Uit de pers (7) – 1893 – ‘Mijn vertrek naar Amerika’

uit-de-pers-logo

Inleiding.

In 1893 vertrok ds. H.H. Beuker (1826-1900), geboren nabij Emlichheim in Duitsland, naar Muskegon (Michigan) in Amerika. Hij werd daar predikant bij de Christian Reformed Church in America en vanaf 1894 was hij hoogleraar aan het Calvin-Seminary te Grand Rapids.

In Nederland was hij van 1862 tot 1864 predikant bij de Christelijke Afgescheidene  Gemeente te Zwolle geweest; hij vertrok daarna naar Rotterdam en verruilde in 1867 die standplaats voor de kansel in Giessendam. Twee jaar later werd hij christelijk gereformeerd predikant te Harlingen, in 1873 in Amsterdam en hij vertrok in 1881 naar de Altreformierte Gemeinde in zijn geboorteplaats, Emlichheim (Duitsland).

Na zijn terugkomst in Nederland, als predikant bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Leiden, besloot hij in 1893 – een jaar na de Vereniging tussen ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ – naar Amerika te vertrekken (ds. F.P.L.C. Van Lingen (1832-1913), van wie in het onderstaande artikel sprake is, besloot in 1892, samen met ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) en anderen, niet met de ‘Vereeniging van 1892’ mee te gaan, maar Christelijk Gereformeerd te blijven).

Ds. Beuker was vanaf de oprichting in 1875 redacteur van het gezaghebbende, Christelijk (Afgescheiden) Gereformeerde maandblad ‘De Vrije Kerk‘. In het nummer van mei 1893 vertelde hij – ter bestrijding van allerlei geruchten die de ronde deden – waarom hij naar het land van de onbegrensde mogelijkheden vertrok.

Ds. H. Beuker van 'De Vrije Kerk' had geen goed woord over voor de houding van de Dolerende kerkenraad in Jutrijp-Hommerts.
Ds. H. Beuker (1826-1900).

“Mijn vertrek naar Amerika.

door ds. H. Beuker.

Nu ik gereed sta om naar Amerika te vertrekken, en het mij gebleken is van meer dan eene zijde , dat niet alleen mijne vrienden en broeders, maar ook onze kerkelijke tegenstanders zich moeite geven om de redenen op te sporen, wat mij daartoe toch wel mag hebben bewogen; ja nu men zelfs uit mijn heengaan geeselkoorden tracht te vlechten, om onze Gereformeerde Kerken te striemen, die ik door genade liefheb, en waaraan ik naast God o zooveel te danken heb, nu wil ik door stilzwijgen en toezien den schijn niet op mij laden alsof ik ook dacht, dat er in het oordeel dezer broeders wel eenige waarheid school.

Het doet mij waarlijk leed, dat ik, bij al de smarten der liefde, welke met het scheiden van zooveel, dat mij dierbaar is geworden, onwillekeurig gepaard gaan, nu ook nog vernemen moet, dat de duivel uit mijn heengaan goud zoekt te slaan tegen de zaak van de Vereeniging der Gereformeerde Kerken in deze landen.

Satan stelt er blijkbaar veel belang in om het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap van 1816, die kerk der leervrijheid, in stand te houden. Geen wonder, hij kan béter organisme uitdenken om zijne waar aan den man te krijgen en voor leugen en ongeloof propaganda te maken. De Ned. Herv. Kerk is het sterkste fort des ongeloofs, gelijk Rome dat van ’t bijgeloof is.

Hij, Satan, wil daarom de belijders des Heeren doen gelooven, dat het Ned. Herv. Kerkgenootschap van 1816 toch heusch wel de Gereformeerde Kerk is; dat men zelve toch ook niet volmaakt is, en kaf en koren niet alleen op den akker der wereld, maar ook in de kerk maar samen moet laten opwassen; dat het in dat breken met en zich afscheiden van die kerk der leervrijheid, toch ook niet zit, wijl er ook dit en dat nog wel van te zeggen valt.

Dat men van die zijde de partij van Van Lingen, die nu helaas op eenmaal veel Afgescheidener geworden is dan de Afgescheidenen van 1834 zelven, tracht uit te spelen tegen de Gereformeerde Kerken, is een verschijnsel dat dermate met alle zedelijkheid en waarheidsliefde in strijd is, dat elk ernstig gemoed zich met walging van zulke Kajaphas-practijken moet afkeeren.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).
Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Is het wonder dat men van die zijde uitstrooit: ‘Ds. Beuker heeft ook medegewerkt zooveel hij kan om de Vereeniging tot stand te brengen. Thans heeft hij berouw en sympathiseert hij niet langer met de Vereeniging. Hij wil of durft er echter niet openlijk den strijd tegen aanbinden en daarom ontwijkt hij den strijd en neemt een beroep aan uit Amerika’.

Dit vertelsel, waarvan ik man en paard zou kunnen noemen, is een van die verzinsels, waaraan de scheuring door Van Lingen en Wisse  geleid, zoo rijk is en die door onze Hervormde vrienden zoo gaarne worden geloofd en zoo ijverig worden verspreid. Die echter zijne zaak door zulke middelen moet bevorderen of staande houden, kan zeker zijn dat ze eene verlorene zaak is. De Duitschers zeggen: ‘Die Lüge hat kurze Beine’. Dat is in zekeren zin waar, en daarom kan men ze in vele gevallen spoedig achterhalen. Maar als ik straks in Amerika ben, zal het mij onmogelijk zijn zulks te doen. Vandaar thans nog een enkel woord.

Laat ik aan al de Lezers van ‘De Vrije Kerk’ mogen verzekeren: a. dat ik vroeger om de Vereeniging der Gereformeerde Kerken veelmalen gebeden heb; b. dat ik – indien er ook maar één enkel wezenlijk beginsel van gereformeerde leer of kerkregeering door had moeten gekrenkt worden – haar nimmer zou hebben begeerd; c. dat ik, nu ze op de bekende voorwaarden over en weer is aangenomen, ondanks alle gebreken, die er door menschelijke eenzijdigheid aan kleven, er tot op deze ure van harte den Heere voor dank  dat ze tot stand gekomen is. Het zal mij daarentegen juist leed doen, als de afgebeden Vereeniging, door eenzijdig drijven van hen, die bang zijn dat de Vereenigde Kerken in naam en tronie niet genoeg hun doleantistisch of separatistisch type zouden vertoonden, weer in gevaar zal worden gebracht.

En mocht God mij willen verwaardigen dat ik, naar mijne geringe krachten, ook in Amerika, waar de Gereformeerden eveneens gedeeld, naast of tegenover elkaar staan, ook maar íets kon meewerken, om van elkaar verwijderde Gereformeerde Kerken, zonder krenking van eenig beginsel, weer tot elkaar te brengen, ik zou er Hem ootmoedig voor danken.

muskegon

Neen, geliefde Lezers van ‘De Vrije Kerk’, dat ik de roeping van Muskegon heb aangenomen – ik stel er prijs op dit openlijk te kunnen verklaren, wijl door onwaarheden niemand gebaat wordt – daarvan ligt de oorzaak noch in mijne gemeente of haren Kerkeraad te Leiden, noch in de beide zustergemeenten te dezer stede, noch in mijne ambtgenooten in onze stad, Classis of Provincie, van wie te moeten scheiden mij mede zooveel pijn veroorzaakt, en die aan mij, voorwaar! zoo iets nooit hebben verdiend; noch ook, zoover mij bekend is, aan iets of aan iemand aan deze zijde van den Oceaan, dan enkel en alleen in mijzelven.

Ik heb van mijne jeugd af aan veel sympathie voor Amerika gekoesterd. Ik heb wel tranen gestort als velen mijner beste vrienden naar Amerika vertrokken, en ik moest achterblijven. De Heere verhinderde mij echter om derwaarts te gaan.

Nadat ik in latere jaren gestudeerd had en predikant geworden was en meestal in drukke werkkringen was ingewikkeld, sluimerde de zucht voor Amerika al meer en meer in. Geheel weg ging ze evenwel nimmer. Toen ik in Amsterdam stond ontving ik eene roeping van de 1ste Gereformeerde Gemeente in Holland, Michigan, die destijds nog behoorde bij de Reformed Church. Ik dacht niet anders dan dit beroep te zullen aannemen. Doch door velerlei aandrang en omstandigheden kwam ik aan ’t wankelen. Onder aanroeping van Gods Naam heb ik destijds ten slotte gedaan, wat ik vroeger wel in anderen afgekeurd had en wat ik nu ook niet aanraden zou, ik heb toen het lot geworpen. En dit wees Amsterdam aan.

Nu was de zaak in eens beslist. En toen ik kort daarop nog herhaalde malen van Amerikaansche gemeenten beroepingen ontving, heb ik ook deze niet durven opvolgen. En hoewel ik later geene bepaalde onvrede met de gevallene beslissing gevoeld heb, noch ook anderer gedrag wil veroordeelen, geloof ik thans toch hoe langer zoo meer, dat God Zijne dienaren bij eene beroeping naar elders niet voor een lot plaatst, waarbij men de beslissing aan een ander overdraagt, maar voor eene oprechte, vrijwillige, onder biddend raadplegen met God genomene keuze, waarover wij Hem als getuige durven aanroepen en waarvan wij de gevolgen aanvaarden. Vergist men zich dan, dan vergist men zich ter goeder trouw. Eene stem uit den hemel verwachte men niet, maar lette op de leidingen en wenken der voorzienigheid Gods.

Het Calkvin College en Seminary in Grand Rapids werd in 1876 opgericht.
Het Calvin College and Seminary in Grand Rapids, Mich.,  werd in 1876 opgericht.

Nu het beroep van Muskegon tot mij kwam, wat ik noch verwacht, noch begeerd had, en waarvan de vacature mij niet eens bekend was, nu kwamen de oude sympathieën voor Amerika opnieuw weer naar boven, misschien meer dan ik mijzelven bewust ben, versterkt, door banden des bloeds, die ik in lateren tijd in Amerika heb gekregen. Ik heb gemeend deze beroeping te moeten aannemen. Ik ga met een gerust geweten, edoch met een hart dat vanwege het vele dat ik loslaten moet, uit duizend wonden bloedt. Ik heb geen ander levensideaal in Amerika dan hier in Nederland en vroeger in mijn Vaderland Hannover, nl. om Jezus Christus te verkondigen als de kracht en wijsheid Gods en als den eenigen Naam, die onder den hemel gegeven is door welken wij zalig kunnen worden. En als Christus Zich in en door mijnen zwakken arbeid mag willen verheerlijken dan zal ik mijn gebed verhoord en mijn ideaal volkomen bereikt achten.

Het is daarom dat ik mij en de mijnen in de voortdurende liefde en in de ernstige voorbede van alle kinderen Gods aanbeveel.

H. Beuker”

Bron:

De Vrije Kerk, Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leiden,  mei 1893