

Het werkeiland Kornwerderzand met een deel van de Afsluitdijk naar de Friese Kust, 4 juni 1928 (foto: KLM).
Het werkeiland Kornwerderzand met een deel van de Afsluitdijk naar de Friese Kust, 4 juni 1928 (foto: KLM).

5. De aanvraag van de kerk te Medemblik.

Ook de kerk van Medemblik had met de Zuiderzeewerken te maken. Daar waren immers ook arbeiders bezig met de aanleg van de dijk om de toekomstige polder. Nu was ook de kerk van Medemblik klein en financieel niet draagkrachtig. Vandaar dat de kerkenraad in het seizoen 1928-1929 bij  het Algemeen Comité aanklopte. Men vroeg geldelijke steun bij het evangelisatiewerk onder de Zuiderzeearbeiders en tevens een bijdrage voor het stichten van een gebouw ten noorden van Medemblik, op de grens van de toekomstige Wieringermeerpolder. De classis Enkhuizen ondersteunde de aanvraag.

Besloten werd de Algemene Vergadering van het Comité voor te stellen Medemblik gedurende vijf jaar te steunen met een voorschot van fl. 2.750 en bovendien met een jaarlijks bedrag van fl. 1.450. Dit laatste bedrag zou, indien nodig, verminderd kunnen worden. Met het vijfjaarlijkse voorschot kon grond gekocht worden en een gebouw worden neergezet om de Zuiderzeewerkers op te vangen. Met het jaarlijkse bedrag van fl. 1.450 kon de exploitatie en de aflossing van het gebouw worden betaald.

Zo kon in het seizoen 1929-1930 ‘een klein maar vriendelijk’ evangelisatie- en recreatiegebouw worden geplaatst bij de ingang van de toekomstige Wieringermeer. Het werd onder grote belangstelling geopend, waarbij ds. J.H. Rietberg (1884-1947) en ds. H.J. Heida (1875-1964) van het Algemeen Comité aanwezig waren. Hoewel het Comité ervan uitging dat het gebouwtje tijdens de droogmaking van de Wieringermeer wel gedurende enige tijd buiten gebruik zou moeten worden gesteld, was men ervan overtuigd dat het weer dienst zou doen als de Wieringermeer in cultuur gebracht zou gaan worden.

De twee werkeilanden Kornwerderzand en Breezand.
De twee werkeilanden Kornwerderzand en Breezand.

6. De schoolzaak in Den Oever.

Op 19 juli 1929 was in Den Oever dus – zoals we al zagen – een ‘schoon, doelmatig gebouw’ geopend, bestemd voor recreatie- en evangelisatiewerk onder de Zuiderzeearbeiders. Maar er waren méer plannen. Er werd zo nu en dan gedacht aan een christelijke school. Maar het was aanvankelijk helemaal niet zeker of in Den Oever een School met de Bijbel kon worden gesticht. Het eiland Wieringen stond bekend wegens het modernisme in de hervormde kerk. Het was dus maar de vraag of er kinderen genoeg waren voor de stichting van een christelijk nationale school.

Al eerder was geprobeerd door de ‘Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs’ een school te stichten en de gereformeerden zouden daar weliswaar aan meewerken, maar het reglement zat volgens het Algemeen Comité zo in elkaar dat ‘de school dan een hervormd propaganda instituut’ werd. Dat leek het Comité niets, maar de pogingen waren ook gestrand. Voor het overige was in Den Oever nog geen school aanwezig.

Het Algemeen Comité adviseerde de kerkenraad van Den Oever eerst maar eens een Zondagsschool op te richten. Dat gebeurde,  en de toeloop van kinderen was groot! Bovendien kwam het Algemeen Comité onverwacht in aanraking met een hervormde godsdienstonderwijzer te Hippolytushoef op Wieringen, die liever met de gereformeerden samenwerkte dan met zijn vrijzinnige hervormde broeders.  Het Comité besloot toen zich alsnog in te zetten voor de stichting van een School met de Bijbel.

Kerk en school te Den Oever .Het houten schoolgebouw is hier tussen de huizen en de kerk zichtbaar.
Kerk en school te Den Oever. Het houten schoolgebouw is hier tussen de huizen en de kerk zichtbaar.

Al snel werd een Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs opgericht. In het reglement werd het gereformeerde karakter van de school onbewimpeld vastgesteld en ook werd vastgelegd dat het hoofd van de school belijdend lid van de Gereformeerde Kerk diende te zijn. Voor de overige onderwijzers konden ook hervormden benoemd worden, ‘om het gemengd kerkelijk karakter tot uitdrukking te laten komen’. De voorzitter van de vereniging zou hervormd zijn. Het Comité vond deze regeling voldoende om financiële steun toe te zeggen.

In 1929 was in Den Oever voor fl. 15.000 dus een recreatie- en evangelisatiegebouw geplaatst dat tevens als kerkzaal diende, maar ook was in dat gebouw de bloeiende zondagsschool gevestigd. De toeloop van leerlingen was dermate dat men in het seizoen 1929-1930 in overleg met het Algemeen Comité besloot  in Den Oever het niet bij de al opgerichte Christelijk Nationale Schoolvereniging te laten, maar – uiteraard onder verantwoordelijkheid van de Schoolvereniging zelf – ook een Christelijke school op te richten.  Dat was echter makkelijker gezegd dan gedaan. De gemeenteraad van Wieringen weigerde namelijk geld ter beschikking te stellen voor de stichting van de school. Daarover werd hoger beroep ingesteld.

Nadat de kinderen eerst in een houten schoollokaalles gekregen hadden werd op 6 april 1932 de nieuwe christelijke school in gebruik gneomen
Nadat de kinderen eerst in een houten schoollokaal les gekregen hadden werd op 6 april 1932 de nieuwe christelijke school in gebruik genomen.

Ondertussen werd intensief overleg gevoerd de inspecteur voor het onderwijs te Alkmaar, met de secretaris van de ‘Schoolraad voor de Scholen met den Bijbel’  en andere vooraanstaande onderwijsmensen. Intussen liep het hoger beroep, dat tot de Kroon werd uitgevochten, en waar de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs uiteindelijk in het gelijk werd gesteld. Al snel bezochten maar liefst honderdtachtig kinderen de Christelijk Nationale School van schoolhoofd Juisting; een zeer hoog aantal voor zo’n klein dorp als Den Oever; een aantal dat in de toekomst volgens het Algemeen Comité niet zou kunnen worden volgehouden. Maar ‘ook bij de helft van het tegenwoordig aantal kinderen moet toch deze school als een krachtig middel worden beschouwd, dat kan dienen tot opbouw van Gods Koninkrijk’, zo was het Algemeen Comité van mening.

7. Het recreatie- en evangelisatielokaal op het Breezand.

Op 20 maart 1930 werd op het werkeiland Breezand, ‘midden in de zee’, een gereformeerd recreatie- en evangelisatielokaal geopend. Voordat een en ander kon worden verwezenlijkt had het Algemeen Comité ‘veel klippen en stenen op de weg‘ te omzeilen. Een terrein kon men al snel verkrijgen.

'Het Kompas' op het Kornwerderzand.
‘Het Kompas’ op het Kornwerderzand.

Maar nu stond op het andere werkeiland, Kornwerderzand (een eind dichter naar de Friese kust), een soortelijk recreatiegebouw, ‘Het Kompas’ (uitgaande van een gelijknamige vereniging), dat  levensbeschouwelijk gezien gemengd van karakter was. De Gereformeerde Kerk van Makkum hield ook daar haar kerkdiensten en huurde het voor die tijd van ‘Het Kompas’. Om nu, buiten de vereniging ‘Het Kompas’ om, op het Breezand een eigen gereformeerd gebouw te gaan stichten, vond de kerk van Makkum eigenlijk niet gewenst (men had ongetwijfeld de goede verstandhouding met het bestuur van ‘Het Kompas’ op het oog). Het houden van gereformeerde kerkdiensten in ‘Het Kompas’ was al eerder weliswaar toegestaan, maar het bestuur van ‘Het Kompas’ wilde niet dat er ook gereformeerd recreatie- c.q. evangelisatiewerk voor de Zuiderzeearbeiders werd verricht.

Dat was voor het Algemeen Comité natuurlijk een belangrijk punt. Het Comité redeneerde aldus: Er vanuit gaande dat een Gereformeerde Kerk de ene keer een gebouw huurt, maar een andere maal een gebouw in eigendom kan nemen, bood het Algemeen Comité, uiteraard na overleg met de kerk van Makkum, aan deze kerk een evangelisatie- en recreatiegebouw op het Breezand in eigendom aan. Als voorwaarde gold onder meer dat de kerk van Makkum de evangelisatiearbeid zélf zou verrichten, zónder inmenging van anderen. Voor wat betreft het recreatiewerk onder de Zuiderzeearbeiders diende Makkum, voor de aanstelling van een beheerder, een keuze te maken uit de door het Algemeen Comité opgeroepen sollicitanten.

Ds. J.R. Hommes () was van . . tot .. hulppredikant op het Breezand.
Ds. J.R. Hommes (1905-1997) was van juli 1930 tot maart 1932 hulppredikant op het Breezand.

Het gebouw werd dus op 20 maart 1930 geopend en vanaf die dag werkte de heer C. Brouwer er als ‘huisvader’. ‘De arbeid wordt er zeer gewaardeerd’. Hoewel Makkum veel pogingen in het werk stelde een hulpprediker voor het Breezand te vinden, lukte dat aanvankelijk niet. Maar per 2 juli 1930 vatte candidaat J.R. Hommes (1905-1997) zijn werk op het Breezand aan. Hij bleef daar tot 13 maart 1932, toen hij intrede deed als predikant te Zuidwolde (Gr.)

8. Voorstellen van het Algemeen Comité aan de generale synode.

Na haar twee Jaarverslagen aangeboden te hebben aan de Generale Synode Arnhem 1930, merkte het Comité het volgende op: ‘Zonder overheidssteun gelijk aan anderen, wat als een schrijnende onbillijkheid grieft, heeft de Heere ons Comité in staat gesteld, overal arbeid te verrichten, tot nog toe zéker niet minder, wellicht méer dan elk ander Comité of vereeniging. Op elk gewichtig punt wordt met eenige kracht gewerkt. (…) Meer, véel meer steun is echter nodig. Als de kerken niet tot de laatste toe collecteeren, moet dit gewichtig werk worden ingekrompen.  En dat, terwijl de algemeene roeping tot het doordringen der gereformeerde belijdenis in de twaalfde provincie van Nederland slechts staat op den drempel van volvoering’.

Vandaar ook dat met aandrang aan de Synode gevraagd werd de voorstellen van de Particuliere Synodes van Friesland  (Zuidelijk Gedeelte) en van Noord-Holland te honoreren. Deze Particuliere Synodes verzochten aan de Generale Synode ‘het werk onder de Zuiderzeearbeiders en het werk ter bevordering van het gereformeerd kerkelijk leven in de toekomstige Wieringermeer in het kerkelijk spoor te leiden en zodoende Deputaten te benoemen die het vele werk van het Algemeen Comité zouden overnemen en met kracht zouden voortzetten’. Het werd dan immers officieel een zaak van heel gereformeerd Nederland. Ook het Algemeen Comité wenste dat die richting ingeslagen werd.

De belakngrijkste beslujiten van de generale synode 1930 inzake de Zuiderzeewerken.
De belangrijkste besluiten van de generale synode 1930 inzake de Zuiderzeewerken.

De Generale Synode 1930 bewilligde daarin.

Bronnen (volledige bronvermelding aan het eind van het vierde artikel):

Acta en Bijlagen van de Generale Synode Arnhem 1930

Archief Particuliere Synode Friesland (Noordelijk Gedeelte). Tresoar, Leeuwarden

Archief classis Bolsward, Tresoar, Leeuwarden

© 2016. GereformeerdeKerken.info

Naar deel 2 van Kerken in de Wieringermeer