De onrustige begintijd van de Afgescheidenen te Idskenhuizen (Frl.)

Inleiding.

De Afgescheidenen in het dorpje Idskenhuizen, dat in 1840 nog geen driehonderd inwoners telde, ressorteerden onder de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Joure.

Kaart: Google.
Kaart: Google.

Die gemeente was omstreeks 1 februari 1839 geïnstitueerd. Maar het aantal Afgescheidenen in Idskenhuizen was op een gegeven moment groot genoeg om de kerkenraad van Joure te vragen zijn predikant eens in de drie weken in Idskenhuizen te laten preken. Aanvankelijk werd besloten daarmee te wachten tot in Idskenhuizen een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente zou zijn geïnstitueerd. De broeders uit Idskenhuizen wisten toen wat hen te doen stond. Ze verzochten de Jouster kerkenraad in oktober 1843 dus daartoe over te gaan. Op die vergadering werd met dat verzoek ingestemd.

1. Christelijke Afgescheidene Gemeente: 7 januari 1844.

Omdat de stichting van een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente met de erkenning door de overheid gebaat zou zijn, stuurden eenentwintig Afgescheidenen te Idskenhuizen op 23 december 1843 alvast een verzoekschrift  aan Willem II, sinds 1840 Koning der Nederlanden. Deze maakte daartegen geen bezwaar en deelde dat bij Koninklijk Besluit van 21 februari 1844 mee!

In het verzoekschrift aan de koning vermeldden de ondertekenaars dat zij hun kerkdiensten hielden in ‘het te dien einde nieuw opgerichte gebouw te Idskenhuizen’ (in Idskenhuizen was men trouwens al bézig met bouwen toen het verzoekschrift verstuurd werd). Door de overheidserkenning konden de kerkdiensten in het vervolg zonder problemen plaats vinden. De burgemeester (destijds grietman genoemd) was overigens niet van plan geweest maatregelen tegen de Afgescheidenen te nemen, omdat hij van mening was dat ieders geweten in dat opzicht vrij gelaten diende te worden.

Een eigen kerk.

Ds. T.H. Uitterdijk () van Franeker institueerde de Chr. Afgesch. Gemeente te Idskenhuizen.
Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) van Franeker institueerde de Chr. Afgesch. Gemeente te Idskenhuizen.

Klaas Joukes Wielinga had nog een perceel bouwgrond in eigendom, gelegen achter de herberg in de tegenwoordige Bramerstraat. Je kon het stukje land via een steegje bereiken. Toen het kerkje eind 1843 klaar was begon men daar meteen maar met het houden van de kerkdiensten. Ook kwam ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) van Franeker naar Idskenhuizen om daar op 7 januari 1844 de Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren (dat ds. Uitterdijk die eer te beurt viel was niet vreemd, wat hij was degene die van 1842-1843 Afgescheiden predikant van Joure was geweest, en als ‘herder en leeraar’ nauw betrokken bij de Idskenhuizer plannen).

De grietman rapporteerde het eigenmachtige optreden – de kerkbouw, de ‘ontijdige diensten’ daar en de instituering – weliswaar aan de gouverneur van de provincie Vriesland, maar omdat de erkenning kort daarop, in februari,  afkwam, kwamen er geen problemen van. Er lagen voor de jonge Afgescheiden Gemeente trouwens nog problemen genoeg in het verschiet…

De eerste moeilijkheden.

Voordat de eerste moeilijkheden de gemeente beroerden was er een blijde gebeurtenis: de eerste predikant, ds. F. Redeker (1789-1847) werd in 1844 aan de gemeente verbonden; hij was aanvankelijk ‘verver en verflakkker’ en had juist zijn studie bij ‘de Vader der Afscheiding’, ds. H. de Cock (1801-1842), voltooid (er was nog geen Theologische School, want die werd pas in 1854 in Kampen opgericht). Ds. Redeker bleef overigens niet langer dan drie jaar predikant van Idskenhuizen, want hij stierf daar op 29 september  1847 in het harnas. Het was zijn eerste én enige gemeente.

In die korte tijd had hij het in de kerk niet makkelijk.  Er waren in de gemeente problemen rond Klaas Joukes Wielinga, de man die de grond waarop de kerk gebouwd was ter beschikking gesteld had én die de bouw van het kerkje gefinancierd had. Ds. Redeker had het met hem niet makkelijk. De classis kwam tussen beide en besloot een afbetalingsregeling van de kerk richting Wielinga op te stellen. Met die regeling  was Wielinga het niet eens; daarop hing hij zijn ouderlingschap aan de wilgen. Dat kwam hem te staan op een classicale vermaning  van ‘trouweloosheid’. In 1846 hield Wielinga het voor gezien en onttrok zich aan de gemeente.

Ook verder had ds. Redeker het zwaar; in een schrijven aan de classis Tjallebert (sinds 1862 ‘classis Heerenveen’) schreef hij op 9 april 1846 dat de gemeente van Idskenhuizen ‘over ‘t geheel ganschelijk handelt tegen de ordening van Gods Woord’. Welke ongerechtigheden achter die opmerking schuil gaan werd ons niet geopenbaard. Hoe dan ook, door zijn overlijden op 29 september 1847 werd de gemeente van Idskenhuizen herderloos.

(Op de Synode van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk, die in juli 1849 te Amsterdam gehouden werd, kwam het overlijden van ds. Redeker nog aan de orde. Het bleek, dat de kerkenraad zijn weduwe financieel niet wilde onderhouden. Die zaak kwam dus op de landelijke synode. De regel was dat de gemeente, waar de overleden predikant het laatst gediend had, de weduwe behoorde te verzorgen. Maar… toen die bespreking plaatsvond was de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Idskenhuizen al ‘uit onze kerkelijke gemeenschap uitgegaan’ (zie het volgende hoofdstuk), zodat de synode er niets aan kon veranderen.)

Ds. Scheunink ten Have van ... moest proberen de rust terug te brengen...
Ds. Scheunink ten Have (1793-1871) van Joure – drager van de aloude ambtskledij – moest proberen de rust in Idskenhuizen terug te brengen…

Door het overlijden van ds. Redeker werd het er niet beter op. Sinds zijn overlijden werd het avondmaal enkele keren niet gevierd en er kwam geen vertegenwoordiging meer op de classis. Deze gaf ds. R. Scheunink ten Have (1793-1871) van Joure toen opdracht in Idskenhuizen poolshoogte te nemen, maar deze kwam teleurgesteld terug: ‘alles is vrugteloos afgeloopen’, zo berichtte hij de classis. Ook ds. C. Kok (1786-1874) van Haulerwijk, die, samen met ouderling O. Faber van het gehucht Katlijk, naar Idskenhuizen afgevaardigd werd, kon geen verbetering bewerkstelligen.

Op zoek naar een opvolger.

Na het overlijden van ds. Redeker trachtte de kerkenraad een opvolger te vinden. Misschien zou ouderling Ruiter van Tjallebert, na het afleggen van zijn examen, predikant van Idskenhuizen kunnen worden? Misschien wel, maar hij zakte en wilde vervolgens met de Afgescheiden Kerk niets meer te maken hebben. Daarna kwam student Harm R. de Vries (1805-1862) in beeld. Die wilde best in Idskenhuizen dominee worden; sterker, hij ging er alvast wonen!  Maar ook voor hem had het examen kennelijk teveel verrassingen. Hij zakte op 3 mei 1848. De classis vertelde hem dat hij nog maar enige tijd in de leer moet gaan bij ds. Scheunink ten Have.  Maar daar hadden de kerkenraad van Idskenhuizen en De Vries zelf geen zin in. Dat ging allemaal veel te lang duren, vonden ze. De Vries moest gewoon dominee worden en verder geen gezeur.

Dat ze het met die tactiek in het kerkverband niet ver zouden komen was henzelf ook wel duidelijk. Vandaar dat ze de ‘Christelijke Afgescheiden Kerk in Nederland’ wilden verlaten en zich wensten aan te sluiten bij de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Dat kerkverband was rond 1838 ontstaan als afscheiding van de Afgescheiden Kerk (elders op deze website schreven we er regelmatig over). Daarom nam de kerkenraad contact op met de ‘Paus van de Kruisgezinden’, ds. Cornelius van den Oever (1802-1877). Van den Oever vond het best, maar dan moest de ‘Christelijke Afgescheiden Gemeente’ van Idskenhuizen zich eerst opheffen en zich daarna als ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’ laten institueren. Dat vond de kerkenraad een uitstekend idee.

2. Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis: 4 maart 1849.

Ds. C. van den Oever (1802-1877).
Ds. C. van den Oever (1802-1877).

Daarom kwam ds. Van den Oever op 4 maart 1849 hoogstpersoonlijk helemaal uit het grote Rotterdam naar het nietige Idskenhuizen om de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis tot leven te roepen. En Harm R. de Vries werd de dominee! Op de eerstvolgende landelijke Algemeene Kerkvergadering van de Kruiskerken, eind april 1849 in Zwartsluis, was dus een afvaardiging van Idskenhuizen aanwezig, incl. ds. Harm de Vries (1805-1862). Ds. Van den Oever ‘deed een kort verslag van de handelingen omtrent de aansluiting van de Chr. Afg. Gemeente te Idskenhuizen, prov. Vriesland, met hunnen beroepenen leeraar, den broeder H. de Vries, werwaarts Zijn Eerw. [ds. Van den Oever] verzocht was om die Gemeente te bevestigen met hunnen Herder en Leeraar’. Ds. De Vries ondertekende op die bijeenkomst het ‘eed-formulier’ en de Algemene Vergadering verklaarde dat zij hem ‘als dienaar der gemeente van J.C.’ aanvaardde. Maar nog voor er veel uit zijn handen kwam kreeg hij al een beroep van de  Kruisgemeente te Naarden-Muiden. En nog in hetzelfde jaar, 1849, vertrok hij derwaarts! Weer zat Idskenhuizen zonder dominee…

idskenhuizen-ondert-1849-1

De verklaring van de kerkenraad afgelegd tijdens de Kruisgezinde synode
De aanvaarding van Harm de Vries als dominee in de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

3. Weer Christelijke Afgescheidene Gemeente: 1850 – 1852.

De kerkenraad was zwaar teleurgesteld. Wat hadden ze eigenlijk nog te zoeken bij de Kruiskerken, zo zullen ze gedacht hebben. Daarom namen ze maar weer contact op met de classis Tjallebert van de Christelijke Afgescheidene Kerk in Vriesland. In april 1850 lukte het. Toen was hun vertegenwoordiging weer op de classis van de Afgescheidenen aanwezig: ‘voorganger’ Jan Tjerks Greveling, ouderling K.Y. Donker en kerkvoogd Sikke G. Mink namen aan die classicale beraadslagingen deel.

Boer Greveling hoopte als nieuwe ‘voorganger’ de trein in Idskenhuizen weer op het juiste spoor te krijgen. Hij studeerde ijverig om dominee te worden. Maar twee dingen lukten hem niet: allereerst zakte hij voor zijn examen en bovendien vonden kerkenraad en gemeente zijn ‘oefeningen’ (de preken) al gauw niet om aan te horen. Greveling zette echter moedig door, maar toen de classis er aan te pas kwam, werd hem ook daar geadviseerd er mee te stoppen. Toen verdween Greveling van het toneel.

Ene Dijkstra werd met slaande trom ingehaald om als opvolger dienst te doen. Maar ook hij redde het niet. Op een gegeven moment verbood de classis hem zelfs in Idskenhuizen te ‘oefenen’! Men hoopte dat daardoor alles in het dorp weer goed zou komen. Dat hadden de broeders gedroomd: de meeste gemeenteleden konden zich met het classicale verbod niet verenigen en bleven achter Dijkstra staan. Ze wilden weer naar het kerkverband van de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ terug. Dáár was het gras veel groener!  De minderheid schikte zich echter naar de wil van de classis (en trouwens ook naar die van de Provinciale Synode, want die was ook bij de zaak betrokken geraakt), en kwam onder de hoede van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Joure. De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Idskenhuizen verdween.

4. Weer Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis: 1852 – 1862.

Dat de Kruiskerken niet stonden te trappelen van ongeduld om de broeders en zusters met oefenaar Dijkstra uit Idskenhuizen weer in hun midden op te nemen, is licht te begrijpen. Op 15 september 1852 verschenen op de landelijke vergadering van de Kruiskerken (die in Zwartsluis gehouden werd) ‘een paar broeders van de Chr. Afgesch. Gem. van Idskenhuizen, welke namens voorgeschrevene Gemeente, hunne begeerte te kennen gaven, om onder ons opgenomen te worden, na voorafgaande schuldbelijdenis’, want de vergadering constateerde namelijk ‘dat zij alle blijken geven van onvastheid in het kerkelijke standpunt’. En voor dat kerkelijk gedraai was schuldbelijdenis noodzakelijk.

'Eerst maar even een tijdje op proef...'.
‘Eerst maar even een tijdje op proef…’ (Algemene Vergadering 1852).

Daarom wilde men hen ‘een tijd en wijle onder beproeving stellen’. Ook stelde de vergadering een brief aan de gemeente van Idskenhuizen op, waarin ze ook de bovengenoemde opmerking  nog eens dunnetjes over deden, ‘ook ter waarschuwing van andere gemeenten’.

Dijkstra probeerde als predikant toegelaten te worden, door in de kring van de Kruisgezinde classis Zwolle examen te doen. Helaas, ook daar werd hij afgewezen: zijn preekvoorstel werd onvoldoende geacht en ook ‘het onderzoek in de waarheden’ verliep niet zoals gewenst. Dijkstra kreeg het advies zijn opleiding eerst nog maar eens voort te zetten.

Ds. R.G. Kamans sr. (1854-1858).

Ging Idskenhuizen nu dan maar weer terug naar de Christelijke Afgescheidenen? Nee. Dítmaal legden ze zich er bij neer en verschenen telkens keurig op de landelijke kerkvergaderingen van de Kruiskerken. En Dijkstra verdween van het toneel, want de mogelijkheid deed zich voor de Apeldoornse dominee R.G. Kamans sr. (1798-1877) als predikant naar Idskenhuizen te halen. Deze was aanvankelijk brillenslijper in Arnhem geweest, maar trad in die tijd hier en daar ook als oefenaar op, bijvoorbeeld in Amsterdam. En toen daar op 14 oktober 1835 een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ geïnstitueerd werd, blééf hij in die gemeente actief. Na een jaar werden hij en zijn vrouw echter ‘wegens wangedrag’ afgesneden. Desondanks werd hij in 1851 als predikant toegelaten tot de Amsterdamse ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’, die in 1847 was geïnstitueerd. Kort daarop vertrok hij naar Apeldoorn, waar onder zijn bewind ook onrust ontstond: ‘De gemeente ging onder zijn dienst achteruit’.

Toen het beroep van Idskenhuizen kwam, nam hij dat dus met beide handen aan. Op 8 januari 1854 werd hij in Idskenhuizen in het ambt bevestigd. De rust in de gemeente keerde terug. Ook hijzelf vond de rust om in Idskenhuizen een brochure te schrijven: ‘Roepstem Gods aan de inwoners van Nederland’, die in 1857 in Sneek uitgegeven werd. Maar in datzelfde jaar kreeg hij een beroep van de door ds. C. van den Oever in Emden gestichte Kruisgemeente; dat nam hij aan. De regering van het Koninkrijk Hannover weigerde hem echter als predikant te erkennen, zodat dat spoor doodliep. Hij ontving in die tijd echter ook een beroep van de Kruisgemeente van Medemblik, zodat hij in Idskenhuizen in augustus 1858 afscheid preekte en naar de overkant van de Zuiderzee trok. Daar wachtte hem véél strijds…

R.G. Kamans jr. 1858-1860.

Ds. G.R. Kamans jr. ().
Ds. R.G. Kamans jr. (1835-1918).

Nu had ds. Kamans een zoon, met dezelfde namen begiftigd als zijn vader, Rut Gerret (1835-1918). Hij was nét over de twintig jaar jong en studeerde nog toen zijn vader afscheid van Idskenhuizen nam. Ongetwijfeld zal de vader de zoon bij de broeders in Idskenhuizen hebben aanbevolen. Het contact was in ieder geval gauw gelegd en al voordat hij zijn studie afgerond had stond hij in Idskenhuizen op de preekstoel en ‘oefende’ en catechiseerde er lustig op los. In de kerkelijke vergaderingen van de Kruisgemeenten werd dat echter helemáál niet op prijs gesteld. Zijn lidmaatschap van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis werd hem in 1860 zelfs afgepakt! Wél preekte hij het jaar daarop nog af en toe in Idskenhuizen, maar het was een aflopende zaak. Hij werd kort daarop hervormd predikant in het Friese Oostermeer.

Na schipper P.S. Reijenga  kandidaat B.C. Felix.

Schipper Poppe Siebrens Reijenga, ouderling in Woudsend, ging toen in 1860 en 1861 enige tijd als lerend-ouderling in de kerkdiensten te Idskenhuizen voor. Maar dat beviel de gemeente al snel niet meer. Dus werd ‘zonder blikken of blozen‘ de net aan de Universiteit van Utrecht afgestudeerde kandidaat B.C. Felix (1827-1907) gevraagd zo nu en dan de preekstoel van Idskenhuizen te beklimmen. Dat Reijenga dat niet leuk vond is niet moeilijk in te denken. Hij stapte naar de Kruisgezinde classis Zwolle, die Reijenga in het gelijk stelde. Bovendien was Felix helemaal geen lid van een Kruisgemeente, dus mocht hij niet preken, ook niet in Idskenhuizen.

Daar trok men zich in Idskenhuizen echter niets van aan. In tegendeel, in 1861 zette de kerkenraad zelfs zwart op wit dat Felix in Idskenhuizen als voorganger was aangesteld. Toen waren de rapen gaar. De classis Zwolle besloot namelijk op 30 april 1862 dat de gemeente van Idskenhuizen zich daarmee aan het kerkverband van de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ had onttrokken.

5. Buiten elk kerkverband: 30 april 1862 tot 26 febr. 1863.

Daar stond de gemeente van Idskenhuizen dan: helemaal alleen, los van elk kerkverband! Dat was geen aantrekkelijke positie. Dus werd getracht weer contact te zoeken met de Christelijke Afgescheiden Kerk, die ze tien jaar eerder, in 1852, verlaten hadden! Maar dát ging niet zomaar! Hoe dan ook, In juli 1862 vroeg kandidaat Felix het curatorium van de Theologische School in Kampen (in 1854 opgericht) hoe hij officieel predikant van de Christelijke Afgescheidene Kerk kon worden. De curatoren antwoordden dat hij eerst maar eens gewoon lid van een Afgescheiden gemeente moest worden (want hij was nog steeds hervormd). Felix sloot zich toen aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Joure. Daar behoorden sinds 1852, zo herinneren we ons, ook inwoners van Idskenhuizen toe, sinds hun Christelijke Afgescheidene Gemeente teniet ging door de instituering van een Kruisgemeente door de getrouwen van Dijkstra, die maar niet kon slagen voor zijn examen en toen van de classis daar niet meer mocht preken.

Ds. B.C. Felix ().
Ds. B.C. Felix (1827-1907).

6. Opnieuw Christelijke Afgescheidene Gemeente: 26 februari 1863.

Er waren dus enige personen in Idskenhuizen die daar opnieuw een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ wilden stichten. Met die vraag kwamen ze bij de kerkenraad van Joure; Felix hielp hen daarbij. Joure bracht het verzoek in november 1862 op de classis (die sinds kort niet meer classis Tjallebert, maar classis Heerenveen heette). Een classicale commissie kwam in december dat jaar naar Idskenhuizen, waar ze met Felix en de vroegere ouderlingen, diakenen en kerkvoogden van de opgeheven ‘Gemeente onder ’t Kruis’ de situatie bespraken. De vroegere Kruisgezinden verklaarden tegenover de commissie ‘dat het standpunt der Kruisgezinden het ware niet kan zijn’. Ze betuigden spijt. Ze wilden graag terugkomen in de Christelijke Afgescheiden Kerk.

Ook de ‘gewone’ gemeenteleden van de vroegere Kruisgemeente werden gehoord. Ook zij wilden hun verkeerde keuze maar wat graag erkennen en samen met enkele ook aanwezige hervormden (wier leerstellige standpunten eerst nog wel even moesten worden onderzocht) werd besloten nog dezelfde dag, 4 december 1862, de nu zesendertig leden tellende Christelijke Afgescheidene Gemeente te Idskenhuizen opnieuw te institueren. En omdat men er geen gras over wilde laten groeien werd ook meteen een kerkenraad gekozen. De classis ging op 26 februari 1863 akkoord, zodat de gemeente op die datum officieel geïnstitueerd werd verklaard. Felix  was echter verdwenen.  Die was vertrokken naar de gecombineerde Christelijke Afgescheidene Gemeente van Donkerbroek-Haulerwijk, waar hij in 1863 en 1864 enige tijd voorganger was. In 1864 vertrok hij als voorganger naar Bolsward, waar hij het jaar daarop – inmiddels geslaagd voor zijn examen – predikant werd.

R.L. van der Scheer en T. Westrik.

Ook met de beide predikanten die daarná in de gemeente van Idskenhuizen dienden had men niet veel geluk: ds. R.L. van der Scheer (1809-1865), die in 1864 aan de gemeente verbonden werd, stierf het jaar daarop aan de pokken. En zijn opvolger, ds.  T. Westrik (1823-1886), die op 17 juni 1866 in het ambt bevestigd werd, vertrok al ruim twee jaar later naar Hijken.

7. In rustiger vaarwater: ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ – 1869.

Door de landelijke fusie van de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ veranderde ook de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Idskenhuizen in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Maar dat was dan ook de enige verandering die men in Idskenhuizen merkte.

Ds. G. Bramer (1837-1901) kwam op 7 februari 1869 vanuit Noordeloos naar Idskenhuizen. In een gedenkschrift, dat door D.R. Sybesma over hem geschreven werd ter gelegenheid van het eeuwfeest van de kerk te Idskenhuizen, werd onder meer verteld dat ds. Bramer veel ‘buitenstaanders’ trok. ‘Hij richtte een jongelingsvereniging  en een jongedochtersvereniging op, hield bijbellezingen en was zeer getrouw in het huisbezoek, ook aan niet-leden, van wie velen tenslotte belijdenis deden. Mevrouw Bramer richtte een zondagsschool op, die door veel kinderen, ook uit de omgeving werd bezocht. Maar het opmerkelijkste is, dat ook veel volwassenen, zélfs ouden van dagen, op de zondagsschool van de kinderen kwamen luisteren. Zij kwamen met de bijbel onder de arm. De schrijver vertelt, dat hij zich nog heel goed herinnert, hoe hij met zijn kameraadjes stoeide voor de kerk en dat een oude gebogen man kwam met een dikke bijbel onder de arm en zei: ‘Kom jongens, Jozef is in de gevangenis en hij moet er nu vanavond uit’. Hij herinnerde zich ook nog, hoe mevrouw Bramer in de kerk met haar mooie stem boven de hele gemeente uitzong’.

Ds. Bramer stond ongeveer drie jaar in Idskenhuizen, toen hij per 17 november 1872 naar het Friese Boksum vertrok.  Na hem kwamen verscheidene andere predikanten: ds. M. Hummelen (1852-1912), die daar van 1874 tot 1877 stond; ds. G. Broekhuizen (1848-1938) van 1877 tot 1879; ds. D. Smallegange (1853-1928) van 1879 tot 1884 en ds. J. Kok (1857-1928) die in 1884 naar Idskenhuizen kwam en daar tot 1893 bleef.

De gereformeerde kerk van Idskenhuizen, lang geleden.
De gereformeerde kerk van Idskenhuizen, lang geleden.

Ds. J. Kok (1884-1893) en de nieuwe kerk.

In de ambtsperiode van ds. J. Kok voltrokken zich in ieder geval twee min of meer belangrijke gebeurtenissen.  Ten eerste werd door de kerkenraad en de gemeente beseft  dat het kerkgebouwtje aan de huidige Bramerstraat, dat eind 1843 in gebruik genomen was, te klein en te ongeschikt was om de groeiende gemeente onderdak te verlenen. Plannen werden gemaakt om te komen tot nieuwbouw. Ook aan de Bramerstraat werd toen in 1889 een nieuwe kerk in gebruik genomen (deze werd overigens in 1929 flink verbouwd.

Het raam in de voorgevel (foto: Reliwiki, JvN).
Het raam in de voorgevel (foto: Reliwiki, JvN).

Bij die verbouwing van het oorspronkelijke kerkgebouw zijn o.a. interessante vroegmoderne glas-in-lood ramen aangebracht, zowel aan beide zijden als in de voorgevel. In het raam in de voorgevel staan de jaartallen ‘1844-1994’, later aangebracht ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Geref. Kerk in het dorp. Een volgende verbouwing vond plaats in 2015-2016, waarover we al eerder berichtten.

8. ‘Gereformeerde Kerk’,  1892.

De gereformeerde kerk in 2010 (foto: Reliwiki, H. Elsinga Woudenberg).
De gereformeerde kerk te Idskenhuizen in 2010 (foto: Reliwiki, H. Elsinga, Woudenberg).

De tweede memorabele gebeurtenis was het feit dat in 1892 de naam van de kerk (weer) veranderde, ditmaal echter – net als in 1869 – ten gevolge van een landelijke kerkfusie tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (uit de Afscheiding) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ uit de Doleantie van 1886. In Idskenhuizen heeft nimmer een Dolerende Kerk bestaan, zodat deze kerkfusie betrekkelijk ongemerkt aan de gemeente voorbijging. Het naambordje op de kerk zal zijn veranderd en in het notulenboek werd de naamsverandering – volgens opdracht van de generale synode – duidelijk aangegeven.

Zo kon ongeveer honderd jaar na de stichting van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Idskenhuizen geconstateerd worden dat de kerk zich in rustiger vaarwater bevond.

Het interieur van de kerk in Idskenhuizen een antal jaren geleden (foto: Reliwiki, JvN).
Het interieur van de kerk in Idskenhuizen een aantal jaren geleden (foto: Reliwiki, JvN).

Ledentallen.

De ledentallen van de geref. kerk te Idskenhuizen tussen 1893 en 2011.
De ledentallen van de geref. kerk te Idskenhuizen tussen 1893 en 2011.

Bronnen onder meer:

A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel VI. Leeuwarden, g.j. [artikel geschreven in 1958]

Archief Classis Tjallebert / Heerenveen van de Gereformeerde Kerken in de provincie Friesland, Tresoar, Leeuwarden

Archief Provinciale Synode Friesland. Tresoar, Leeuwarden

F.L. Bos, Kruisdominees. Verhalen uit Afgescheiden kringen. Kampen, g.j.

Handelingen en Verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk (1836-1869). Houten/Utrecht, 1984

Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869). Utrecht, 1982

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland, deel III. Groningen, 1983

© 2016. GereformeerdeKerken.info